Historisch Archief 1877-1940
S T R O P E R S D R A M A
door A. M. de Jong
i ,
TT AGEN mag dan een edel vermaak zijn, maar het kan mij niet
cjj tot geestdrift brengen. Rustig achter de onnozele hazen en
konijnen aanzitten, een goed gedresseerde rashond bij je, een akte
en een permissie in je zak nee, dat is weinig opwindend. Er is geen
spoor van gevaar. Zelfs je geweer is safe, vertoont geen behoefte om
aan déverkeerde kant af te gaan of uit mekaar te springen. Het
neer te leggen wild is volkomen weerloos. Och, jagen in onze kalme
bossen en polders is een sport, die geen romantics hart tot sneller
slaan kan bewegen.
Stropen echter is heel wat anders. Daarbij loop je ieder ogenblik
de kans, dat je van jager tot wild gemetamorfoseerd wordt en door
snelheid en list aan het gevaar moet ontkomen. En als je met een paar
Brabantsche stropers in 't veld bent, is het lang niet ondenkbaar, dat
je geweer zich niet gedraagt zoals het behoort. Ik heb Suus Franken
op jacht zien gaan met een geweer, waarvan de gescheurde loop door
een stevig touwtje dichtgeknepen gehouden werd, en Fons van
Tichelen bediende zich van een wapen, dat bestond uit een echte
kolf met sluitstuk, maar de loop had ie er aan gefabriekt van een eind
gasbuis. En nochtans waren ze de schrik van alle lopend en vliegend
wild, een uur in de omtrek. Om van de koddebeiers en grensjagers
maar niet te spreken.
Als jongen waren de stropers van het dorp mijn hevigst bewonderde
helden, en ik kende ze allemaal, mitsgaders hun hoge daden en hun
meer of minder fantastiese bewapening. Later heb ik menige illegale
jachttocht meegemaakt en ik ben nog steeds overtuigd, dat iemand
die nooit een zelf gestroopte haas geproefd heeft, niet over
deongelofelik fijne smaak van hazepeper kan oordelen. Alle wettelik geoorloofde
hazen smaken net eender, een soort neutrale smaak hebben ze, niet
prikkelend, niet opwindend. Elk vezeltje van de zelf gestroopte
haas daarentegen is een delicatesse, gedoopt in de pikante saus van
de avontuurlike herinnering, het gevaar,'de spanning, de angst, de
vlucht, de herademing, de brutale tarting van wet, gezag en fatsoen.
Een baldadig heerlike smaak heeft zo'n beest. Soms heb ik het gevoel
dat het voor een haas vrijwel een genoegen moet zijn onder -<Je hagel
van een stroper te vallen. En hij moet het weten ook, want ieder, die
wel eens gestroopt heeft, zal het met mij eens zijn, dat de schoten
van een stroper ongeveer tienmaal luider knallen dan die van een man
met een dooie jachtakte in zijn binnenzak
Het'is nog niet eens zo heel lang geleden, dat de Veugel" en de
Luie" mij kameraadschappelik uitnodigden, een middag met hen
het veld in te gaan. Twee geweldige jongens met snorren 'als wal
russen, bruin verweerde, magere koppen, pientere, stekende ogen,
en die niet precies in een reuk van heiligheid staan. De Veugel klopte
op z'n jas, onder zijn linkerarm en zei grinnikend:
'Ier zit de klapspuit, man...."
Toen toonde hij mij de binnenkant van z'n schansloper en ik zag,
dat er veelbelovende zakken op genaaid waren, die het mogelik
maakten een weitas thuis te laten, zelfs bij een overvloedige buit.
De Luie trok z'n vest een beetje open en in de oksel van zijn arm
glansde het donkere notenhout van een geweerkolf. Hij spuwde
veelbetekenend een eerbiedwaardige straal tabakssap over de late
rozen en knipoogde verlokkend.
In 't boske van 'Uibrechse brikte compleet je beenen over 't wild;
vertelde hij op argeloze toon.
Een de veldwachter is de polder in," voegde de Veugel er glunder
an toe. Sjoantje van Til 'eet 'em stillekes in z'n oere gebloazen a' wij
van achtemiddag doar oan 't schiete zouwe sloan."
Doar'eet ie een 'oazeperpertje mee verdiend," overwoog ik ernstig.
Zoorider mekeere," lachte de Luie. Da' was ok afgesproke, ziede."
Ik zag het duidelik en verheugde mij er zondig in. Waarop ik een
paar stevige ouwe schoenen ging aantrekken, mitsgaders een weinig
heerachtige jas, en een vale hoed diep over m'n ogen trok. Toen sta
ken we een sigaar op mijn sigarei} waren vermoedelik de klemmend
ste reden geweest om mij te inviteren en je mag zulke brave'jongens
als de Veugel en de Luie niet in hun eerlike verwachtingen Beschamen
en stapten gedrieën de dorpsstraat uit, het kerkepad j e langs het
kerkhof af, dat ons dadelik in de bossen achter het dorp bracht. De
Let, een slobberige bastaard van zeer ingewikkeld bloedmengsel,
kuierde onverschillig achter onze hielen mee en deed zijn best er
volstrekt niet als een jachthond uit te zien, wat hem boven
verwachting gelukte. De Let was een volleerde komediant, want de
Luie had hem zelf afgericht tot een jachthond van zeldzame volkomen
heid, maar het beest leek op de banaalste str'aatterrier, die iemand
zich bedenken kan en hield zich meesterlik van de domme.
Eenmaal in het dichtere bos kwamen de geweren schaamteloos
voor de dag en mijn hart begon zijn aangenaam versnelde klop.
Het avontuur was begonnen
Maar het werd een vervelend avontuur, want het wild, waar wij
onze benen over moesten breken, vertoonde zich. verraderlikerwijze
in geen velden of wegen. De Let snuffelde, rende heftig
kwispelstaartend over veelbelovende sporen, maar geen haas, geen vulgair konijntje
zelfs dreef hij op. Ons humeur werd er niet beter op. De stropers
vloekten ongeduldig. Ik bepaalde me tot vernederende sarcasmen,
die weliswaar mijn hart goed deden, maar de stemming niet ver
beterden.
Wad' een wild ! Wad' een wild!" zuchtte ik. Ge wit oonder'aand
nie meer, woar a'ge t' eesten op schiete mot Edde wel genog
petroone bij j'w, Luie?"
De Luie keek me moorddadig aan.
Kan ik 'et gebetere?" gromde hij nijdig, 't Mot'ier compleet
krioele van d'oazen n de kernijne !"
Ge brikt 'er de beenen over," gaf ik royaal toe. Da' zee ik
ommes al!"
Verrek moar," wenste hij uit de grond van zijn hart. ,/k kan toch
gin wild toovere, verdomme !"
Smoele dicht," gebood de Veugel. Ge joag, gaddommen al 'et
wild weg mee je stom geklep l"
Ik bepaalde mij tot een hatelik gegrinnik, dat doel trof.
Wij drongen door nat onderhout, scharrelden door moerassige
boskanten, zagen eenden vliegen ver buiten ons bereik, werden be
gluurd door de spottende oogjes van eekhoorns, maar zagen geen
wippend staartje of flappende oren. Tot plotseling een faisant schreeu
wend en met razend vleugelgeklep vlak naast ons door de Let werd
opgejaagd. Twee schoten daverden, toen nog twee. Blaren en takjes
stoven door de lucht, maar de schreeuwende en klepperende faisant
vloog ongedeerd verder en verdween in de kruinen der zacht ruisende
beuken.
,,'Oe is 't godsmogelik ?" mopperden de onfortuinlike schutters.
,,'Oe konde die nou misse?" vroeg ik ontstemd. Jullie zijn me de
joagers wel! Gi' mijn da'geweer moar es, Veugel"....
De Veugel keek me woest aan. Maar hij stopte twee nieuwe patronen
in de loop en overhandigde mij schouderophalend'het wapen.
Wij trokken voort. Geen haar of veer te bekennen. Een half uur.
Een uur. Het regende af en toe. Ik vloekte talentvol met de jongens
mee. Toen joeg de Let plotseling aan de rand van het bos een grote
haas uit het hakhout. Het beest stoof vlak voor onze voeten heen,.
Ik joeg hem zenuwachtig een schot achterna en de haas was plotseling
verdwenen. De Luie vloekte, de Veugel lachte honend. Onthutst
keek ik naar de plek, die hij aanwees: op enkele meters afstand was
een bloedplek in het gras en er lag een kop, een poot en wat lappen
huid. Dat was al wat er van de haas restte. Ik had hem van te nabij
geraakt en het beest radikaal uit elkaar geschoten. De Let snuffelde
er aan en keek me verwijtend en verbaasd aan: blijkbaar wou hij van
,me weten welk stukje hij nou eigenlik moest apporteren Ik was
ondanks alles een beetje trots, omdat ik hém dan toch maar geraakt
had, maar de omstandigheden waren er niet naar om daar op te snoeven
en mismoedig lei ik het geweer.in de uitgestoken handen van de Veugel,
die grijnsde als een verheugde baviaan,
Een schoon schot, mo 'k zege," hoonde hij, een voltreffer
noeme ze da' bij de kannéniers.... Gadverpinnekes tbch !.....
zo'n pracht van een 'oas, n 'ij schiet 'em in lappe-!"..
Zeever nie," gromde de Luie. Allee, me goan wijer...-. 't Lijke
nondeju, of 'at den duvel d'r mee spuit vandoag"....
Kerstnummer
35
We gingen verder. Het regende zeurig. Het bos dampte zacht.
Het was een mooie, weemoedige herfstdag. Maar het wild weigerde
zich te vertonen. Langzaam ebde de dag naar de schemering. Toen
stond de Let en een machtige haas sprong op. De Veugel schoot en
het beest buitelde met een groteske salto over de kop. Hoera ! we
/ouen tóch niet platzak thuis komen
Op hetzelfde ogenblik dook een uniformpet uit het kreupelhout op.
Niemand dacht meer aan de haas, zelfs de Let niet, die mét ons
wegsprong, zijwaarts het onderhout in. Wij renden, sprongen. In
verschillende richtingen. De veldwachter schreeuwde uitnodigend,
maar niemand ging op zijn invitatie om te blijven staan in. Even later
stond ik alleen op een open bemost bospad. Snel gaf ik mijn vale hoed
een heerachtige gleuf, zette hem op drie haren, sloeg de kraag van
m'n jas neer, schoof m'n scheefgezakte bril recht, stak een sigaar
op en wandelde met een onschuldig gezicht het pad af. M'n hart bonsde
in m'n keel. Ik rookte manhaftig en dwong m'n benen, die trilden en
rennen wilden tot de rustige gang van een eerbaar, wetsgetrouw wan
delaar. Vijftig meter voor mij uit sprong de veldwachter uit het hout
op het pad. Hij had een grote haas in de hand
Snel kwam hij op mij toe.
Rustig groette ik:
,,Aah, veldwachter.... een schoonen 'oas, die ge doargeschoten
'ed"....
Hij keek mij onderzoekend, wantrouwig aan.
Dan tikte hij aarzelend aan zijn pet. Ik voelde, dat de situatie zo
goed als gered was. Hoe zou hij ook een argeloos wandelende schrijver
van stroperij durven verdenken?
. Meneer " groette hij terug. G'èsoms gin drie kerels 'aard weg
zien loopen ommes?"
Drie kerels?" vroeg ik, nieuwsgierig en verbaasd. ,,Wa' vor
kerels?"....
Stropers," zei hij nors. ,,'kZal starreven a't de Luien n de
Veugel nie warre Den derde.... (hij keek me weer argwanend aan)
,,dad' oontgeef ik mijn eige Ze schote bekaant vlak voor m'n
voete dien' aos onwaar.... Maar ze zijn gevloge, de slampaampers..
Zouwde j'w eige nie voor je kop sloan?"
Da's spijtig vor je," betuigde ik hem oprecht m'n leedwezen.
Een sigoar vor de schrik?"
Hij nam de sigaar. Vier van m'n lucifers woeien listig uit eer z'n
sigaar brandde. Ik vroeg hem dol nieuwsgierig en een weinig om
standig naar bizonderheden. Hij praatte. En de Veugel met z'n kame
raad hadden gelegenheid om een behoorlik eind weg te komen....
Verdomme!" vloekte de veldwachter, ik zocht z'in de polder,
de schoelies.... Toen 'k gin leve von, sijn 'k deze roet uit gedoold
.... Bekaant 'ar ik z'n in m'n klaviere, moar ze warre me te rap ai....
Afijn, wad' in't vat leet, verzuur nie'V...
Maar 'oe kunne die gladjoanese zo gaauw weg komme?" vroeg ik
verbaasd. x
Oach, die kennen alle sluikpoaikes n alle knepen.... god wit
zijn 'k ze niet voorbij geloopen oonderwijl a'ze vast bij me-n-achter
een boom roond draaiden of oonder de bloare lagge.... Wa 'die
ammoal verzinne"....
Weer keek hij achterdochtig naar m'n hoed en m'n zwaar
bemodderde schoenen. Hij schudde het hoofd, en ik zei:
Joa, man, 'k em een, lange kuier gemoakt van middag....
Dwars de plantoazie deur.... Ik goan e's rap op 'uis oan. Goade soms
mee zo wijd?"
Nee," antwoordde hij spijtig, ik mot nog es noar m'n mannekes
zoeke."
Nou, de goeie middag dan.... n fertuïn bij de jacht."
Merci.... de goeie middag"....
Het klonk wat stug. En hij bedankte me niet eens voor m'n goeie
sigaar.. ' . ?. ;: . .' ' ??..?? ' . ' ': ''
Gedwongen bedaard stapte ik het bospaadje af, voelde de ontevreden
en argwanende blikken van de veldwachter in m'n rug en deed alle
moeite om de drang van m'n benen naar de uiterste snelheid de baas
te blijven. Zou de aanblik van mijn rug geen nieuwe achterdocht,
geen fatale zekerheid wekken in het teleurgestelde hart van de veld
wachter?
?Er gebeurde niets. Zodra ik zekerheid had, dat hij me niet meer
tien kon, boog ik van de gebaande paden af, liep dwars door bos en
veld.... en haalde vlak bij het dorp in de holle weg de Veugel en de
Luie in, die rustig liepen te praten in de zwaar vallende schemer. De Let
was niet meer bij hen. Dat prachtig gedresseerde mormel was langs een
anderen weg naar huis gestuurd Ik vertelde van m'n onplezierige
ontmoeting. De twee stropers gromden goedkeurend, lachten binnens
monds. De Luie gaf me een stoot tegen de schouder, die me bijna om
wierp.
Gadverse gladdekker !" riep hij broederlik. Ge zij me d'r eentje,
gij !"
Jammer amme platzak thuiskomme," zei ik bedroefd. ,,'k'Ad er
zo op gevlast van oaved 'oas of te minste kernijn t'ete."
De Veugel bleef staan. In het halfduister zag ik z'n ogen blinken
als twee vrolike vlammetjes.
Lüsterd'es," fluisterde hij. Daar schiet me wa' te binne....
Gifde gij wa' pintjes bier, dan zürreg ik voor een poar knappe
kernijntjes."
Zonder aarzelen sloeg ik toe.
De Veugel lachte binnensmonds.
Me goan leinst 't achterpadje," deelde hij mee. Deur den 'of
van de küster z'n arrebaarg binne Z'n vrouw zalt de kernijntjes
vor oons broaie, wed ik Me goan leut 'emme, manne !"
De Luie keek hem onderzoekend aan.
Wa' zijde van sins, gij?" vroeg hij achterdochtig,
Smoel 'ouwen n afwachte !" dekreteerde de Veugel, aan wie een
dictator verloren gegaan is.
Wij zwegen en liepen het donker achterpaadje in. Door de tuin
van de koster stapten we op het huis aan.
Goa binnen, n zeg moar, da 'k zomedeen mee 't wild afkom,"
fluisterde de Veugel en duwde ons voor zich uit naar de achterdeur.
In de herberg brandde nog geen lamp. De koster-kastelein geeuwde
bij het venster, groette slaperig, stak glas-rammelend de
petroleumlamp aan. Zwak geel licht breidde zich door de ruime gelagkamer.
Het biljart leek een reusachtige trog. De donkere kittige kostersvrouw
kwam uit de duistere achterkamer, een helder schort omknopend,
groette lachend. Xam zonder verbazing of vraag het geweer van de
Luie over en borg het achter de toonbank.
Platzak?" spotte ze.
De Veugel kom mee de buit," vertelde ik. Scheinkt es wa' bier
in, Miebet, as een pronte meid."
Het bier liep weldadig door onze verschroeide, droge kelen. Ik
verbeeldde me, dat het siste. .
Dan stapte de Veugel binnen, drie grote, grijsgrauwe konijnen
slap bungelend in z'p geweldige, groezelige hand. De koster prees
de vangst.
Schoone beesjes !'.... Zo ziede ze nie veul!"
Ik weet waar 'k zijn mot," gromde de Veugel. Bier, Miebet,
rap, of ge zult de vlammen uit m'n stroot zien sloan !"
Monkelend vertelde de Luie van de ontmoeting met de veldwachter.
Gedienstig lachte de koster mee. Z'n vrouw schokte van ondeugende
pret. Ze dronken ook een pint. Het. werd genoegelik.
Het voorstel van de Veugel viel in goede aarde. De konijnen werden
gestroopt. De pan siste op het vuur. De rook van de pijpen en sigaren
mistte grijs in de warme achterkamer. Het bier schuimde. Een boven
aards heerlike geur dreef het water om onze tanden. De vertelde
jachtavonturen werden al kruidiger. De lach was niet van de lucht. Het
komende maal verbroederde ons diep.
Het was een prachtig maal. De konijnen waren vet en mals en er
was genoeg om vijf grage monden afdoende bezig te houden. De ge
bakken aardappelen knapten zo aangenaam tussen de tanden.
Het brood was vers. Het bier van een nieuw vat. De aarde was goed.
Het leven een feest. Alle mensen broeders....
En het was laat op de avond, toen wij gedrieën, lachend, arm in
arm als gezworen kameraden door de donkere dorpsstraat stapten.
De Luie had twee gulden van de koster gewonnen met een moordda
dige partij pandoer. Bij het hekje voor mijn huis drukten wij elkaar,
misschien iets te lang, .de hand.
Nou 'em ik moar van n ding spijt," zei de Veugel weemoedig
en zwaaide de lege konijnevellen traag heen en weer. ??
Spijt?" mompelde ik optimisties. Ge mot, gadvèrgeme, nooit
n nerreges spijt van'emme, zijde beslikt!" ....?'.
Eén toch m ik spijt," verklaarde de Veugel plechtig, da'k
morregenoched' et bakkes van de küster nie zien kan tegen a't ie
gewoar wort, a' ti g'ollepen 'eet om z'n. eige drie mooiste kernijnen
op te frete.... Da' mot de moeite wèerd zijn, nondeju !"
Ik vond geen aanleiding om hem tegen te spreken....