De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1929 17 augustus pagina 7

17 augustus 1929 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

: s c I L D E Jacob Tisselens Ter Inleiding EK is iets gezelligs, haast schreef ik, iets gemakkelijks in het schrijven over Oud-Hollandsche kunst. En over het algemeen iets veiligs, hoewel door de falsificaties gelukkig ook iets gevaarlijks. Zonder gevaar toch is het leven als het eten van een koude pap; met gevaren is het de moeite waard er mee bezig zijn en er zich mee bezig te houden. Maar de meesten vinden de veiligheid die te verkiezen is; vandaar dat de meesten zóó luchtig en zóó zonder omwegen te keer gaan over de Oude Hollanders; hun werk is dpor den tijd in de kunst iets als een obligatie met bekend procent; het onderscheidt zich, daardoor, voor de leeken en de historici, van het moderne; die zijn voor hen nog de riskante aandeelen en de ..muziek" daarin verleidt hen niet tot een dansje; wie danst er op ijs voordat het naar dikte is ge meten? Maar er is iets gezelligs in de land schappen van de oude Hollanders. Dat gezellige is bovenal in het landschap te vinden; slechts bij enklen der vroegeren wordt het landschap tot een gevaarlijke demon of tot een statige structuur, of is de realiteit bezeten van iets dat achter de kimme, beangstigend ons, huist. Want het land schap der Hollanders, ook het riviergezicht, is vol leven en vol levendigheid. Er zijn figuurtjes in, ondergeschikt aan het landschap zooals dat hoort bij een wezentlijk landschap, maar er is toch De baai het gedoe der menschen in; er wordt gevischt, geaarzeld bij een huis; iemand wacht bij een brug, een ander hangt netten op, netten uit, een bootje legt aan, er zijn dieren, beesten, staande en lig gende, een herder dutte in, of op de rivieren zei len gezwind de visscherbooten; een man buigt zich naar zijn vangst, en over alles is de hemel van Holland, breed bewolkt, met een innig licht, dat alle dingen vereeuwigt en dat allen dingen ronding en bezieling geeft. Er is soms een jachtpartij zelfs; het paard steigert, zooals het zeer dikwijls steigert op jachttafereelen; de meneer commandeert, de knecht volgt en luistert, de honden rennen, met 'twee pooten nauwelijks ,nog op den grond; een boom en zijn loof zijn vaste vormen, ijl-eindigend tegenover alle beweging en alle beweeglijkheid. Er is inderdaad iets gezelligs in het landelijk leven op de schilderijen. Op het ijs zijn zooveel donkere wezens 'aan het schaatsen, dat het ijs en de lucht een gebroken wit lijken» en d'een rijdt, d'ander bindt aan, de honden doen mee; een arreslee rydt dwars er-over (het paard heft ronde billen) en het dorp achter de borstwering of ach ter den muur der vesting met de huizen rond de kerk is leeggeloopen; op 't ijs ia a'les en alleman; zelfs do vogels vliegen daar, en de vlag waait en wappert daar als aan een .steilen steng. Er is in de oud-hollandsche schilderijen een daaglijkschheid, niet een alledaagschheid, die te ge?^J . . ..?. . l »-*r "\%ï"^* TV ».'** *. UNST VAN OU Een Belangrij kt Tentoonstelling In De Kunsttaal Kleykamp nieten is, en die voor ons als een ontspanning werkt. En. hetzelfde is in de binnenhuizen; daar is dtmensch meer baas; daar komen zijn slechte hoe danigheden meer uit. De zeventiende eeuw had ook iets van pas rijkgewordten lieden over zich. Er werd gepronkt tegenover elkaar; misschien doen wij dat te weinig tegenover elkaar en lijdt de kunste naar daardoor schaê; misschien zijn wij teschich/ig. muren; de zilveren schalen, de zilveren bekers, 't snijwerk, de gedegen kasten, het eeuwigsterke linnen, den diepen praal der oostersche tapijten (wanneer zijn die beter geschilderd), de te hooge kostbare stoelen, hun tin (dat toen niet het zilver der armen was) en daar hingen hun kleeren op, zwaar maar van een eedle stof, en de vrouwen droegen borduursels op hun staatsiejurken, die A. Cuyp De jacht Moreelse ? . ? ' : , ' ? v i ? te sober, te angstig. In de middeleeuwen pronkt*' de dorpen en steden met hun kathedralen; hel was wel een, beet je grootheidswaanzin zulke ge bouwen te beginnen, wier voltooiing zoo langen tijd moest kosten, en hoe weinig vast waren de tijden! En toch begonnen zij dien pronk, en al voltooiden zij de gebouwen niet immer, we zouden j te veel gemist hebben van wat wij nu bezitten;' wij waren duidelijk en zichtbaar armer. De 7,even- M tiende eeuw pronkte meer materieel. Natuurlijk bouwden zij ook stadhuizen toen, maar toch: in hun huizen borgen zij hun kostbaarheden; de schilderijen, die boog. te hoog, hingen aan de | Vrouwenportret zóó zeer getuigden van een (burgerlijken) rijkdom, dat de oogen ze niet konden ontkennen, en die kleeren waren vermoeiend van deeglijkheid als voor de boeren op Walcheren hun Zondagsche kleeren moeten zjjn en zü»« Die pronkzucht, die lust tot hefc verbazen der buren vindt ge nu nog bij de boeren op het platteland; in de stille Zondagsche kleeren, die in de weck in de mooie kamer liggen uitgestald; in het goud-en-zilver. dat ze 's Zondags om-doen, voor zij den kerkgang beginnen1]^voor hoe. lang zal het daar zich nog handhaven, want de voortbeweging, de middelen daartoe bepalen de kleeding; in een staatsiekaros S T E J. van Goyen kondt ge stijf zitten als een opgedirkte pop, maar hoe kunt ge zoo gekleed wezen wanneer ge gezwind moet wezen, wanneer ge snel u moet bewegen en snel en soepel moet voorttrekken over een opper vlak, dat eiken dag kleiner wordt, in voertuigen of'. vervoertuigen, die den afstanden den dood aan doen ? Het stilstaan en het stilgezeten zijn bestond vroeger, nu is alles als vlietend erkend, en inconstant, onstandvastig Maar ik moet u schrijven over de tentoonstelling bij Kleijkamp; over schilderkunst. Ik weet het: ik vergat het zelfs niet. De waarheden, diéaltijd golden voor het schilderij, golden toen zooals zij nu gelden. Het moet leven zijn in zichzelf weer gekeerd, maar toch kreeg, als steeds, het leven de schakeering van den tijd over zich. Cïe meent toch niet. dat de schilders toen buiten het leven stonden, verre en stille heremieten waren, die met een extatisch' gezicht de wonderen der gedachte» in zich opvingen, er-met" kaatsten als met diaphane bollen, en dan zich neerzetten op een hoogen toren en de Idee schilderden, of er maar n Idee was. en niet vele er steeds zullen zyn, en die schilderden alsof zij de predikers waren van een Elyseesch verlangen. De schilders, we weten het te wel. Dordrecht waren in dien tijd geen bleekneuzen, geen bet weters tegenover het leven, geen pietlut al waren zij dikwijls arm, en daardoor dan verlaten; zoodra zij den kans hadden vulden zij zich stug de magere buiken. Natuurlijk waren deze werkers, deze werklui der Schoonheid, geen veelvraten, geen zatlappen (er is dan geen tijd te schilderen), zij waren als de visscheis vroeg omgaan de lucht te meten welke dag het zou wezen, en hun mooglijke ongebondenheid was alleen een instinct tot evenwicht; de schilderijen bewijzen dat en hun werkmanschap. Ze konden libertijnsch zijn, maar de lucht was hun lief, en de verschijningen onder de lucht waren er om te schil deren, en nergens ander» om. Daardoor waren zij dik wijls sjofel en arm. maar ook daardoor waren zij echt als een goede munt. Juist omdat ze niet ..fatsoen lijk" waren hadt ge er geen slaphakken onder; het vak was niet voor de fils-de-famille, maar dat er z«o velen en zoo veel goede waren, bewijst dat het volk voor het land ook de grond is van den geestelijken rijkdom: dat daar wonderen groeien, die andre levensstand en levenswijze schijnen te doen verspillen omdat zij de verwondering doodt die eerste eisch voor het kunstwerk.... A. PLASSCHAERT Vogels

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl