De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1929 21 december pagina 20

21 december 1929 – pagina 20

Dit is een ingescande tekst.

S T R O P E R S D R A M A door A. M. de Jong i , TT AGEN mag dan een edel vermaak zijn, maar het kan mij niet cjj tot geestdrift brengen. Rustig achter de onnozele hazen en konijnen aanzitten, een goed gedresseerde rashond bij je, een akte en een permissie in je zak nee, dat is weinig opwindend. Er is geen spoor van gevaar. Zelfs je geweer is safe, vertoont geen behoefte om aan déverkeerde kant af te gaan of uit mekaar te springen. Het neer te leggen wild is volkomen weerloos. Och, jagen in onze kalme bossen en polders is een sport, die geen romantics hart tot sneller slaan kan bewegen. Stropen echter is heel wat anders. Daarbij loop je ieder ogenblik de kans, dat je van jager tot wild gemetamorfoseerd wordt en door snelheid en list aan het gevaar moet ontkomen. En als je met een paar Brabantsche stropers in 't veld bent, is het lang niet ondenkbaar, dat je geweer zich niet gedraagt zoals het behoort. Ik heb Suus Franken op jacht zien gaan met een geweer, waarvan de gescheurde loop door een stevig touwtje dichtgeknepen gehouden werd, en Fons van Tichelen bediende zich van een wapen, dat bestond uit een echte kolf met sluitstuk, maar de loop had ie er aan gefabriekt van een eind gasbuis. En nochtans waren ze de schrik van alle lopend en vliegend wild, een uur in de omtrek. Om van de koddebeiers en grensjagers maar niet te spreken. Als jongen waren de stropers van het dorp mijn hevigst bewonderde helden, en ik kende ze allemaal, mitsgaders hun hoge daden en hun meer of minder fantastiese bewapening. Later heb ik menige illegale jachttocht meegemaakt en ik ben nog steeds overtuigd, dat iemand die nooit een zelf gestroopte haas geproefd heeft, niet over deongelofelik fijne smaak van hazepeper kan oordelen. Alle wettelik geoorloofde hazen smaken net eender, een soort neutrale smaak hebben ze, niet prikkelend, niet opwindend. Elk vezeltje van de zelf gestroopte haas daarentegen is een delicatesse, gedoopt in de pikante saus van de avontuurlike herinnering, het gevaar,'de spanning, de angst, de vlucht, de herademing, de brutale tarting van wet, gezag en fatsoen. Een baldadig heerlike smaak heeft zo'n beest. Soms heb ik het gevoel dat het voor een haas vrijwel een genoegen moet zijn onder -<Je hagel van een stroper te vallen. En hij moet het weten ook, want ieder, die wel eens gestroopt heeft, zal het met mij eens zijn, dat de schoten van een stroper ongeveer tienmaal luider knallen dan die van een man met een dooie jachtakte in zijn binnenzak Het'is nog niet eens zo heel lang geleden, dat de Veugel" en de Luie" mij kameraadschappelik uitnodigden, een middag met hen het veld in te gaan. Twee geweldige jongens met snorren 'als wal russen, bruin verweerde, magere koppen, pientere, stekende ogen, en die niet precies in een reuk van heiligheid staan. De Veugel klopte op z'n jas, onder zijn linkerarm en zei grinnikend: 'Ier zit de klapspuit, man...." Toen toonde hij mij de binnenkant van z'n schansloper en ik zag, dat er veelbelovende zakken op genaaid waren, die het mogelik maakten een weitas thuis te laten, zelfs bij een overvloedige buit. De Luie trok z'n vest een beetje open en in de oksel van zijn arm glansde het donkere notenhout van een geweerkolf. Hij spuwde veelbetekenend een eerbiedwaardige straal tabakssap over de late rozen en knipoogde verlokkend. In 't boske van 'Uibrechse brikte compleet je beenen over 't wild; vertelde hij op argeloze toon. Een de veldwachter is de polder in," voegde de Veugel er glunder an toe. Sjoantje van Til 'eet 'em stillekes in z'n oere gebloazen a' wij van achtemiddag doar oan 't schiete zouwe sloan." Doar'eet ie een 'oazeperpertje mee verdiend," overwoog ik ernstig. Zoorider mekeere," lachte de Luie. Da' was ok afgesproke, ziede." Ik zag het duidelik en verheugde mij er zondig in. Waarop ik een paar stevige ouwe schoenen ging aantrekken, mitsgaders een weinig heerachtige jas, en een vale hoed diep over m'n ogen trok. Toen sta ken we een sigaar op mijn sigarei} waren vermoedelik de klemmend ste reden geweest om mij te inviteren en je mag zulke brave'jongens als de Veugel en de Luie niet in hun eerlike verwachtingen Beschamen en stapten gedrieën de dorpsstraat uit, het kerkepad j e langs het kerkhof af, dat ons dadelik in de bossen achter het dorp bracht. De Let, een slobberige bastaard van zeer ingewikkeld bloedmengsel, kuierde onverschillig achter onze hielen mee en deed zijn best er volstrekt niet als een jachthond uit te zien, wat hem boven verwachting gelukte. De Let was een volleerde komediant, want de Luie had hem zelf afgericht tot een jachthond van zeldzame volkomen heid, maar het beest leek op de banaalste str'aatterrier, die iemand zich bedenken kan en hield zich meesterlik van de domme. Eenmaal in het dichtere bos kwamen de geweren schaamteloos voor de dag en mijn hart begon zijn aangenaam versnelde klop. Het avontuur was begonnen Maar het werd een vervelend avontuur, want het wild, waar wij onze benen over moesten breken, vertoonde zich. verraderlikerwijze in geen velden of wegen. De Let snuffelde, rende heftig kwispelstaartend over veelbelovende sporen, maar geen haas, geen vulgair konijntje zelfs dreef hij op. Ons humeur werd er niet beter op. De stropers vloekten ongeduldig. Ik bepaalde me tot vernederende sarcasmen, die weliswaar mijn hart goed deden, maar de stemming niet ver beterden. Wad' een wild ! Wad' een wild!" zuchtte ik. Ge wit oonder'aand nie meer, woar a'ge t' eesten op schiete mot Edde wel genog petroone bij j'w, Luie?" De Luie keek me moorddadig aan. Kan ik 'et gebetere?" gromde hij nijdig, 't Mot'ier compleet krioele van d'oazen n de kernijne !" Ge brikt 'er de beenen over," gaf ik royaal toe. Da' zee ik ommes al!" Verrek moar," wenste hij uit de grond van zijn hart. ,/k kan toch gin wild toovere, verdomme !" Smoele dicht," gebood de Veugel. Ge joag, gaddommen al 'et wild weg mee je stom geklep l" Ik bepaalde mij tot een hatelik gegrinnik, dat doel trof. Wij drongen door nat onderhout, scharrelden door moerassige boskanten, zagen eenden vliegen ver buiten ons bereik, werden be gluurd door de spottende oogjes van eekhoorns, maar zagen geen wippend staartje of flappende oren. Tot plotseling een faisant schreeu wend en met razend vleugelgeklep vlak naast ons door de Let werd opgejaagd. Twee schoten daverden, toen nog twee. Blaren en takjes stoven door de lucht, maar de schreeuwende en klepperende faisant vloog ongedeerd verder en verdween in de kruinen der zacht ruisende beuken. ,,'Oe is 't godsmogelik ?" mopperden de onfortuinlike schutters. ,,'Oe konde die nou misse?" vroeg ik ontstemd. Jullie zijn me de joagers wel! Gi' mijn da'geweer moar es, Veugel".... De Veugel keek me woest aan. Maar hij stopte twee nieuwe patronen in de loop en overhandigde mij schouderophalend'het wapen. Wij trokken voort. Geen haar of veer te bekennen. Een half uur. Een uur. Het regende af en toe. Ik vloekte talentvol met de jongens mee. Toen joeg de Let plotseling aan de rand van het bos een grote haas uit het hakhout. Het beest stoof vlak voor onze voeten heen,. Ik joeg hem zenuwachtig een schot achterna en de haas was plotseling verdwenen. De Luie vloekte, de Veugel lachte honend. Onthutst keek ik naar de plek, die hij aanwees: op enkele meters afstand was een bloedplek in het gras en er lag een kop, een poot en wat lappen huid. Dat was al wat er van de haas restte. Ik had hem van te nabij geraakt en het beest radikaal uit elkaar geschoten. De Let snuffelde er aan en keek me verwijtend en verbaasd aan: blijkbaar wou hij van ,me weten welk stukje hij nou eigenlik moest apporteren Ik was ondanks alles een beetje trots, omdat ik hém dan toch maar geraakt had, maar de omstandigheden waren er niet naar om daar op te snoeven en mismoedig lei ik het geweer.in de uitgestoken handen van de Veugel, die grijnsde als een verheugde baviaan, Een schoon schot, mo 'k zege," hoonde hij, een voltreffer noeme ze da' bij de kannéniers.... Gadverpinnekes tbch !..... zo'n pracht van een 'oas, n 'ij schiet 'em in lappe-!".. Zeever nie," gromde de Luie. Allee, me goan wijer...-. 't Lijke nondeju, of 'at den duvel d'r mee spuit vandoag".... Kerstnummer 35 We gingen verder. Het regende zeurig. Het bos dampte zacht. Het was een mooie, weemoedige herfstdag. Maar het wild weigerde zich te vertonen. Langzaam ebde de dag naar de schemering. Toen stond de Let en een machtige haas sprong op. De Veugel schoot en het beest buitelde met een groteske salto over de kop. Hoera ! we /ouen tóch niet platzak thuis komen Op hetzelfde ogenblik dook een uniformpet uit het kreupelhout op. Niemand dacht meer aan de haas, zelfs de Let niet, die mét ons wegsprong, zijwaarts het onderhout in. Wij renden, sprongen. In verschillende richtingen. De veldwachter schreeuwde uitnodigend, maar niemand ging op zijn invitatie om te blijven staan in. Even later stond ik alleen op een open bemost bospad. Snel gaf ik mijn vale hoed een heerachtige gleuf, zette hem op drie haren, sloeg de kraag van m'n jas neer, schoof m'n scheefgezakte bril recht, stak een sigaar op en wandelde met een onschuldig gezicht het pad af. M'n hart bonsde in m'n keel. Ik rookte manhaftig en dwong m'n benen, die trilden en rennen wilden tot de rustige gang van een eerbaar, wetsgetrouw wan delaar. Vijftig meter voor mij uit sprong de veldwachter uit het hout op het pad. Hij had een grote haas in de hand Snel kwam hij op mij toe. Rustig groette ik: ,,Aah, veldwachter.... een schoonen 'oas, die ge doargeschoten 'ed".... Hij keek mij onderzoekend, wantrouwig aan. Dan tikte hij aarzelend aan zijn pet. Ik voelde, dat de situatie zo goed als gered was. Hoe zou hij ook een argeloos wandelende schrijver van stroperij durven verdenken? . Meneer " groette hij terug. G'èsoms gin drie kerels 'aard weg zien loopen ommes?" Drie kerels?" vroeg ik, nieuwsgierig en verbaasd. ,,Wa' vor kerels?".... Stropers," zei hij nors. ,,'kZal starreven a't de Luien n de Veugel nie warre Den derde.... (hij keek me weer argwanend aan) ,,dad' oontgeef ik mijn eige Ze schote bekaant vlak voor m'n voete dien' aos onwaar.... Maar ze zijn gevloge, de slampaampers.. Zouwde j'w eige nie voor je kop sloan?" Da's spijtig vor je," betuigde ik hem oprecht m'n leedwezen. Een sigoar vor de schrik?" Hij nam de sigaar. Vier van m'n lucifers woeien listig uit eer z'n sigaar brandde. Ik vroeg hem dol nieuwsgierig en een weinig om standig naar bizonderheden. Hij praatte. En de Veugel met z'n kame raad hadden gelegenheid om een behoorlik eind weg te komen.... Verdomme!" vloekte de veldwachter, ik zocht z'in de polder, de schoelies.... Toen 'k gin leve von, sijn 'k deze roet uit gedoold .... Bekaant 'ar ik z'n in m'n klaviere, moar ze warre me te rap ai.... Afijn, wad' in't vat leet, verzuur nie'V... Maar 'oe kunne die gladjoanese zo gaauw weg komme?" vroeg ik verbaasd. x Oach, die kennen alle sluikpoaikes n alle knepen.... god wit zijn 'k ze niet voorbij geloopen oonderwijl a'ze vast bij me-n-achter een boom roond draaiden of oonder de bloare lagge.... Wa 'die ammoal verzinne".... Weer keek hij achterdochtig naar m'n hoed en m'n zwaar bemodderde schoenen. Hij schudde het hoofd, en ik zei: Joa, man, 'k em een, lange kuier gemoakt van middag.... Dwars de plantoazie deur.... Ik goan e's rap op 'uis oan. Goade soms mee zo wijd?" Nee," antwoordde hij spijtig, ik mot nog es noar m'n mannekes zoeke." Nou, de goeie middag dan.... n fertuïn bij de jacht." Merci.... de goeie middag".... Het klonk wat stug. En hij bedankte me niet eens voor m'n goeie sigaar.. ' . ?. ;: . .' ' ??..?? ' . ' ': '' Gedwongen bedaard stapte ik het bospaadje af, voelde de ontevreden en argwanende blikken van de veldwachter in m'n rug en deed alle moeite om de drang van m'n benen naar de uiterste snelheid de baas te blijven. Zou de aanblik van mijn rug geen nieuwe achterdocht, geen fatale zekerheid wekken in het teleurgestelde hart van de veld wachter? ?Er gebeurde niets. Zodra ik zekerheid had, dat hij me niet meer tien kon, boog ik van de gebaande paden af, liep dwars door bos en veld.... en haalde vlak bij het dorp in de holle weg de Veugel en de Luie in, die rustig liepen te praten in de zwaar vallende schemer. De Let was niet meer bij hen. Dat prachtig gedresseerde mormel was langs een anderen weg naar huis gestuurd Ik vertelde van m'n onplezierige ontmoeting. De twee stropers gromden goedkeurend, lachten binnens monds. De Luie gaf me een stoot tegen de schouder, die me bijna om wierp. Gadverse gladdekker !" riep hij broederlik. Ge zij me d'r eentje, gij !" Jammer amme platzak thuiskomme," zei ik bedroefd. ,,'k'Ad er zo op gevlast van oaved 'oas of te minste kernijn t'ete." De Veugel bleef staan. In het halfduister zag ik z'n ogen blinken als twee vrolike vlammetjes. Lüsterd'es," fluisterde hij. Daar schiet me wa' te binne.... Gifde gij wa' pintjes bier, dan zürreg ik voor een poar knappe kernijntjes." Zonder aarzelen sloeg ik toe. De Veugel lachte binnensmonds. Me goan leinst 't achterpadje," deelde hij mee. Deur den 'of van de küster z'n arrebaarg binne Z'n vrouw zalt de kernijntjes vor oons broaie, wed ik Me goan leut 'emme, manne !" De Luie keek hem onderzoekend aan. Wa' zijde van sins, gij?" vroeg hij achterdochtig, Smoel 'ouwen n afwachte !" dekreteerde de Veugel, aan wie een dictator verloren gegaan is. Wij zwegen en liepen het donker achterpaadje in. Door de tuin van de koster stapten we op het huis aan. Goa binnen, n zeg moar, da 'k zomedeen mee 't wild afkom," fluisterde de Veugel en duwde ons voor zich uit naar de achterdeur. In de herberg brandde nog geen lamp. De koster-kastelein geeuwde bij het venster, groette slaperig, stak glas-rammelend de petroleumlamp aan. Zwak geel licht breidde zich door de ruime gelagkamer. Het biljart leek een reusachtige trog. De donkere kittige kostersvrouw kwam uit de duistere achterkamer, een helder schort omknopend, groette lachend. Xam zonder verbazing of vraag het geweer van de Luie over en borg het achter de toonbank. Platzak?" spotte ze. De Veugel kom mee de buit," vertelde ik. Scheinkt es wa' bier in, Miebet, as een pronte meid." Het bier liep weldadig door onze verschroeide, droge kelen. Ik verbeeldde me, dat het siste. . Dan stapte de Veugel binnen, drie grote, grijsgrauwe konijnen slap bungelend in z'p geweldige, groezelige hand. De koster prees de vangst. Schoone beesjes !'.... Zo ziede ze nie veul!" Ik weet waar 'k zijn mot," gromde de Veugel. Bier, Miebet, rap, of ge zult de vlammen uit m'n stroot zien sloan !" Monkelend vertelde de Luie van de ontmoeting met de veldwachter. Gedienstig lachte de koster mee. Z'n vrouw schokte van ondeugende pret. Ze dronken ook een pint. Het. werd genoegelik. Het voorstel van de Veugel viel in goede aarde. De konijnen werden gestroopt. De pan siste op het vuur. De rook van de pijpen en sigaren mistte grijs in de warme achterkamer. Het bier schuimde. Een boven aards heerlike geur dreef het water om onze tanden. De vertelde jachtavonturen werden al kruidiger. De lach was niet van de lucht. Het komende maal verbroederde ons diep. Het was een prachtig maal. De konijnen waren vet en mals en er was genoeg om vijf grage monden afdoende bezig te houden. De ge bakken aardappelen knapten zo aangenaam tussen de tanden. Het brood was vers. Het bier van een nieuw vat. De aarde was goed. Het leven een feest. Alle mensen broeders.... En het was laat op de avond, toen wij gedrieën, lachend, arm in arm als gezworen kameraden door de donkere dorpsstraat stapten. De Luie had twee gulden van de koster gewonnen met een moordda dige partij pandoer. Bij het hekje voor mijn huis drukten wij elkaar, misschien iets te lang, .de hand. Nou 'em ik moar van n ding spijt," zei de Veugel weemoedig en zwaaide de lege konijnevellen traag heen en weer. ?? Spijt?" mompelde ik optimisties. Ge mot, gadvèrgeme, nooit n nerreges spijt van'emme, zijde beslikt!" ....?'. Eén toch m ik spijt," verklaarde de Veugel plechtig, da'k morregenoched' et bakkes van de küster nie zien kan tegen a't ie gewoar wort, a' ti g'ollepen 'eet om z'n. eige drie mooiste kernijnen op te frete.... Da' mot de moeite wèerd zijn, nondeju !" Ik vond geen aanleiding om hem tegen te spreken....

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl