De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1929 31 augustus pagina 4

31 augustus 1929 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 31 AUGUSTUS 1929 No. 2726 IN MEMORIAM KAREL VAN DE WOESTIJNE EN R. C. BOER Karel van KAREL VAX DE WOKSTIJXK MET Van de \Voestijne is Vlaanderen begonnen litteratuur te schrijven, die op een Europeesch niveau stond. Zooals bij ons. maai* andei's, met Van Deyssel en Kloos. En zooals dezen naast zich anderen hebben gehad, zou had ook hij zijn medestrijders, Vermeylen en Van l^angendonck. Teirlinck en Streuvels vooraan. Meer nog dan bij ons was de litteratuur ia Vlaanderen een naïef onderonsje, een kringetje van vluchtige amateurs en vlijtige navolgers,. dat niet meeleefde in het groote vrije wereldleven der kunst. Zij mogen met eere genoemd worden de Van Duyses en Ledegancks, de Vuylstekes en vooral van Beers, als bij ons Beets en Van Lennep. Thijm en De Génestet. Doch hadden al deze mannen in het Fransch of Engelsch geschreven. wie zou nog naar de meeste van hen omküken. Gezelle was er, maar zyn volk kende hem niet, in het Noorden, noch in het Zuiden, was er niet rijp voor. Dat wordt met Van Nu en Straks anders. En al behoorde Van de Woestijne niet tot de stichters, hij sloot zich er onmiddellijk bij aan. Dit nieuwe leven is misschien aanvankelijk meer begrepen on toegejuicht in het Noorden dan in het Zuiden. maar het werkt door. ook in eigen land en er is nu een krachtige, vrije litteraire kunst in Vlaanderen. Daarvan is Van de Woestijne een der machtigste geweest, de welbewuste kunste naar met eigen zielsdiepte, te machtig misschien voor het Vlaanderen van zijn tijd. Hij heeft de kunst van zijn land plotseling op een hoog plan . geplaatst. ' Hij gaf in zijn kunst de stemming, de sensatie. waartoe natuur en leven hem ontroerden. Wat zijn innig, fel schouwend leven in hem wekte, heeft hij in subtiele, statelijke beelden opgebouwd, in nieuw geluid vari schoone rhythmen en vollen klank doen vloeien als een levenden vliet door zijn malsche Vlaanderenland. Hij was inderdaad een begenadigde", een groot en oorspronkelijk kunstenaar. Hij teerde niet enkel op de i-ijke weelde zijner stemmingen in zijn prachtige lyriek; hij was tevens de verbeelder van schoone epische visioenen. Hij wendde zich af meestal van het gure heden, de platte wereld van proleterige gelykvormigheid. en keerde ziek naar de'eeuwige, eenige zon van het verleden, de zon in den rug, de fleurige wereld der antieke verbeelding en breed schilderend gaf, hij zijn eigen extases van oude schoonheidsdroomen. Zijn werk is van een heerlijke, rijpe zinnelijkheid en voorname kleur, van een sombere zware plastiek, waarin fijne teere goudglimmingen flitsen. Er was in hem een felle hartstochtelijkheid en een bronstig broeierige sensualiteit, doch zelden hebben zijn driften zijn werk vertroebeld?. zijn geniaal instinct, zijn nobele geestkracht hebben het meestal in pure zuiverheid er bovenuit weten te verheffen; maar we voelen het vuur er onder gloeien en de zware gang zijner verzen n van zijn proza getuigt van gespannen kracht die hen beheerscht. Hij stond niet onder ons als sommigen, die hier de Beweging van Tachtig gemaakt hebben, lyk een uitgebrande krater, maar als een krachtige breed uitgroeiende Vlaamsche boom, zooals ze staan in zijn dierbaar Sinte Marténs Laethem, aan de Leie, altijd zich breeder en hooger ont wikkelend en met zijn wijde, zwierige armen het Al omgrijpend. , Hij zal wel voornamelijk van Gérmaanschen bloede geweest zijn, maar voor de voeding en onderhouding van zijn natuurlijke kracht, zijn geestelijke schoonheid heeft hij zijn cultuur gezocht naar oude Dietsche traditie, in de klaar heid, milde weelde en diepte der Latiniteit, zonder zijn eigen aard en het karakter van zijn stam te Verliezen. ' Hij was dichter, ook in zijn schoon proza, maar tegelijkertijd grondig en diep kenner van de schoonheid veler tijden, een lettre in den meest gunstigeu zin, ontledend, doorgrondend en be spiegelend het werk van anderen, vooral in schilder kunst en litteratuur. Men zag hem staan midden tusschen de heerlijke schatten, die om hem lagen; hij voelde de schoone scheppingen en de scheppende persoonlijkheden fijn en zuiver in eigen naar schoonheid dorstenden geest. Hij is jaren lang Brusselsen correspondent van 'du Nieuwe llotterdamsche Courant geweest. Hoe wist hij zich aan t© passen, hij de vrije fantast met zijn zeèv persoonlijke taal, de wilde droomer onder de hantise van kleurige mythe en ver schroeiende realiteit. Dit werk voor de geestelijke burgerij eischte ordelijk voorgedragen feiten, wel overwogen nauwkeurigheid. Hij gaf wat men hem vroeg, maar niet zonder zijn fleurigen zwier, zijn nobele voratelijkheid en elegance, zijn soepele ironie. J. PRINSEN JLz. Prof. Dr, R. C. BOER 31 Jan. 1863-80 Augustus 1020 T EVENDIG staat mij het JLj beeld van mijn vereerden leermeester voor den geest, zooals ik hem achter den katheder in het armelijk-eenvoudige collegelükaal van de Oudemanhüispoort heb zim staan. Indringend zagen zyn scherpe, ernstige oogen ons aan en bezield was zijn gelaat, wanneer hij voor ons de problemen ontwikkelde, die hem zoo na ter harte gingen en tot welker oplossing hij zelf zoo veel had bijgedragen. Wij zagen destijds in hem minder den geleerde, dan den docent, die tot onze blijdschap door zijn geestdriftig woord ons de overtuiging schonk, dat de philologie geen dorre wetenschap was, maar tot hart en geest in even sterke mate sprak. Een ernstig-indringende toon, volkomen beheerscht en toch doortinteld van innerlijk leven, met soms even een flits van bijtenden spot of geestige scherts zoo was de wijze, waarop hij tut ons sprak. En hij gaf zich geheel, zonder voorbehoud: hij was n geworden met zijn wetenschap en zijn onderwijs. Later, toen wij het voorrecht smaakten, op zijn studeerkamer. enkele privatissima te volgen, werd het contact inniger en voelden wij nog sterker, dat hij ons, zijne leerlingen, met een bijzondere genegenheid tegemoet Jcwam. Zijn wetenschap en zijn onder wijs vormden een levenwekkend geheel. Het resultaat van zijn onderzoekingen deelde hij ons' op zijne colleges mede ,en wekte daardoor bij ons het besef, dat de wetenschap der Gennaansche philologie geen vaststaand leersysteem was, maar een zoeken naar de.op-. lossing van de talrijke problemen der Oudgermaansche .cultuur:- Zijn overtuiging, gevestigd door langdurig, nauwgezet en onbevooroordeeld onderzoek, was onwankelbaar; toch was hij steeds bereid, andere meeningen, mits door bewijzen of argumenten gestaafd, te overwegen, en indien ze wel gefundeerd bleken, te aanvaarden. Zijn, wetenschappelijke beteekenis is in de aller eerste plaats deze geweest, dat h{j de problemen op volkomen zelfstandige wijze behandelde. Plat getreden paden verafschuwde hij; oudere onder zoekingen waren hem geen leidraad, maar aanlei ding tot kritiek. Zoo was het mogelijk, dat hij op verschillende kwesties.waaromtrent zich langzamer hand een communis opinio had gevestigd, -een verrassend nieuw licht wierp, Dit geldt vooral van zyn , onderzoekingen over de Nibelungensage, waarvan hij de al te zeer veronachtzaamde nederduitsche overlevering op een geheel nieuwe -wijze beoordeelde en tot uitgangspunt maakte van een tot in de fijnste details uitgewerkte hypothese Prof. Dr. R. C. Boer over de ontwikkeling van dit belangrijke sagencomplex. De tegenspraak en de bestrijding, die, hij hierdoor uitlokte, bewijzen slechts te duidelijker hoezeer hij recht tegen de heerschende meeningen inging. En er is geen zijner tegenstanders, die niet dankbaar heeft moeten erkennen, dat zijn scherpe kritiek en diep indringend onderzoek menig duister punt hebben verhelderd. Naast zijn sagenhistorische studiën verdienen genoemd te worden zijn linguïstische en zijn litte raire arbeid. De eerste werd geboren uit zijn verlangen het onderwijs aan de Nederlandsche Universiteiten minder afhankelijk te maken van de Duitsche handboeken. Hij wenschtè, dat de Nederlandsche student in zijn eigen taal de resul taten van Nederlandsen onderzoek leerde kennen. Zijn Oergermaansch, zoowel als zijn Oudnoorsch handboek zijn de vruchten van dit streven; hij toont zich hier in al zijn scherpzinnigheid en helderheid van oordeel. De warme liefde voor de Skandiuavische cultuur dreef hem tot de studie der letterkunde van deze volkeren in de oudere zoowel als in de moderne periode. Vooral Ibsen heeft hij herhaaldelijk bestudeerd en van zijn studiën nog kort geleden een samenvatting gegeven in zijn boek over Ibsen's Drama's. Behalve de litteratuur van Noorwegen behandelde hij, vooral in de laatste jaren, met groote voorliefde de Zweedsche letter kunde. In talrijke tijdschriftartikels heeft hij over verschillende litteraire figuren geschreven; het meeste van zijn kennis en opvattingen evenwel op werkcolleges aan zijn leerlingen medegedeeld. Boven het gansche oeuvre van dezen geleerde. dat n door zijn omvang u door zijn veelzijdigheid onze bewondering afdwingt, rijst even wel uit het onderzoek, dat hij heeft neergelegd in een der publicaties van de Academie vau Wetenschappen waarvan hij sedert 1900 lid was: zijn Studiën over de metriek van het Oudgermaansche Alliteratievers. Hier blinken zijn gaven het schitterendst uit: het vol komen onbevooroordeelde be handelen van een materie, de geduldige, pijnlijk nauwkeurige ontleding en waardeering der ge gevens, de scherpe kritische blik en het nuchtere bezonnen oor deel, de gave eindelijk, niet slechts een systeem te ontwer pen, maar het ook tot in de kleinste details uit te werken. Het Oudgermaansche vers was lang beschouwd als een geest'doodend tellen van heffingen en dalingen en geperst in een zielloos schema van vijf verstypen ; Boer heeft het vrij ge maakt door het te beoordeelen naar de eenvoudige eischen van het gewone spreekrhythme en het weder mogelijk gemaakt, de Oudgermaansche dichters niet als lettergrepentellers, maar als waar achtige kunstenaars te beschouwen. De Nederlandsche wetenschap verliest in Prof. Boer een uitnemend geleerde, de Amsterdamsche Universiteit een harer voortreffelijkste docenten. Zijn leerlingen verliezen in hem een bezielend voorbeeld en een warm vriend. Zrj gedenken hem met eerbied en met dankbaarheid, in het volle besef dat hij zijn stempel op hun geest heeft gedrukt, den stempel van eerlijkheid in het zoeken der waarheid en niets dan de waarheid. Streng voor anderen, zooals hij streng was voor zichzelf, eischte hij van eiken arbeid, dat daarin het hoogste bereikt werd, waartoe de onderzoeker in staat is. De grootste hulde, die wij dezen stillen werker kunnen geven, is de dankbare erkenning, dat hij bij elk wetenschappelijk onderzoek ons tot voorbeeld strekken zal. Leiden J. DE VRIES VAN DER HELST SIGAREN GOKDE SIGABEH II EEH BESCHAAFDE VEBPAKHBQ No. 2726 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 31 AUGUSTUS 1929 PUROL er op! Bij stukloopen van huid en voeten, doorzitten,zonnebrand en smetten; maar vooral ook bij brand- en snijwonden, ontvellingen en allerlei huidverwondingen Het verzacht en geneest SPREEKZAAL Ons Onderwijs M Een vergeten onderdeel ET zeer veel genoegen zullen velen met mij het hoofdartikel in de Groene" van 24 Augustus over Ons Onderwijs" hebben ge lezen. Meer dan ooit moet thans naar verbetering van ons onderwijs, zoowel lager-, middelbaar als hooger, worden gestreefd. De schrijver heeft evenwel in zijn bezorgdheid voor ons onderwijs een m.i. belangrijk onderdeel vergeten, te goeder trouw natuurlijk, doch waar schijnlijk doordat.... dit onderdeel steeds ver geten wordt. Ik bedoel hier het lager onderwijs aan schippers- en kramerskinderen. In de Lager Onderwijswet 1920 werd bepaald, dat het onderwijs aan schippers- en kramers kinderen diende te worden geregeld als buitenge woon lager onderwijs en algemeen werd destijds verwacht op het Derde Binnenscheepvaartcongres te Rotterdam werd zelfs als vaststaande medegedeeld dat het Koninklijk Besluit tot regeling van dit onderwijs zeer spoedig zou ver schijnen. Tot nu toe najaar 1929 is echter nog geen regeling tot stand gekomen, hoewel herhaalde malen daarop bij de regeering is aangedrongen en alle onderwijzersorganisaties onder leiding van het Onderwijsfonds voor de Binnenvaart te Amsterdam reeds in 1923 een leerplan hebben ontworpen en aan de regeering voorgelegd. De thans afgetreden minister van Onderwijs, K en W., Mr. M. A. M. Waszink heeft tenslotte onder den aandrang, op hem uitgeoefend, een. ministerieele commissie ingesteld om een regeling te ontwerpen, een commissie, samengesteld uit leden, die buiten het practisch onderwijs aan schip perskinderen staan. Dat deze commissie na ruim een jaar werken nog met haar voorbereidingen bezig is, behoeft dus niet te verwonderen. Gedurende hetzelfde afgeloopen jaar heeft het Onderwijsfonds voor de Binnenvaart een Register doen samenstellen van alle varende schippers kinderen. Alle kinderen, wier onderwijs geen moeilijkheden oplevert, zijn uit het register geweerd: kinderen van woonschepen, kooplieden, beurtschippers en sleepboötpersoneel, die gewoon een school bezoeken, komen in het register niet voor. . Dit register heeft zeer belangrijke resultaten opgeleverd, zoowel wat betreft het aantal kinderen als hetgeen er voor het onderwys gedaan wordt. Het aantal schipperskinderen in den leerplichti gen leeftijd volgens 4e gegevens Op l Juli 1928 bedraagt 10.380. Hiervan zijn niet ingeschreven Voor een school'voor gewoon lager onderwijs 2872 of 27.7 pCt. Dit cijfer geeft evenwel een veel te gunstigen kyk op de werkelijkheid. Immers, uit de gegevens, welke werden verzameld, is komen vast te staan, dat slechts 9 pCt. van deze ingeschreven kinderen voldoend lager onderwijs ontvangt. Van het totaal aantal schipperskinderen in den leer plichtigen leeftijd ontvangt dus slechts 9 pCt. van 72.3 pCt. of in totaal ruim 6.5 pCt. voldoend lager onderwys. Deze cJjjfers, die wellicht eenige correctie toelaten, hebben grootere beteekenis, dan alleen het vast stellen van het percentage kinderen, dat voldoend lager onderwijs ontvangt. Immers en dat in ver band met de financieele bezwaren, die tegen een regeling van het onderwijs aan schipperskinderen zouden bestaan, het Rijk betaalt reeds voor een VAM HELLE15 ? TABAK» IS Wethouderscrisis te Amsterdam Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan De ledige stoel groot gedeelte de kosten van dit onderwijs, zonder dat de schipperskinderen het krijgen. Van de 72.3 pCt. schipperskinderen, die zijn ingeschreven op scholen in verschillende gemeenten van ons land, ontvangen 64.8 pCt. of ongeveer 6500 kinderen geen of onvoldoende lager onderwijs. Voor deze 6500 schipperskinderen betaalt het Rijk evenwel uiel de teerkrachten, overeenkomstig de bepalingen voor de benoeming van leerkrachten in de Lager Onderwijswet. De nieuwe minister van Onderwijs, K. en W., Mr. J. Terpstra heeft voor ons onderwijs veel te doen, doch laat hij als een van zijn eerste maat regelen de regeling van het onderwijs aan schippers(en kramers-) kinderen tot stand brengen. Onze hjjvere schippers, die op velerlei wijzen hun belas tingen moeten, opbrengen (Inkomstenbelasting, brug-, sluis-, haven-, kanaalgelden, enz.) hebben minstens zooveel recht op onderwijs voor hun kinderen als de gelukkigen, die aan den wal wonen. Het mag niét langer voortduren, dat in een be schaafd land als het onze een groote groep kinderen opgroeit zonder eenig onderwijs! ? ' ' . ? ' ' ' ' A... , . Met groote instemming las ik het artikel van Prof. Brugmans Ons Onderwijs" in de Groene van 24 Augustus. Hoewel ik begrijp dat Uw blad niet de plaats is voor een polemiek over dit Onderwerp, zou ik echter?zij het zeer kort willen protesteeren tegen dat deel, waarin de Professor als middel tot verbetering van de ?middelbare school aangeeft: ingrijpende hervorming van de opleiding der leeraren: de afschaffing van Bezoekt de Hollandsere Badplaatsen. ZANDVOORT: HOTEL D'ORAHGE in HOTEL DRIEHÜIZBH" WIJK AAN ZEE: BADHOTEt «D ZEE-DÉPEHDANCE. M l?i i! de middelbare examens. De verplichte academische opleiding toch zou den weg naar de middelbare school voor een groot aantal uitstekende leer krachten van de lagere school afsluiten, een groot aantal jonge lieden zou het uitzicht op een mooien werkkring verliezen. Het vraagstuk van de in richting der middelbare school is te groot dan dat in een artikel als het bovengenoemde la mort sans phrase" over de middelbare acte-examens mag worden uitgesproken, terwijl de aanprijzing hiervan als het middel tot verbetering al te een voudig is. A. J. KEUNING Amsterdam, 25 Augustus 1929 DtBESTEVARinA

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl