De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1929 10 augustus pagina 2

10 augustus 1929 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

l > ?t' l l rocne Amsterdammer eekblad voor Nederland Alle Buitenlandsche Spoorwegbiljetten. I. V. B. D A M RAK 46 ONDER HOOFDREDACTIE VAN Mr. A. C. JOSEPHUS JITTA Redacteuren: H. BRUGMANS» L. J. JORDAAN, M. KANN EN TOP NAEFP. Secretarts der Redactie: C. P. VAN DAM KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM C. Onverslljtbaar OPGERICHT IN 1877 No. 2723 ZATERDAG 10 AUGUSTUS 1929 Jhr. Ruysde Beerenbrouck ^ ? * doet zijn keuze Alle wegen lelden naar Home ; doch waarheen leidt de weg van Home ? DE Heer Ruys de Beerenbrouck heeft aan de Koningin bericht, dat hij niet in staat is oen ministerie te vormen steunende op de part ij en derrechterzijde. Onmiddellijk ?daarop heeft hij de opdracht ontvangen tot het vormen van een e x t r a-p arlementair ministerie. Daaruit kan men afleiden, dat de kans «m een parlementair ministerie te vormen, dat niet zou zijn een coalitie-ministerie, uitgesloten werd geacht. De eenige parlementaire combinatie, die buiten de coalitie een meerderheid zou hebben kunnen opleveren, zou zijn geweest de combinatie van de ..uiterste noodzaak", die van de R.K. Staats partij, de S.D.A.P. en den V.D. Bond. De S.D.A.P. en de V.D. Bond zullen stellig in principe tegen dit denkbeeld geen bezwaar hebben geopperd. Aangenomen moet dus worden, dat de leider van de B.K. Staatspartij in zijn ad vies aan de Koningin duidelijk heeft doen uit komen, dat zijn partij tegen een samenwerking met de S.D.A.P. nog altijd de principieele beden kingen handhaaft, die in 1025 werden kenbaar gemaakt aan Mr. Marchant. * * 1 * De kabinetscrisis is daardoor getreden in een uiterst kritiek en voor de toekomst van het parlementaire stelsel hoogst gewichtig stadium. Wij staan voor de vraag, of de '.volksvertegenwoordiging nog in staat is zijn voornaamste functie te vervullen: de richting aan te geven, waarin het staatkundig beleid zich in de naaste toekomst zal hebben te ontwikkelen. Ik vrees, dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Het parlementaire stelsel zou daarmede een duw hebben ? gekregen, die de democratische ontwikkeling onzer staatsinstellingen terugvoert tot een periode, die reeds meer dan 50 jaar achter ons ligt. De verschillende politieke partijen werpen de schuld op elkander. Elke partij verklaart het parlementaire stelsel voor 'te staan. Elke partij verkiest een bepaalde combinatie, waardoor een parlementaire meerderheid zou worden verkregen, keurt iedere andere combinatie af en werpt de schuld voor het falen van het parlementaire stelsel op de andere politieke partijen. De burgerij constateert, dat de volksvertegen woordiging, waaraan zij haar vertrouwen, heeft gegeven, niet in staat is den grondslag te leggen voor een regeering en geeft volkomen terecht de schuld voor het verval van het parlementaire stelsel aan de volksvertegenwoordiging in haar geheel, zonder er zich om te bekommeren, welke partij in het bijzonder de meest schuldige is. '?' ' *?'??' ' ? r ? - . ' * ' Men heeft opgemerkt dat, nu de Tweede Kamer niet in staat is gebleken een parlementaire regeering te vormen, het ministerie?de Geer zou kunnen terugkomen. Het .iintermezzo" zou immers voort duren, totdat er zich een parlementaire meerder heid zou hebben gevormd. Dat blijkt nog niet het geval te zijn. Waarom zou de Koningin die minis tersportefeuilles, die tot haar beschikking zijn gesteld, derhalve niet weder in handen stellen van. de functionnarissen, die zich sinds een maand onledig houden met het afdoen van de loopende zaken?" Een dergelijke simplistische oplossing van de crisis zou volkomen miskennen, dat een zakenkabinet onvermijdelijk eenig politiek karakter moet dragen. Er moet toch in ieder geval een soort van homogeniteit bestaan, omdat een gemeen schappelijke programma moet worden vastge steld. En het lijkt mij volkomen juist gezien, dat de verantwoordelijkheid voor het politieke karakter van het zakenkabinet komt te rusten op een ver trouwensman van de R.K. Staatspartij, de partij die onvermijdelijk in iedere, combinatie vertegen woordigd zal moeten zijn. ' Jhr. Ruys de Beerenbrouck staat op de plaat, die Braakensiek voor dit nimmer van de Groene heeft geteekend, op een driesprong. Hij had zijn minis terie kunnen oriënteeren naar links, naar rechts en naar het centrum en hij en zijn ministers moeten tegenover de Staten-Generaal de verantwoordelijk heid op zich nemen voor de keuze, die zij hebben gedaan. Uit het laten varen van de mogelijkheid om een parlementair ministerie te vormen, nu een herstel van de coalitie onmogelijk is gebleken, volgt on vermijdelijk, dat de formateur de verantwoorde lijkheid op zich neemt voor het weigeren van de samenwerking met de S.D.A.P. Ligt een oriëntatie naar de rechterzijde dan niet voor de hand ? In dien zin heeft de formateur blijkbaar zijn keuze gedaan. Ik betreur dat in hooge mate. Ik heb van het oogenbhk af, dat de kabinets crisis was ingetreden, volgehouden, dat de drie partijen der rechterzijde het volste recht hadden, te pogen de coalitie te herstellen. Ik zou allicht herhaaldelijk aanleiding hebben gevonden het programma en de daden van deze coalitie te critiseeren, doch het is iets anders de opvatting van een tegenstander te bestrijden, dan hem het recht te betwisten er een andere opvatting op na te houden. Waar thans echter de drie partijen der rechter zij der er a drie weker* onderhandelen niet in geslaagd zijn een gemeenschappelijk programma te ontwerpen, zou een zakenkabinet georiënteerd naar de rechterzijde beteekenen, dat men te zamen in zee gaat, zonder over het te volgen beleid eens. gezindheid te hebben verkregen. Nog sterker: men zou te zamen een regeering vormen, terwijl men zeker weet, dat men het onderling oneens is. Hét zou zijn een herhaling van de f out, waaraan het kabinet-Cphjn in 1925 te gronde is gegaan. Ik zou verre verkozen hebben een kabinet georiënteerd naar de middenpartijen: de B.K. Staatspartij, de A.B. partij en den V.D.Bond. Het algemeene beleid van dat kabinet zou wórden gekenmerkt door eenerzijds af te wijzen, het klassieke liberalisme, anderzijds het socialisme. Dat kabinet zou de politiek belichamen, die door de kern van het Nederlandsche volk wordt voorge staan. Een dergehjk centrum-kabinet zou meer dan eenig ander zaken-kabinet het ideaal van een parlementair kabinet naderen. De Heer Aalberse heeft mij in het Centrum de vragen gesteld: hoe moet het in uw gedachtengang gaan met de ontwapening" en het staat,sInhoudsopgave staat op pag» 20 sfeecfs Bonbons JCet~ op den naam pensioen." De Heer Aalberse gaf mij zelfs in overweging, daarover met den Heer Marchant in overleg te treden. Deze laatste wenk miskent het karakter van een blad als de Groene en de positie van den hoofd redacteur van dat blad. De Groene is niet het orgaan van eenige politieke partij. Wat ik in de Groene schrijf komt uitsluitend voor mijn persoon lijke verantwoording. En het beleid van den V.D. Bond wordt in het algemeen aangegeven door den leider van die partij, en niet door mij. Het lijkt mij echter niet moeilijk het antwoord te gissen, dat de Heer Marchant op de vragen van den Heer Aalberse zou geven. "Vier jaren geleden heeft Mr. Marchant een pro gramma ontworpen voor een combinatie van drie fracties van de Tweede Kamer, waarvan de helft van de leden de nationale ontwapening afwezen. Nationale ontwapening kwam natuurlijk op dat programma niet voor. Zou de Heer Marchant thans den eisch stellen, dat een programma bestemd voor een combinatie van drie fracties, waarvan zes zevende van de leden natio nale ontwapening afwijzen, dat punt zou moeten bevatten? En nu wat het staatspensioen betreft. Ik ben inderdaad van meeniug, dat een programma voor de politieke combinatie, die ik voorsta, niet zonder meer kan vermelden, dat staatspensioen zal worden ingevoerd. Men zou echter kunnen voorstellen de gediffe rentieerde uitkeeringen volgens de Invaliditeitswet en de Ouderdomswet te vervangen door een eenheidsuitkeering en bovendien de individueele administraties voor die takken van sociale ver zekering te vervangen door een collectieve ad ministratie. De Heer Aalberse kan daar moeilijk in principe tegen zijn. Want hij zelf heeft in 1922 deze kwesties bij den Hoogen Raad van Arbeid aanhangig ge maakt. Er bestaat een in 1923 uitgebracht rapport, dat de Heer Aalberse even goed kent als ik, want het draagt ons beider handteekeningen, waarin deze denkbeelden worden aanbevolen. Bovendien is er alle aanleiding een beslissing te nemen over de vraag, of de fondsvorming bij de genoemde takken van sociale verzekering niet moet worden afgeschaft. En de vraag blijft urgent, hoe men zal hebben te voorzien in de zorgen voor de ouden van dagen, diégeen arbeiders zijn geweest. Wanneer men al deze vraagstukken zal hebben onderzocht en de gevonden oplossingen, zooals ik ze verwacht, in wetten zal hebbeu belichaamd, dan zal de vraag rijzen, of ter vereenvoudiging van het dan verkregen ingewikkelde complex, niet het een of ander moet worden gedaan. Hoe men het resultaat van dat alles zal willen noemen, weet ik niet. Het komt mij echter voor, dat het bijster veel zou lijken op hetgeen men thans staats pensioen" pleegt te noemen. . De bedenkingen, die het Centrum heeft aange voerd, doen mij derhalve niet tot n ander inzicht komen. Zij versterken integendeel mijn aanvanke lijke meening. A. C. JOSEPHUS JITTA l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl