Historisch Archief 1877-1940
DB GROENE AMSTERDAMMER VAN 16 NOVEMBER 1929
No. 2737
BOEKBESPREKING
door Prof. Dr. J. Prinsen J.Lz.
Jacob Winkler Prins, Verzamelde Gedichten,
^ volledige uitgave verzorgd door Joannes
Redding i us, Wereldbibliotheek, Amsterdam,
1029.
Andries de Rosa, Sarah Crémieux, N. V.
Em. Querido's Uitg.Mij.t Amsterdam, 1929.
Tegen tachtig zijn de tijden rijp voor een nieuwe,
levende litteraire kunst in Nederland. Zij kiemt
en schiet fleurig op; niet enkel in de vijf, zes
mannen, die de kern van de Nieuwe Gids zijn ge
weest, maar overal elders verrijzen ze, de dichters
en prozaïsten, die frisch en onbevangen staan
tegenover natuur en leven. Tot dezen behoort
zeer stellig Jacob Winkler Prins. HU zag het
leven en de maatschappij en vooral de natuur
anders dan zijn voorgangers en hij leefde anders,
in een zuiverder en vrijer sfeer. Om even een enkel
reëel voorbeeld te geven, doodeenvoudig en
natuurlijk maar: In dit boek zijn eenige
prozanotities van den dichter opgenomen. Daar vertelt
hij o.a. Nu had ik uitgerekend, in verband met
het opkomen en aandrijven van buien, dat ik
tusschen twee veilig kon thuiskomen. Maar ik
diepejiellende
ravijn. Even buiten het territoor van den
Buurloschen boer hoorde ik op een twintig minuten
afstand het watergebrul. Er was een melkwitte
schietstroom. Hoe diep wist ik niet precies. Maar
ik moest er door en kwam er door tot aan het lijf
toe. Links was het Asselsche bosch, rechts lag
oen klein meer. Ik nam er een bad, wrong mijn
natte goed uit, deed zoo min mogelijk aan en
wandelde naar huis." Had Beets, Hazebroek of
Ten Kat e eens gevraagd, of ze zich ook zon
ongegeneerd, bijna letterlijk in de armen van de
natuur zouden geslingerd hebben. Wat zouden
ze mekaar ontsteld glimlachend aankijken. Als zij
buien zagen, bleven ze thuis, of als het moest,
namen ze een paraplu mee.
Zij' babbelden gezellig over de natuur in
traditioneele beeldspraak, van filomeelen in de kuischo
maan en zoo, maar de echte levende natuur
hadden ze nimmer gezien. Ze praatten er over,
omdat ze meenden, dat het nu eenmaal tot het
dichterschap behoorde de natuur van t\jd tot tijd
kushandjes te geven en haar met een vertrouwelijk
knipoogje te vereeren. ? ,
Er moet altijd nog eens nagegaan worden,
wat de invloed geweest is op onze Beweging van
de schilderschool, die haar onmiddellijk vooraf
gaat. Die heeft toch wel mee de oogen weer voor
de natuur geopend. Ik voel bij Winkler Pruis
soms wel verwantschap met Mauve, maar lang
niet altijd ; hij is hart sto htelijk.r ; trouwer s Winkler
Prins was zelf schilder, en een persoonlijkheid.
Hij is schilder, ook in zijn verzen. Hij is als
dichter bijna wat Van Looy als prozaïst is; men
verstaat hem niet, als men zijn werk niet als
schilderkunst voelt»
HU schreef geen lyriek, waarin tuj zorgzaam
zijn eigen innerlijke sentimenten naspeurt en
ontleedt; hij doet niet aan sensitivisme of andere
-ismen ; hij staat eenvoudig rechtstreeks onder de
bekoring en ontroering van de natuur; hij ziet
haar met nieuwe, vrije, open oogen en hij kan
niet weerstaan aan den drang om den wellust van '
het geziene ook in zijn klank te zeggen. Met hem
hebben we weer een> dichter, die, niet belemmerd
door tradities, zuiver ziet en hoort.
Natuurlijk, in dien overgangstijd, staat hij maar
niet op eens kant en klaar, ongerept en onbezoedeld
door het verleden als een volledig modern
natuurdichter. Zoo nu en dan klinkt er nog wel eens
iets van het oude na. Hij vertelt u met alle lief de,
dat hij gaat roeien in het meerkristallijn", laboreert
nog wel eens aan een dichtaar", hoort noms
feeënstemmen" en is niet geheel afkeerig van de
dagvorstin." Doch over het algemeen is er een
groote zuiverheid en echtheid in zijn werk, een
natuurlyke frischheid van klank en beeld, geïnspi
reerd door het direct geziene* ::.,'
y.KOSSEM
OteUTEVARinAS
Ik val nu over die dagvorstin, maar zooals hu
ze aan den man weet te brengen, is het nog heusch
zoo slecht niet in dezen Zondagmorgen:
Uit gulden kamer steekt de dagvorstin
Het jeugdig hoofd en werpt met milde hand
De stralenbundels wijd-uit over 't land,
Tot zij haar zilvren lichtwebbe, in 't begin
Van kruin tot kruin, dan als een gouden spin
Uitspint door 't gras tot vuurgen vonkenbrand
En over alles 't net van stralen spant,
Tot in het kerkje, diep er binnen-in.
Bij 't klankgat fonkt de kleine torenbel....
En als het klokje nu ter kerkgangstond
Een vlucht van tonen rondklept zilverhei.
Valt door 't hoog kerkraam binnen op den grond
En op den preekstoel donker schaduwspel
Van berk en haazlaarsblad en kruipt er rond.
Het spijt mij bijna, dat ik dit sonnet overschreef,
omdat het me nu de plaats ontneemt om veel beter
verzen te citeeren. Ik ben ook nog zoo zeker niet, of
niet enkel een speelsche lust hem die oude bed
uime'de dagvorstin nog weer eens in nieuw frisch
milieu heeft doen zetten.
Hij schreef sonnetten, die op zich zelf een zuiver
en kostelijk delicaat schilderijtje zijn; zoo het
Koetje (217). In andere is meer breedheid, kloeke,
glorieuze zwier. Voor onderbewustzijn en dergelijke
dierbare dingen is hier geen plaats. Hij ziet met
jvastheid en zekerheid, teekent vlot en lustig met
een rake toets. Maar dat sluit geen dieper leven uit.
Hij kende Shelley in die jaren die onmiddellijk aan
'80 voorafgaan, schreef voor zijn tijd verstandige
dingen over Shelley; hij was aan Shelley .verwant
als natuurdichter en wist, dat van het zuiver beeld
der realiteit een diepere beteekenis kon uitgaan.
Hij wist:
Stil als gedachten,
Boven der jaren
Wentelende wieling,
Golvende zee,
Gloort in des dichter»
Onbluschbre bezieling
De alom aanwezige
Eeuwige Idee.
Hij noemde niet zonder bedoeling een heelen
bundel Natuursymboliek." Ook dichtte hij niet
enkel over de natuur; hij gaf o.a. een kleinen
cyclus van sonnetten, Jezus van Nazareth,
waarin hy de zoo hoog geroemde Christus-sonnetten
van Dullaert in pracht van diepe, zware kleur en
schoone plastiek nabij komt, soms overtreft.
Kloos schreef in de eerste Nieuwe Gids-jaren
over Winkler Prins: ,,De groote waarheid is dat,
geheel buiten ons om en gedeeltelijk vóór onzen
tyd, zich een dichter in Holland heeft ontwikkeld,
die in eenige zijner verzen een groot muzikaal
talent, in andere een zeldzaam plastisch vermogen,
in weer andere een hém alleen eigenen blik op de
realiteit toont te hebben." En dat zegt heel wat:zoo
geheel buiten ons om" en vóór onzen tijdi"
* *
In ben Andries de Rosa dankbaar voor zijn
puike boek. Ik had in maanden geen roman gelezen,
en ziet, ik begin aan den zijnen en hij houdt me vast,
bijna zoo echt ouderwe,tsch vast.hoof dstuk na hoofd
stuk geboeid door heel dat wereldje van Parijsche
diamantwerkers van voor een dertig?veertig
jaar, toen er nog geen auto's waren, maar aapjes,
petroleumlampen en feulferlucifers. En dan die
demonische, verleidelijke, temperamentvolle Sarah
de verstelsteri dat groteske gedoe van wat toen
anarchisten" heette, de innig menschelijke geniale
Mathieu en- zijn kinderlijk zusje Mélanie, waar
Adolf Spina ten slotte toch maar mee trouwt,
die h\j mee naar Holland neemt, als hij uitgewezen
wordt om zijn relaties met den anarchist LUC ien,
die overigens een patente kerel is, hoor. «Adolf
Spina, de jonge Amsterdamsche diamantwerker,
die ria een ongelukkige liefde in zijn vaderstad,
gedurende achttien maanden zijn fortuin in Parijs
beproeft, is toch eigenljjk wel de hoofdpersoon
in deze kleine romantische tranche de vie. Hem zien
we aanhoudend zich door het boek heen bewegen,
Sarah treedt maar in twee phazen op.
Achttien maanden; hoe onbeteekenend als
tijdsduur. In verhouding tot het eeuwige toch ook
gelijkstaand aan achttien eeuwen. Misschien kon
daarom een enkel menschenleven soms zoo veel
omvangrijker zijn, dan heel een historisch tijdperk."
Dat klinkt wel naief, zoo'n, slot, en dan die wijs
begeerte van den kouden grond. De Rosa is wel
eens meer naief en onhandig. Soms schrijft hij
uiterst vlot en gemakkelijk, dan weer is het
plotsePOL ROGER & C'E
LE CHAMPAGNE EN VOGUE
JAGER GEPLINGS HAARLEM
ling, of hij stamelt en hakkelt als-een beginneling,
stroef en hard. Lees dezen zin eens hardop:
Lazare, die haar aan verschillende cursussen,
waar allerlei maatschappelijke vakken werden
onderwezen, liet deelnemen en haar inderdaad
een ijverige bezoekster daarvan had geacht, zag
haar een avond, terwijl hij haar in een van die
inrichtingen bezig dacht, in een mér dan vertrou
welijke houding" enz. Maar er zijn ook passages,
die me getroffen hebben door wezenlijke schoon
heid en krachtige, zuivere uitbeelding, zoo bijv.
de angst van Sarah, als ze zich besmet denkt met
een geslachtsziekte.
* .*
Een groote oorspronkelijke kracht zit niet in
dit boek. Andries de Rosa heeft veel Fransche
romans gelezen, wat iedereen van de naturalisten
las een goede 30?40 jaar geleden, en van de
ouderen moet hij bijzonder van Balzac houden.
De invloed van Balzac lijkt me bij hem het sterkst.
-Zoo 'n Lazare Jjjjjy, _ de pa^van^arah jjs_Jn^^ijn^
leven en bedrijf heelemaal een vluchtig
nageteekende Balzar-type, trouwens Sarah zelf ook. Het is
geen gionte kunst voor altijd. Toch mag ik zoo'n
boek wel. Het is een onmisbaar artikel in de samen
leving en het zal het best eenige jaren uithouden.
Meer mag De Rosa niet verwachten. Van de duizend
romans blijft er stellig nog niet n honderd jaar
leven, laat staan tot de wereldkunst voor immer
behooren. Maar voor dagelijksch gebruik hebben
we ook goed, solied werk noodig en daartoe behoort
dit boek wel.
D? G. SANTEE LANDWEER
KUNSTHANDEL Heerengracht 395, AMSTERDAM
Tot 15 December Tentoonstelling litho's
OI>ILONREDOX
Geopend alle werkdagen 10-12 en 1^-5 uur.
Thomas Raucat. De eerbiedwaardige escapade.
verf- v. RenéMarda. Amsterdam,, z.j.
Urn.' Querido'a U.M.
Wie dit boek gaat lezen als verhaal, als een
doorloopend relaas van gebeurtenissen, waaraan,
door de avonturen, die de optredende personen
beleven, zekere spanning verbonden moet zijn, zal
teleurgesteld uitkomen. De beteekenis van dit
alleraardigste prozawerk ligt op ander terrein.
Do epische gang heeft niet veel te beteekenen;
zou met enkele woorden verteld kunnen worden,
en het tragisch-voorgestelde slot ia eigenlijk een
veel te zwaar einde in verband met de rest van
het boek. Doorloopend kan men dit verhaal op
vatten als een charge op de overdreven
beJeefdheidsuitingen van de Japanners, en zoo gezien is
hot boek geestig en onderhoudend. De schrijver
heeft de situaties zoo gekozen, dat de vormen met
het wezen van de dingen het eigenaardige contrast
in het leven roepen, dat het voornaamste kenmerk
van den humor is. De eerbiedwaardige escapade"
betreft een uitstapje van een lief Japansch meisje
uit Tokio naai- een nabijgelegen ontspanningsoord,
,in -gezelschap van een vrouwenminnenden Europe
aan; maar er wordt, op een vernuftige manier,
zooveel bijgehaald door het invoeren van allerlei
personen, die blijkbaar moeten dienen om het doel
van den schrijver: de parodie op de toestanden die
ik hierboven aangaf, te doen uitkomen, dat het
heclc uitstapje zijn beteekenis verliest, en de aan
dacht van den lezer uitsluitend blijft gevestigd op
dat, wat schijnbaar bijwerk is, maar wat in wezen
de beteekenis van dit merkwaardige romannetje
bepaalt. H. M.
nmiuniuiuiBUininiiHUoiiiiiiB
J. B. BENNER 6 ZOON
PIANOHANDEL """ "
D E N H A A G
97
Illllllll
NOOROBINDB
SHAKESPEARE'S VEEL LEVEN OM NIETS"
opgevoerd door het Nieuw Nederlandsch Tooneel
Teekeningen voor^^de Groene Amsterdammer*9 door V, E. van Uytvanck
Klenw-Nederlandsch Tooneel
HET lijdt geen twijfel, dat de
Shakespearereeks en daaronder vooral de minder
dikwijls gespeelde stukken die Saalborn lang
zamerhand op zijn naam verzameld heeft, behoort
tot het allerbelangrijkste van wat ons tooneel
thans oplevert. Wat geven hier de begane fouten,
deels door misvattingen of onmacht in
incidenteele rollen, deels door Saalborns altijd nog te
eenvormig en te star-doorgevoerde regie ontstaan.
De hoofdzaak blijft, dat hier nog het tooneel
aangedurfd wordt in zijn opperste potentie, dat
men zich voor het groote volume niet schaadt,
ook al draagt de aangeslagen toon niet zuiver
tot het einde. Er wordt, en er wordt altijd wanneer
men Shakespeare durft te spelen, gevraagd om
spelers, die voor het oude handwerk nog bereid
zijn, het volle gelag van hun persoon te betalen.
En dat het Nieuw-Nederlandsch een reeks van
spelers vereenigd heeft, die, waar ook de grenzen
van hun kunnen mogen liggen, tezamen de
krachten kunnen leveren voor een* werkelijke
Shakespeare-bezetting, verschaft het een plaats,
die voorzeker te benijden is op ons tooneel.
Shakespeare-spelers zijn zeldzaam geworden,
hoewel juist Shakespeare van den speler niets
meer eischt dan dat hij speler is, maar dat dan
ook uit de volheid zijns harten. Shakespeare eischt
geen school, men kan hem spelen al naar zijn aard is,
maar hij eiscbt kunnen. En hot is voor onze jongere
acteurs-generatie niet onbedenkelijk, dat daar
zelden of nooit een nieuwe Shakespeare-speler uit
opstaat, evenmin als er nieuwe Vondel-zeggers
komen.
Zoo werd ook deze opvoering in de eerste plaats
een succes voor de ouderen. Waar een jonge acteur
of actrice het zwierige spel der hoofdfiguren had
kunnen ondersteunen, faalden zij meestal. Er is
zoo weinig reden om uit zichzelf te treden en in
den huid van een totaal ander te kruipen, bij de
grijze neutraliteit van ons modern répertoire,
dat stem en gebaar versagen zoodra het eigen
colbertje of de dure modejurk niet meer het onont
beerlijke poids geeft om op de planken te staan.
Dat men zooveel met modem-getransformeerde
Shakespeare's solt, heeft beteekenis. Shakespeare
?i* een kwestie van costuum. Maar van het oude,
het ongewone, de kleurige en metamorphoseerende
histrionen-dracht, die men thans met den in den
grond zoo veel-zeggenden term theatraal" tracht
af te doen. '
, Saalborn heeft Veel leven om niets" willen zien
als een soort wervelstorm, daarmede te kort doende
aan de vele andere schakeeringen van dezen
rijkopen-bloeienden midzomerdag", waarin de natuur
doorbreekt als in Beethovens V Ie: geen brio alleen»
maar de gansche scala der elementen, waarvan dit
in den reineten zin van het woord geheeten blij-spel
het schduwtooneel vormt.Het is dehemel van S,icilië,
waaronder geest, zorgeloosheid en eigenliefde zoo
weelderig tieren, dat zij zich kunnen veroorloven,
over de grenzen der conventie heen te gaan,
vrijzinnige esprit" met hoogadelijke hoövaardigheid
verbindend. En zoo men zich verwondert, dat
allengs deze hemel zich verduistert en dat in de
kerkscène, waar een zoo lieflijke en bijna angelieko
figuur als Hero schuldeloos vernederd wordt op een
wijze, die men eerder in een zware tragedie had
verwacht, hoe verfijnd in zijn menschelijkheid
wordt dan dit tafereel, dat aan een oudere novelle
is ontleend en de aanleiding tot dit blijspel werd,
ingeleid, hoe kunstig in evenwicht gehouden door
de tegelijkertijd optredende bürleskévan schout
en schoutsdienaren, en hoe verfrisschend ??
Dankgesang der Hirten?verjaagd door het
glorieuze eind t
Het is de onmiskenbare verdienste van deze
opvoering, 7 Saalborn's beste wellicht : dat zij
juist in deze tweede helft zopveel beter tempo
nam en een ensemble bereikte, dat niet ongemeen
en grootsch, maar inzichzelf zuiver en bloeiend
was. Een juiste Verhouding van het Niots"
en het Veel leven" bewaarde ook verder het licht
te verstoren evenwicht der handeling.
Saalborn en Magda Janssens, als de twee konings
kinderen Benedict en Beatrice, hebben het tooneel
beheerscht en in den duidelijken voorkeur, dien
Shakespeare voor deze lievelingen van zijn geest"
heeft uitgesproken, in tegenstelling tot het
l;
sentimenteele" duo der oorspronkelijke hoofd
personen, was dat te aanvaarden. Wel kon men
betreuren, dat in het radde spreken in het
bizonder van Mevrouw Janssens aanvankelijk
wat veel met innig welbehagen gelezen geest
verloren ging* wel hadden deze eerste scènes
het gemaskerd bal by voorbeeld een wat warrig
beeld als regie. Maar toen eenmaal de intrigue, die
ui dit stuk minder belangrijk is dan de karakte
ristiek, ruimte openliet voorbeider overmoedige en
boudeerende verliefdheid, het schalksch venijn
van Beatrice en het weerbarstig pareeren van
Benedict, was het pleit gewonnen.
Terecht werd van toen af elke scène tusschen
deze beiden met'een warm applaus ontvangen.
Want hier is Shakespeare gespeeld met een
kleur, een lan en een bruisend plezier aan het spel
/elf» dat den toeschouwer opgetogen maakt:
den roes van Shakespeare, die altijd weer grooter,
bedwelmen der is dan men denkt.
Gaat men de rest der indrukken na, dan stoot
men allereerst op die terzijde, maar met zooveel
geniaal sarcasme ingevoerde figuur van den schout,
waarmee Tourniaire met name in de gevangenis
scène een nieuw, misschien wat eenvoudig,
maar sterk gesneden masker aan zijn
Shakespearedwazen toevoegde. Gobau koos de wijste partij
voor zijn bizonder moeilijke rol als de jaloersche
Claudio: hij speelde hem sober, niet juist fijn, maar
aannemelijk-genoeg, in het bizonder in zijn ernstige
passages. Een rol, die misschien meer fond had
verkregen als zijn tegenspeelster Hero in Mevrouw
Helene Treep?Vink niet zulk een uiterst bleeke ver
tolking had gevonden. Reule, nieuw in dit ensemble,
had de rol, die hij aan kon en waaraan hij de
vereischte zwartgallige waardigheid wist te geven:
Don Juan. Jammer, dat de afspiegeling van den
meester in diens (toch al duistere facetten bedoelde)
dienaren niet te vinden was* De regie had hier
den nadruk op het clowneske gelegd; evenals bij
het prachtig familietypetje Antonio, dat bij Rien
van Noppen te schutterig en te onaanzienlijk werd.
Leonato, deze prachtig volteekende vaderrol, had
in Fiolet een bescheiden, maar in zijn tijdelijken
smart niet onwaardigen vertolker. Jammer dat
men voor de dienstmaagden, die in hun verrukke
lijke vrijpostigheid zoo prachtig den democratischen
inslag typeerden, die welstand en luchthartigheid
teweeg gebracht hebben, naar speelsters had om
te zien, die voor Shakespeare wel niet in de Wieg
gelegd zijn. Liever zie ik dan nog dit ander uiterste:
den charmanten en zwierigen Prins van Arragon,
waarvoor Elias van Praag niet bet postuur, wel
echter de stem en de ongedwongenheid van actie
meebracht.
Zoo was er alles bijeen, vooral door de hoofd
rollen, ruimschoots genoeg om dezen avond be
langrijk en geslaagd te maken: het beste van
Shakespeare en misschien ook het beste, wat wij
daar aan Shakespeare-spelers tegenover hebben t
zetten. De hemel geve, dat dit in de toekomst
steeds mér moge worden t
. HENRIK SCHOLTE
l