Historisch Archief 1877-1940
i:
? t; t
l
:'?'?:!?]
j|V
l
?J
i»1
Sinds meer dan vijftig
/aar aan de aptts der
weelrJbiaden . . . ,"
ONDER HOOFDREDACTIE VAN A. C. JOSEPHUS JITTA
Redacteuren: H. BRUGMANS, L. J. JORDAAN, M. KANN EN
TOP NAEFF. Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM C.
P
Solldlteit ongeëvenaard
OPGERICHT JN 1877
No. 2734
ZATERDAG 26 OCTOBER 1929
Het Bioscoopconflict in het Zuiden
,i
door Prof. Mr. F. G. Scheltema
DE Bioscoopwet van het jaar 1926, welks voor
naamste doel was bestrijding van de zedelijke
en maatschappelijke gevaren van het bioscoop
wezen, tracht in hoofdzaak langs drieër] ei weg dat
doel te bereiken.
Zij schrijft in de eerste plaats voor, dat iedere
ondernemer van bioscoopvoorstellingen een ver
gunning behoeft van Burgemeester en Wethouders ;
eene vergunning, die slechts in bepaalde gevallen
kan worden geweigerd.
Zij bepaalt in de tweede plaats, dat in het open
baar geen films mogen worden vertoond, dan in
dien en voorzoover zij door eene, door de wet
ingestelde, centrale commissie voor de keuring van
films /ijn goedgekeurd. Alle films, die in Nederland
in het openbaar worden vertoond, moeten de cen
trale rijkskeuring zijn gepasseerd: die keuring ge
schiedt dus, vóór de films hun rondgang doorliet
land gaan maken en over de verschillende theaters
worden gedistribueerd, Xiet-goedkeuring door de
centrale commissie heeft voornamelijk plaats wegens
strijd van de film niet de goede zeden of de open
bare orde.
Eindelijk kent de Bioscoopwet een derden weg.
toneinde nngewenschte films te weren: de plaat
selijke nakeuring: een tweede keuring dus van de
door de centrale commissie reeds goedgekeurde
films door plaatselijke organen. De Staatscommis
sie. die het ontwerp der Bioscoopwet samenstelde,
had van zulk een plaatselijke nakeuring niet willen
weten; zij oordeelde, dat door de wisselvalligheid
van zulk eene locale herkeuring die uitteraard
eerst kan plaats hebben, nadat de films reeds in
den handel zijn gebracht de belangen van het
bioscoopbedrijf te zeer zouden in het gedrang
komen. Bij d e behandeling in de Tweede Kamer
werd' evenwel door een amendement -Dr. de Visser
c.s. de mogelijkheid van plaatselijke nakeuring
in de wet gebracht. De gemeenteraden zijn nu
bevoegd verklaard, bij plaatselijke verordeningen
voorwaarden vast te stellen, waarvan B. en W. het
verleenen eener vergunning voor het onderhemen
eener bioscooponderneming moeten afhankelijk ,
stellen; n van die voorwaarden kan doze zijn,
dat de ondernemer zich ten aanzien van iedere te
yertoonen film aan een plaatselijke nakeuring on
derwerpt.
A'an deze mogelijkheid hebben een groot aantal
gemeentebesturen in Limburg en NoordrBrabant
gebruik gemaakt; en zulks was, zooals uit het
voorgaande volgt, hun goed recht. Trouwens,
de gedachte eener plaatselijke nakeuring is, naar
hét ons wil voorkomen, alleszins rationeel. Te
ontkennen is immers in redelijkheid niet, dat het
begrip goede zeden of openbare orde" ,voor een
bepaald deel van het land, zooals het Zuiden, een
ietwat andere beteekenis kan hebben, dan voor
hefc land in zijn geheel; en dat dus, wil men
ongewenschte films weren, er aanleiding kan bestaan,
naast de centrale keuring een plaatselijke te ver
langen. Het is dan ook niet de instelling der na
keuring op zich zelve geweest, doch de wijze, waar
op zij door de zuidelijke gemeenten is ingesteld,
die geleid heeft tot een conflict tusschen die ge
meenten eenerzij ds en de belanghebbenden in het
bioscoopbedrijf,, georganiseerd in den Nederland
schen Bioscoopbond, anderzijds. Wat was het
geval9 ' ?
-T-m
*~De zuidelijke gemeenten, die nakeuring verlang
den, wcuschten die nakeuring niet zelve, op het
gebied der gemeenten en door eigen gemeentelijke
organen, te verrichten. In de desbetreffende ver
ordeningen bepaalden zij, dat die nakeuring zou
geschieden door het te Amsterdam gevestigde
Keuringskantoor van de Vereettiging van
Xoordbrabantsche en Limburgsche gemeenten voor
gemeenschappelijke filmkeuring; de nakeuring,
in de wet bedoeld als een plaatselijke, werd dus
in zekeren zin tot een gedeeltelijk-centrale.
Tegen deze wijze van uitvoering der wet had de
Bioscoopbond bezwaren: zij achtte haar en
naar het ons voorkomt terecht met de Bios
coopwet in flagrant en strijd.
Als n der ernstigste en meest reëele bezwaren
beschouwen wij het volgende. Het genoemde
Keuringskantoor verricht zijn werkzaamheden in
dier voege, dat het slechts keurt films, die te
Amsterdam in de aldaar zich bevindende theaters
worden vertoond; slechts die films kunnen met
het oog op het Zuiden hetzij worden af-, hetzij
worden goedgekeurd. Er bestaat dus voor de bios
coop-exploitanten niet de gelegenheid, alle films,
die zij in het Zuiden /.ouden wenschen te vertooneri,
te doen keuren; films, die niet in Amsterdam, maar
wel in de provincie ,.draaien'', kunnen niet worden
nagekeurd. en derhalve in lu-t Zuiden niet worden
vertoond. Welnu, ons komt het, niet twijfelachtig
voor dat. vnnnccr een gemeenteraad een verplichte
nakeuring instelt, hij ook de mogelijkheid moet
openen, dat de exploitant iedere film moet kunnen
doen nakeuren; zonder dien zou de nakeuring het
bisocoopbedrijf in xoo sterke mate kunnen schaden.
dat uitoefening ervan practisch onmogelijk' wordt.
En dat heeft de Bioscoopwet, die weliswaar het
bioscoopgevaar wenschte. te weren, maar ander
zijds toch ook de rechtszekerheid van hi?t bedrijf
heeft willen waarborgen, stellig niet gewild.
Een tweede bezwaar, door den Bioscoopbond
naar voren gebracht, is, dat blijkens de geschie
denis van de tot-stand-koming der Bioscoopwet de
nakeuring een plaatselijk karakter behoort te
hebben, terwijl de onderwerpelijke, naar wij reeds
uiteenzetten, in het wezen der zaak tot een
beperktcentrale nakeuring werd. . .
En eindelijk kan met recht gevraagd worden, of
eene overdracht van bevoegdheid, gelijk in dezen
door gemeentelijke organen aan eene niet ambte
lijke vereeniging geschiedde, zich wel laat rijmen
met het ons staatsrecht beheerschende beginsel,
dat publiek recht tevens publieke plicht is, en dat
dus overdracht van publiekrechtelijke bevoegd
heid aan derden niet geoorloofd is.
.'- ' ? ' .' ' ?' '' "* * '?
De Bioscoopbond stond met zijn bezwaren
niet alleen; hij vond integendeel steun ,.an
allerhöchster Stelle". De gemeentelijke verordeningen,
waarover wij spraken, behoeven nml. volgens de
Bioscoopwet de goedkeuring der Kroon. Welnu,
die goedkeuring werd geweigerd en in het sinds
dien reeds gepubliceerde schrijven van den
toeumaligen minister van Binncnlaudsche Zaken en
Landbouw werd, ter motiyeering daarvan, o.m.
het volgende opgemerkt: Bij de totstandkoming
1 van art. 4 der Bioscoopwet, waarop deze
verordening is gegrond, is sterk de nadruk
gelegd, op het plaatselijk karakter der
gemeentelijke nakeuring. Hiermede verdraagt zich reeds
aanstonds kwalijk opdracht aan het te
Amsterdam gevestigde kantoor eener te Eindhoven
DE GROENE AMSTERDAMMER
P r IJ e per Jaargang ? 10.?bij vooruitbetaling.
Per No. 25 Cent. Advertentlèn ? 0.75 per regel.
Postgiro 72880, Oem.-Glro O 1000.
INHOUD :
I. Prof. Mr. F. O. Scheltema, Het bioscoop-conflict
in het Zuiden.
2. Spreekzaal: Qiessen*Nieuwkerk.
3. L. J. Jordaan, Br tand's nederlaag.
4. Top Naeff, Dramatische Kroniek.
5. Dr W. van Ravesteyn. De brandfakkel
Joh. Braakensiek, Edison's boodschap.
6. C. van Wessem. Muziek.
7. Dr. Jac. P. Tmjsse, Uit de Natuur Mr. Frans
Coenen, Kroniek.
9. Mr. I. E. Prins?Willjekes Macdonald, De vrouw
in Rusland.
10?11. Otto van Tussenbroek, Poppen en maskers.
12. A. Plasschaert, Schilderkunst O. van
Tussenbroek, Glas Dr. J. Tielrooy. Fransche boeken.
13. Mr. H. Scholte, Tooneel Dr. P. van Olst,
Blau-gas.
14. C. K., Beursspiegel.
15. C. A. Ktaasse. Een koff iepraatje.
16. Is. Querido, Litteratuur.
17. Lou Lichtveld, Edison en de muziek.
18. Melis Stoke, Waar huwelijken gesloten worden;
Rijm Nessuno. Kaleidoscoop.
19. Alida Zevenboom's croquante croquetjes Uit
het Kladschrift van Jantje.
20. Cel 2, Telefoon Charivaria.
Omslag: Spelproblemen.
Bijvoegsel: Joh. Braakensiek, Radio-witlekeur
Bonbons
RINGEÏS
Jrv J l w VJ JL-rfjrv >*^J
c/e/7 naam,
zetelende vereeniging.' .die. geheel buiten verdere
bemoeienis van' hot gemeentebestuur om. als
eenige instantie voor onderscheidene gemeenten
de nakeuring verricht. Dat ook overigens de wet
een dergelijke constructie nimmer kan bobben
bedoeld, blijkt ten duidelijkste uit de artt. .20
en 21, die regelen de wijze waarop men zich
vtijicWltj aan de keuring van eene particuliere
vereeniging kan onderwerpen, en er zich te allen
tijde aan onttrekken .Hiermee is in strijd een
qedwoniji'it- tussflicivkomst van zoodanige
vereeniging."'
Derhalve: de Kegeering achtte de door de zuide
lijke gemeenten gevolgde methode in strijd met de
Bioscoopwet. Hetgeen volgt, doet wonderlijk aan.
De verschillende gemeentebesturen stelden nu
verordeningen vast, waarin niet anders werd
bepaald dan dat dénakeuring zou geschieden door
of namens Burgemeester en Wethouders"; van
het Keuringskantoor was in de verordeningen
geen sprake meer. Deze verordeningen verwierven
zooals vanzelf spreekt, de Koninklijke goed
keuring. ,
Evenwel, daarop volgden in de verschillende
gemeenten besluiten van B. en W. -die nu dus,
volgens de verordening, moesten* oïmoesten doen
nakeuren , waarbij deze Colleges de nakeuring
opdroegen aan.... de te Amsterdam gevestigde
Keuringscommissie van de Yereeniging van
Noordbrabantsche en Limburgsche Gemeenten voor
gemeenschappelijke filmkeuring ! Wat men in de
verordening, die Koninklijke goedkeuring behoefde,
niet kon zeggen, zegde men nu in het besluit; en
men bereikte geheel hetzelfde doel.
Vervolg op pag. 3