Historisch Archief 1877-1940
Alle Buitcnlandsche
Spoorwegbiljetten
I. V. B.
DAMRAK 46
ONDER HOOFDREDACTIE VAN Mr. A. C. JOSEPHUS JITTA
Redacteuren: H. BRUGMANS, L. J. JORDAAN, M. KANN EN
TOP NAEFF. Secretaria der Redactie: C. F. VAN DAM
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM C.
Dun, tóch ijzersterk
OPGERICHT IN 1877
No. 272$
ZATERDAG 24 AUGUSTUS 1929
Ons On der w ijs
door Prof. Dr. H. Brugmans
DE plaat van Braakensiek in ons vorig nummer
gaf den nieuwen minister van ondenvijs te
zien in het hem blijkbaar nog niet geheel vertrouwde
gezelschap der muzen. Of hij zich spoedig in dat
illustre gezelschap zal vinden, moeten wij afwach
ten. Maar het is wel zeker, dat hem een zware taak
wacht en dat hij voor niet geringe moeilijkheden
zal komen te staan. Want er is op het geheele gebied
van ons onderwijs zeer veel te doen, meer dan in poli
tieke kringen in den regel wordt gedacht en vermoed.
Wij laten nu het bewaarschoolonderwijs en het
technische en vakonderwijs ter zijde om alleen te
spreken van de drie groote takken van. het onder
wijs. En om dan met het lager onderwijs te be
ginnen, het is een algemeen bekend feit, dat o ver
de resultaten van het lager onderwys alom wordt
.geklaagd. Wanneer men maar de gewone primaire
kennis, lezen, schrijven en rekenen, alleen in aan
merking neemt, dan kan een ieder dagelijks
constateeren, hoe slecht het in het algemeen met
lezen en schrijven is gesteld; het rekenen schijnt
?altijd nog al in de flank van ons volk te liggen.
Maar gaat men iets verder en komt men tot een
vak als de eigen moedertaal, dan zijn de klachten
algemeen en dringend. Wie zich rekenschap geeft
van de resultaten van het lager onderwijs, zooals zij
in het gymnasiaal en middelbaar onderwijs tot
uiting komen, die moet wel een ongunstigen indruk
krijgen van het onderwijs in de moedertaal.
Letterkundigen als Robbers klagen evenzeer als
taaigeleerden als J. W. Muller over de onbeholpen
wijze, waarop zelfs zoogenaamde ontwikkelden de
moedertaal hanteeren. En dat, hoewel op de lagere '?
school na de zonderlinge afschaffing van het Fransch
als leervak, het Nederlandsch het hoofdvak had
moeten zijn.
De,oorzaken daarvan zijn niet gemakkelijk aan
te wijzen. Natuurlijk heeft de geheele geestesrichting
van dezen tijd hier schuld; het vage, weinig' om
lijnde, oppervlakkige dreigt het te winnen van het
preciese, rake, juiste in gedachte en uitdrukking.
En natuurlijk heeft ook de politiek hier schuld.
Het onderwijs, het lager , onderwijs vooral, is
zoolang het object van staatkunde en staatkundi
gen strijd geweest, dat men de kern van de zaak
daardoor geheel heeft vergeten en verzuimd. Bij
de vraag van openbaar of bijzonder onderwijs,
van neutraal of principieel onderwijs is het
onderwijs zelf'in bedenkelijke mate te kort gekomen.
Wat op dit gebied is tot stand gekomen, danken
wij aan mannen, die buiten alle politiek om zich
geheel aan het onderwijs als zoodanig gaven, en
die dan ook door woord en voorbeeld zeer veel
hebben tot stand gebracht. Wij denken allereerst
aan een man als Jan Ligthart; maar hy is gelukkig
lang niet de eenige. Aan hen, is het te danken, dat
er van ons onderwijs nog terecht is gekomen wat
wij er nu nog in waardeeren. Dat alles gaat eigenlijk
buiten wet en overheid om. Maar wie zal zeggen,
dat hier geen taak ligt voor den minister van
onderwys.
' ::' * **
Met het middelbaar onderwijs staat de zaak
nog wat moeilijker. Op het gebied van het lager
onderwijs zijn er ten minste nog .nieuwe wetten.
Maar voor het middelbaar onderwijs het gym
nasium rekenen .wij alleen gemakshalve daarbij,
hoewel het er eigenlijk niet onder hoort moet
de wetgeving nog alles doen. Het wetgevend
gesukkel op dit gebied 'is bekend genoeg en ook
jammerlijk genoeg: hoeveel wetsontwerpen wij
op dit terrein in de laatste tien jaren hebben gehad,
is nauwelijks meer te overzien. Van hoe schrijnende
beteekenis dat is, blijkt wel uit de positie der
lycea. Men mag over de lycea en hun grondge
dachte oordeelen, zooals men wil; maar een ieder
moet toegeven, dat hier spontaan door de impuls
van eenige weinigen, eigenlijk door het energiek
< initiatief van n man van beteekenis een school
type is geschapen, dat blijkbaar in ruimen kring
voldoet. Welnu, niet alleen heeft de staat niets
gedaan om deze vruchtbare gedachte in het leven
te roepen, maar hij heeft evenmin iets gedaan, om
een beweging met ernstigen ondergrond en van
breede geestelijke allure in wettelijke vormen te
brengen. Men heeft zich weten te redden door het
lyceum eenvoudig als een combinatie van een gym
nasium en een hoogere burgerschool te beschouwen
en te behandelen. Zoo hebben de lycea een dubbele
inspectie boven zich; een dubbele admissie, een
dubbel programma, een dubbel eindesamen.
Dat dat niets anders is dan behelpen, zal ieder
begrijpen. Want de grondgedachte van het lyceum
is juist de eenheid en niet de tweeheid, misschien
zelfs niet de twee-eenheid. En zoo gaat het voort,
hoewel er reeds ongeveer dertig^lycea in ons land
zijn gevestigd.
Het lyceum is zeker een probleem, dat bij de
wet moet worden opgelost. Maar er zyn er nog veel
meer. Er is het probleem der hoogere burgerschool.
Men kan aanvaarden, dat er naast het gymnasium
een school bestaat, die opleidt voor de studie aan
de universiteit, hoewel ook daaraan weer ernstige
bezwaren zijn verbonden. Maar moet die andere
school dan juist de vijfjarige hoogere burgerschool
zijn, zooals wij die thans nog kennen? En moet die
school opleiden voor de praktijk van het leven?
Men zou zoo zeggen, dat een aanstaand koopman,
een aanstaand fabrikant, een toekomstig zeeofficier
toch een andere vooropleiding behoeven dan een
toekomstig arts of een aanstaand ingenieur. Van
dat alles mag men zich wel rekenschap geven,
voordat men in de wet, wie weet voor hoeveel jaren
weer regelingen vastlegt, die bij voorbaat verouderd
en daarom veroordeeld zijn. Want dat evenmin als
over ons lager onderwijs een algemeene voldaanheid
bestaat over onze middelbare scholen, kan waarlijk
niet worden gezegd. Hier ligt een middel tot ver
betering voor de hand: de ingrijpende hervorming
van de opleiding der leeraren: de afschaffing der
middelbare acte-examens.
.... - ' ' .' ???-. * . * ? ' " '.. ' .
Ons hooger onderwijs leeft onder de wet van
1020 en het academisch statuut van 1021. De
praktijk van het academische leven heeft zich
thans daarin ingeleefd en zich daaraan aangepast.
Er zijn natuurlijk allerlei bezwaren, maar deze
vloeien gewoonlijk meer voort uit een stroeve
opvatting van de wet dan uit de wet zelf. De moei
lijkheden bij ons hooger onderwijs zijn dan ook
, van anderen aard. Daar is vooreerst nog altijd de
kwestie der theologische faculteit, die by de wet
van 1020 niet is opgelost, omdat niemand den
stekeligen egel durfde aanvatten. Maar eenmaal zal
men de vraag toch onder de oogen moeten zien,
voor Amsterdam van bijzonder belang, dat slechts
een kwijnende theologische faculteit heeft.
Maar dat is niet het eenige vraagstuk, dat in
1020 niet afdoende is geregeld. Wat, men eigenlijk
niet. heeft aangedurfd, is de organisatie der uni
versiteiten zelf, die men uit traditie en angstvallig
heid zoo heeft gelaten als zij sedert 1815 is geweest.
Er zijn op dit gebied twee punten, van de aller
grootste beteekenis, die nauw verband met elkander
houden: de distributie der leervakken en de zelf»
standigheid der universiteiten zelf. Het eerste
vraagstuk is zeer urgent en zal bij de
onvermijdeDE GROENE AMSTERDAMMER
PrIJa per jaargang ?10.?bij vooruitbetaling.
Per No. 25 Cent. AdvertentlBn ? 0.75 per regel.
Postglro 72880, Oem.-CUro O 1000.
INHOUD :
i.
2.
3.
4.
5.
Prof. Dr. H. Brugmans, Ons onderwijs.
Dlplomaticus, Op de Conferentie.
L. J. Jordaan, De Egoïst. Dr. E. van Raalte,
Frankrijk-Zwitserland.
Dr. H. W. van Loon, Overpeinzingen.
J. Braakensiek, De nieuwe Ministers. Dr. J.
Salomonson, Onderzoek naar het vaderschap.
6. Dr. R. Feenstra, Tikblaadjes.
1. Dr. Jac. P. Thljwe, De inventaris. Mr. Frans
. Coenen, Kroniek.
9. J. Cambier van Nooten, Corsica.
10?11. Theo van Doesburg. Frarache schilderkunst.
12. H k. Brugmans, Herdenking aan den Ijzer.
Constant van Wessem, Operette~revues.
13. WyboMeyer, Reclame. L. J. lordaan, Bioseopy.
15. C. A Klaasse, Begrooting en Bedrijven.
16 Dr. P. van Olst, Booten met staarten. Mr. H.
Schotte, 'n Straattooneel.
17. S. Kalff. Amsterdamsche markten.
18. Melis Stoke, Een ideale werkkring en Rijm.
19. AlldaZevenboom's Croquante croquetjes.
Charivaria. Uit het Kladschrift van Jantje.
20. Cel a, Telefoontje. Nessuno. Kaleidoscoop.
Omslag: Spelproblemen. Bijvoegsel: Joh. Braakensiek,
De tocht van de Zeppelin.
beschaafde smaak
Bonbons
RINGERS
Let op den naam
lijke uitbreiding van verschillende leervakken in de
toekomst nog urgenter worden. Wat hier de groote
zwarigheid geeft, is het ontbreken van een hoogere
instantie, zelfs voor de drie rijksuniversiteiten,
waarvoor uit den aard der zaak een regeling wel
niet gemakkelijk, maar toch het eenvoudigste
ware te maken. Zulk een hoogere instantie is eigen
lijk alleen het departement; maar het is duidelijk,
dat dit voor zulk een kiesche taak niet berekend en
ook overigens niet geschikt is.
Dat brengt ons op het andere punt, de zelfstan
digheid der universiteiten. In academische kringen
komt in den laatsten tijd meer dan vroeger tot
uiting hét gevoel van gebondenheid aan het poli
tieke gezag, dat natuurlijk de materieele middelen
verschaft, die de universiteit voofr haar weten
schappelijk werk behoeft, maar daartegenover ook
zijn invloed bijv. bij benoemingen tot uiting brengt.
Dat dat nog niet tot ernstige bezwaren aanleiding
heeft gegeven, ligt aan het moreele gezag, dat ge
lukkig van de universiteit nog altijd uitgaat. Maar
toch is er in de laatste jaren een drang naar zelf
standigheid der universiteit, die de aandacht
verdient, ook van den minister van onderwijs.
' ,?/?' . . . - ?:.*?'? ? .-''"' ?; ' " ?
Er zijn dus voor den nieuwen minister problemen
genoeg om aan te vatten, althans om te onder
zoeken. Komt hu in deze vraagstukken tot een
bevredigende oplossing, dan kan hij de
burgerkroon der uitnemendheid verdienen. Maar daarbij
moge hij den goeden raad aannemen om niet te veel
adviezen te gaan vragen of te gaan aanhooren.
In Nederland ontbreekt het nooit aan adviezen;
menig goed plan is daarvan het slachtoffer ge
worden. Laat de minister zich een eigen opinie
vormen, en dan trachten door te zetten wat hij als
nuttig en noodig heeft doorzien. Laat hij het voor
beeld volgen van, zijn collega van financiën, die
een wet op de gemeentefinanciën tegen de adviezen
van vele belanghebbenden en haast tegen de pu
blieke opinie in toch wist door te zetten.
"r
j
.i.
? \'