De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1929 21 december pagina 19

21 december 1929 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

32 Kerstnummer Volmoleke en al gauw trappelden de menschen te gare om er malkander naar te vragen wat dat wel zijn kon. Ze luisterden gespannen naar Pisjeng zijn elf-uren-gelui, keken dan naar den toren die daar donker tegen den nachtelij ken hemel rees met in zijn klokhuis het langzaam beweeg van den man zijn lantaarn, als wilden ze van daar een antwoord hebben. Maar ze vonden niets en moegedubd ten leste, met schuddende koppen, trokken ze naar bed. Lang moesten ze echter niet wachten op dat raadsel, 's Anderendaags in den ochtend als ze bij 't opengrendelen van hun deur den kop buiten staken hoorden ze 't al. Stan de vorster, die den nachtdienst had gedaan op 't stadhuis was er mee thuis gekomen en nu vloog het van mond tot mond: Pisjeng zijn vrouw was opgestoken ! Wie 't hoorde sloeg de handen ineen van 't verschieten en in heel de gebuurte werd er dien dag over niets anders meer gesproken dan dat. Zeg, wie had zoo iets van zijn leven kunnen peinzen ! Och enne, die Pi-Sjeng! Van de straat had hij ze opgeraapt, een huis, een vent en een kind had ze gekregen en madam was niet content ermee ! Ja, probeert zoo een leurdersvolk maar te vangen tusschen vier muren, ge kunt even goed de wind aan een lij n. willen leg gen! Zwerven moe ten ze kunnen of ze breken uit'! 't Zit in 't bloed immers! En wat moest Pisjeng nu gaan beginnen, met da' bloeike van een kind! Ge zoudt het zien, den eenen dag of den andere was die nu ook nog wel gevlogen! Hij was immers eigenlijk ook van dien akabit ! Maar die zoo dachten, dachten niet aan het kindje, dat er was. Pisjeng trok er niet uit, al moest hij zijn eigen in den beginne soms vasthouden aan tafel of deur post om niet,door aijn keeltoenijpend verlangen weggedreven te worden zijn vrouw achterna. 's Morgens kwam er een oud vrouwke uit het Sint-Barbara-Godshuis om er het werk en de commissies te doen, hij deed voort aan zijn speculatievormensnijerij en 'savons nam hij trouw het kleintje mee den hoogen toren op. 't Was geweten, hij had van zijn ruw beschoten torenwakerskot een schoon kamerke gemaakt met behangsel aan de wanden en een bedje waar ze in slapen kon. Zoolang het klein was droeg hij het geduffeld in denzelfden zwarten sjaal, doch later, toen het zoo een jaar of zeven was geworden, was het huppelend aan zijn hand dat het mee optrok. 't Was een smal, bewegelijk rneiske, met pikzwart haar en donker van vel. En hoe grooter ze werd, hoe meer ze pp haar vader leek. En dat niet alleen van buiten zoo, maar ook van binnen. Want bij de Colletientjes, waar ze op schoolging, was er nooit iemand geweest, die zoo zingen en vertellen kon, en al de geburen, die van 't Gasthuis vest j e zoowel als van den Grooten Bril waartusschen het Volmoleke lag, trokken heur aan, deden heur mee aan tafel zitten, om heur aan den gang te hoorén. 'Pisjeng gewisseld en gedraaid I" lachten de menschen dan en ze dachten aan heur vader en #at voor een plesante yent dat geweest "was vóór zijnen trouw. Doch er waren er ook, die zich dan Pisjeng's baanketserij herin nerden en ook die vreemde moeder die 't niet had kunnen houden, en die schudden weemoedig het hoofd. Een luchtige ziel!" spraken die. Ja; ja, precies heur vader. 't Is nu nog maar een kind, maar wat zal het later zijn? Als ze 't hier ook maar niet te benauwd krijgt! En ze ziet zij van daarbovenhoog alle morgenden de wereld opengaan ! Da' wordt een temptatie op den duur ! Dat hij ze maar goed vasthoudt, Pisjeng !" Dat hoefden ze hem eigenlijk niet te zeggen: hij hield het kind goed vast. Geen momentje was ze uit zijn oogen. Ze was toen vijftien, zestien geworden en eiken avond nog ging ze mee den toren op om daarboven te slapen. En 's zondags nam hij haar mee naar Antwerpen en Brussel en verder nog, want niets was hem te veel voor haar en er was een drang in hem om heur alles te laten zien wat er onder de verre torens, die hij heur van uit de eigen hoogte aan de verwazende horizon? had leeren onderscheiden, aan huizen en menschen en tierigheid lag samengekluwd. Maar ja, zoo kwam ook de tijd, dat het meisje niet bang meer was om 's nachts alleen in 't Vol moleke te blijven sla pen. Eerst voor nen keer maar, toen ze toch zoo moe thuis kwam van een feestje, daarna was 't voor wat anders en 't duurde niet lang of 't was gewoonte geworden en Pisjeng s avonds moeder alleen naar zijn trok zielig hooge wake. Wat voor droomen en verlangens toen in 't hoofd en 't herte van dat kind aan 't bloeien zijn gegaan, geen rriensch die 't ooit gissen kon. En "uit die droomen bloeide dan 't fatale." Op een herfstmorgen toen Pisjeng, moegewaakt, terugkeerde om zijn slaap te nemen, vond hij het Volmoleke leeg en verlaten. ? l , ' £{.,-'' 't Viel op hem als een hamerslag zoodat hij er bijkans onder brak. Maar hij weerde 't, zegde zich dat ze misschien ie vers naar de mis kon zijn en liep toen de kerken af, de eene na de andere* Nergens zag hij haar. Hij draafde terug, zot van den angst en lekkend van 't zweet, klopte de geburen op of zij soms iets wisten. Neen, niemand had iets gezien, iets vermoed zelfs. Toen drong het wel door tot Pisjeng wat er moest gebeurd zijn. r Hij sukkelde kreunend naar huis, grendelde achter zich het ronde deurke toe en den heelen dag, kon men hem daarbinnen hoorén huilen dat het door merg en beenen sneed. Een week of twee hoorde men hem in zijn Vplmoleke en 's nachts zelfs daarboven op den toren, nog leelijk te keer gaan, maar geleidelijk mineerde dat en hield dan heelemaal op. Zoo ging er een jaar of zeven acht voorbij. Op een morgen, na een nacht vol onweer en purpere bliksemflitsen, kwam hij niet naar beneden. Men beukte het dichtgegrendelde torenpoortje open, klom gejaagd naar boven;, riep zijn naam, maar nergens vond men hem. Alle hoeken en gaten werden afgezocht en 't waren ten slötte dan nog eenige kinderen die hem, dobbel-en-sobbel ineengevouwen en slap als een zak, ontdekten in het boschke struiken dat dicht en wild in den hoek bezijds den toren trost! . Och-Heere ! hij is uit den toren .gevallen! Misschien weggewaaid dezen nacht!" klaagden de mensehen die 't zagen. Maar de Kruiskens" klanten begrepen het wel beter. Else Berg Boerderij :>

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl