De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1929 28 december pagina 4

28 december 1929 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 28 DECEMBER 1929 No. 2743 No. DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 28 DECEMBER 1929 DRAMATISCHE KRONIEK door Top Naeff Ten slofte DIT is niet de titel van een drama, getrouwe lezers, maar het motto waaronder ik afscheid van u kom nemen, aangezien met l Januari de Dramatische Kroniek in andere handen t)vergaat. Veel nieuws heb ik u daarbij niet meer te vertéllen. . . . Vijftien jaren genoot ik het voorrecht in deze kolommen los zu werden" wat mij om trent de kunst van het tooneel op het hart lag, en wanneer ik er straks de streep onder trek. is dat almede uit" een gevoel van discretie.... Maar met respect voor den vorm in al wat het dramatische betreft, sfel ik toch nog prijs op een epiloog, die mij een korten terugblik vergunt. Want ten slotte waren het de groote jaren, waar van ik in dit Weekblad mede getuigen mocht. Jaren. die weliswaar geen fundament hebben g«legd - een averechtsehe kunst bereddering en een sloopende animositeit hebben dit o.a. belet maai' die in de herinnering niettemin een fonds hebben nagelaten, waarvan men de waarde allengs is gaan beseffen en waarvoor wij. die er het dichtst omheen stonden, uiteraard het erkentelijkst blijven, liet was het tooneel-van-den-regisseur, dat opkwam nadat het naturalisme zijn hoogsten bloei had bereikt, en in zyn zwakken nabloei de beperktheid van zijn wetten deed gevoelen, liet verlangen naar een rui mere fantasie, in hoogste instantie naar een visiunnair tooneel. bracht toen vanzelf den. grooten regis seur op den voorgrond als zelf-scheppend kunste naar. En langs dien weg kwam men eindelijk ten onzent, nadat anderelanden lang waren voorgegaan. tot een repertoire op universeelen grondslag, tot de klassieken en' een orchestrale tooneelkunst. IV geschiedschrijver zal hierbij als een merkwaardig heid mogen aanteekenen. hoe. het juist in de over belaste jaren van oorlog en revolutie was. dat het achterlijk tooneel in Nederland zich tot dien, ongekenden rang verhief. Kn hoe dit. een wereldlitte ratuur omvattend programma van 'Sophokles tot Büchner. den eersten modernist nog betrek kelijk lang weerstand heeft geboden aan het grof geschut der tijdsverschijnselen (overheids bemoeiing, socializeering van het bedrijf, tooneel staking, vermakelijkheidsbelasting, enz.) die het van den aanvang af hebben ondermijnd. Reeds in 1015 was niet het" denkbeeld ..trust vorming" de eerst ó stap gedaan, die tot breking van het ..ensemble" en tot ontbinding van deze zuivere kunst-idealen moest leiden. Hoewel het tooneel als groot-bedrij f niet ineens en niet geheel zijn beslag kreeg, zoo overheeischte toch het eomnierciëele streven weldra den geest van soli dariteit, waarin onze gezelschappen tot dusver hun huiselijke kracht hadden gevonden. Het w glokken van tooneelspelers van het gezelschap. waarvan zij een der steunpilaren uitmaakten, dóór hooge geldelijke aanbiedingen en zelfs midden in. het seizoen, schonden de beste vertooningen. Ku deze voortdurende mutaties bemoeilijkten meer en meer de instandhouding van een standaard-reper toire, de eenigi»- basis, waarop een gezelschap voortwerken kan. Daarbij bereikte het opdrijven der honoraria, uit louter concurrentie-niotieven. in dit land zonder regeeringssteun al gauw zijn limiet. Het eene gezelschap failleerde, het andere zag er zijn kans in, men bracht het tot een tooneelstaking..... Van dien tijd af kon elke Streber" in Nederland tooneeldirecteur worden, elke jonge dame, die zich verveelt, actrice. Intusschen geraakten de beste krachten ge scheiden van het milieu, waarin zij aardden en van waarde waren, en moesten aan een toevloed van (dilettanten de rollen worden opgedragen, waarnaar zij niet konden reiken. Vond men in het buitenland, toen ook daar het ensemble uiteenspatte, een tijdelijke uitkomst in de herleving van het ster-systeem, hier bleef er voor de sterren", wanneer zij geen directeur of directrice werden, hoe langer hoe minder plaats. Men deed het met de kleine krachten en richtte daarnaar, en naar den verscherpten eisch van doubleeren en tripleereh. het repertoire. En de buitengewone" voorstellingen, waarmee de gesubsidieerde gezelschappen zich ' voor een leekenjury boven de ongesubsidieerden bij gelegen heid hadden te onderscheiden, konden nog slecht s buitengewoon" zijn in schijn, voor zoover zij, uit ontzag voor den dichter en zijn werk. niet eerlijk waren stopgezet. In het midden van dien strijd om het bestaan en de machts-positie. waarbij een goe-gemeente aan de humbug der elegantst voorgedragen kunst theorieën een naïef geloof sloeg, stond de Stads schouwburg v*n Amsterdam, waarvan de verhuring op gezette tijden een weerzinwekkend schouwspel bood. Weerzinwekkend, omdat in onze verpoli tiekte tooneelwereld slechts het hasardspel van den meest-belovende een kans krijgt, en de beste kunstenaar het bij voorbaat aflegt tegen den besten diplomaat. Van gering belang bovendien voor de dramatische kunst, hoe het ook uitvalt. omdat het verhuren van dezen schouwburg aan n vast gezelschap, dat zich, een fraai cahier des charges ten spijt, onvermijdelijk splitst in doubleerende groepen, in de praktijk voor het werk nau welijks gunstiger voorwaarden schept dan de ver huring aan verschillende gezelschappen zou doen. Alleen een Staatstheater kan zich de weelde van een vast gezelschap veroorloven, een gemeentelijk theater biedt daarvoor onvoldoende waarborgen. Het tooneel staat ook thans weer aan den vóóravond Van deze groote comedie. waarvan de aantrekkelijkheid ditmaal wordt verhoogd door het praedicaat ..koninklijke." dat mede in het geding komt.. De overbekende leuzen en vrome kunst belijdenissen worden voor het. publiek geëtaleerd, en inmiddels weet een kind in de too neelwereld hoe de A'orken in de stelen zitten, wie erin. en wie eruit ..geconcentreerd" moeten worden. De vraag, of het tooneel van dit oogenbük een beter lot verdient dan het in dit land treft, zou men met ,.ja". en neen" moeten beantwoorden. Met ..ja", omdat in enkele gezelschappen nog de kiem en de kracht va.n het ..ensemble" leeft: omdat er in elk seizoen nog enkele vertooningen. zijn aan te wijzen, die getuigen van vitaliteit't>n artistiek verantwoordelijkheidsbesef: en omdat er zich in den laatsten tijd onder de jongeren, onder de allerjongsten. telkens verrassingen van natuur lijke begaafdheid voordoen. Met ..neen" omdat op het gegeven niveau van verdienstelijkheid, ofschoon dit voldoet aan de burgerlijke belangstelling van het hedendaagsch publiek, te weinig herinnert aan de hooge potentie der dramatische kunst, en den invloed die daarvan op den volksgeest kan uitgaan. Omdat er de per soonlijkheid aan ontbreekt hetzij auteur of acteur ??die streven en 'strijd vermag te brengen op een plan van inspiratie en illusie. Het imperi.v lisme van den scheppenden geest, die hooger grijpt en verder reikt dan de menigte in haar stoutst M droomeh vermoedt. De oude Hugo Thiuiig. de vader van een roemrijk tooneelgeslacht, schreef eens: ,.Ich bin ein dramaturgischer Heide. Ik geloof niet aan theoretische' zegeningen voor de tooneelkunst. ik geloof niet aan duurzame ..richtingen" en scholen."-, ik geloof niet eens aan tooneelspelers van gisteren" en van ..vandaag" als tegenstelling; ik geloof alleen aan goede en aan slechte tooneelspelers, en ik geloof dat de mensen op hét tooneel het eerste en het laatste woord zal spreken. Ik geloof voorts niet. dat zoeken en experimenteeren, dat het jagen naar' wat nieuws", nieuwe kunst brengt, maar ik geloof dat ook voor het theater van tijd tot tijd een Messias moet opstaan, een uitverkorene. een sterke persoonlijkheid, die zich uit, zooals hij zich uiten moet, en niet anders uiten kan, om een werkelijk niéuwe poque" te maken." Er zijn geen woorden, die ik liever onderschrijf dan deze, waarvan ik in mijn gevoelens nooit ben afgeweken. , . Ik herdenk in dit verband met eerbied de twee kunstenaars, die aan ons tooneel de leege plaatsen ' hebben gelaten: Herman Heijermans en Willem Rbyaards. . Hun nagedachtenis stelt geen voorbeeld ieder moet het doen op zijn wijze maar hun namen blijven maatstaf. Het is op de macht der equivalente persoonlijkheid, waarop wij voor de toekomst van ons tooneel blüven hopen, maar die er op dit oogenblik men late zich niets wijsma ken - niet is. Ik wensen mijn opvolger, dat hij de oplossing van den tooneelchaos in de vuist'van oen jongen theater-messias zal beleven, en dat hij onder de eersten zal zijn die hem herkent. En ten slotte", lezers van de Groene", nog een persoonlijk woord. Gij hebt my met de jaren allicht beter leeren kennen dan ik u, maar toch spijt het mij dat wij elkander in gedachten niet meer geregeld zullen ontmoeten. Gij hebt u misschien wel eens verwonderd, hoe een mensch voldoening kon vinden in dit vak, dat geen vak is, dat men wordt zooals men minister of baanveger wordt, zoo maar van zelf. Een vak, dat ontegenzeggelijk vele inconveniënten biedt en weinig loont, ook daar waar men waardeeren en bewonderen mag. Pourquoi ce réserve:1" vroeg de musicus in l'Habit vert" wiens spel men met het epitheton schoon" had geroemd. Een vak. dat feitelijk alleen reden van bestaan heeft in een theatorland", zooals Neder land er nooit een was. en wel nooit een zal worden. Ik zal het u zeggen: Het was die eene volstrekte en beslissende voldoening, hoe ook, deel te hebben aan het machtig droomspel, boeiend en ingrijpend als het leven zelf: een bescheiden, maar levend deel. bewust en met diepe reverentie jegens den verheven geest, waarvan wij in de verte den vleugelslag ineenen te hooren. Ik heb mij nooit langer dan een halven dag verbeeld, dat woorden zouden kunnen bevorderen. wat alleen door daden, voorbeeldig en bezielend. gedreven wil zijn. Maar dien halven dag heb ik het mij dan ook terdege verbeeld, er mijn beste kans in gezien, mij vurig voorgesteld, dat het heil der dramatische kunst aan mijn'pen hing, dat zij op haar grondvesten zou wankelen, indien on/.e waaksche corrector de komma, die mij ontsnapt was. op het laatste oogenblik niet veranderde in een linker- en rechterfractie verpletterende kommapunt. Men heeft mij wel verweten, dat ik idealiseerde wat zich eenmaal in aanleg als goed of schoon aan mij had voorgedaan. .... Ik geloof, dat dit vermoeden juist was. maar tevens kenschetsend voor de goede kunst, die ons schconer toe schijnt naarmate zij dieper in ons hezinkt: en dat hierin dan tevens het privilegie, mis schien ,het loon voor don criticus ligt: een beetje de hand te mogen hebben in dit geheimzinnig groei proces. ..Man zeige mir ein Stück des groszen Oorneille." schreef Lessing in zijn ..Dramaturgie" ..dasz ich nicht besser zu machen verstünde." Ik weet niet. of ik het ei1 voor u in het algemeen beter,of slechter op heb gemaakt. Of ik veel of weinig zielen voor mijn dramaturgie gewonnen heb.... Jk vlei me stellig niet met de gedachte, dat ik eivele heb bekeerd. .. . Maar n illusie heb ik mij tusschen de bedrijven toch gemaakt, en wel deze: dat ik in den op mij aangewezen kring om het even, of men het met mij eens was of niet den ernst heb doen beseffen van het werk, waarvoor ik pleiten mocht. Het recht, en wellicht ook iets van de roeping heb kunnen verdedigen van een kunst, onbegrijpelijk ver verheven boven het doel. dat wij er doorgaans aan stellen. Is mij dit gelukt, dan blijf ik' u erkentelijk, voor de Tooneelkunst. mezelf. voor de: Groene" en voor Nieuwe Uitgaven l'rotectie of Vrijhandel, door Henry George met een inleiding van Philip Snowden.- voor Nederland bewerkt door.'H. Kolthek. oud-Hd ? van ' de Tweede Kamer der Ktateu-IT'ciwraal. W. J. Thienie & Cie, Zutphen". Portretten uit tic Ititliditnm-lK' Jïe>Kiian.ance. door W. A. v. Leer. W. J. Thieme «te Cie. Zutphen. Alles Knielt, door Anne Parrish. vertaald door Jo van Ammers?Kuiler. Van Holkenaa & Warendorf's Uitg. Mij. Amsterdam. Rijmpjes en Versjes uit de Oude Doos, verzameld door S. Abramsz, met teeken ingen van Jan Sluytets. Vierde druk. J. M. Meulenhoff, A'dam. BRANDBLUSSCHER ,HOLLAND1A SPANJAARD&C2 FABRIEK ESPAKIA UTRECHT BOEKEN VOOR ALLE^ TIJDEN ALLE inouschou zyu anders t»u ook allo boeken. Dit verklaart, hoe het komt, dat er in ver schillende tijden zoo verschillend over de beteekenis van het boek wordt gedacht. Van Carlyle hebben we het bekende woord, dat het boek de universiteit onzer dagen is, En Ruskin wijdt in zyu Sesame and Lilies" (Lecture I) een beschouwing aan het boek, welke om haar diepte van gedachte en schoonheid van expressie wel klassiek mag heeten. Ruskin hekelt daarin onze dwaasheid, die het als een bijzonder voorrecht beschouwt, een praatje van vijf minuten te houden met een heuschelijken minister , of een ruikertje te mogen werpen op het pad van ecu echte prinses, Terwyl er een gezelschap voor ons openstaat van menschen die tot ons willen spreken zoolang als wij het verkie zen, welke ook onze stand of werkkring zij; spreken in de beste bewoordingen, welke zy kunnen vinden en over de boste dingen. Maar dat gezel schap, omdat het zoo talrijk is en zoo geduldig, omdat het bereid is den gansenen dag te wachten, niet om audiëntie te verleenen, maar om ze te verkrijgen, ? vorsten en staatslieden, zwijgend opgesteld in de benauwde antichambre, welke onze, boekenkast is , dat gezelschap negeeren wij dagen, ja maanden lang ! Aldus Ruskin. Jan Greshoff schijnt er weer anders over te denken. Althans wanneer hij inder daad meent, wat hy onlangsAneerschreef in een boekje over den omgang met boeken, als vierde deeltje verschenen in een serie, welke den aanlokkelyken naam draagt van Geniet het Leven, Kleine Wenken om gelukkig te zijn." Nadat Mr. W. J. van Balen, hartstochtelijk zwerver en rooker" het edele tabaksgenot had verheerlijkt, en Jhr. E. van Lidt de Jeude over De Genoegens van Tafel en Glas" schreef, komt Jan Greshoff ons vertellen, hoe wy met boeken hebben om te gaan en opent inderdaad verrassend-niéuwe ge zichtspunten. Volgens Greshoff zijn boeken.... of haremdames of lijken. Als men, ,,op de goede manier," van een boek houdt, is men er verliefd op, staat ermee op en gaat ermee naar bed. En wanneer het zijn Reiz" voor ons verloren heeft; wordt het als een doode bijgezet" in onze boekenkast. Een boekenkast is óf een harem of een kerkhof." Ik moet erkennen, dat ik iu lang niet zooiets grofs gelezen heb. Dat een uitgever in onzen tijd dergelijke beschouwingen wenscht, is begrypelijk. Maar dat iemand als Greshoff zich tot dergelijke dingen leent, is wel heel erg. Ik ben nooit op Greshoff's kamer geweest, dus ik ken ook zijn boe kenkast niet. Maar ik kan toch niet gelooven, dat zyn boekenkast óf een harem óf een kerkhof zou zijn. Ik vermoed, dat daarin by'v. ook de Bijbel en Augustinus' Confessiones en Pascal's Pensees hun plaatsje hebben. Wat toch wel heel zonderlinge haremdames zijn. 4 Ruskin heeft de boeken op een andere wijze onderscheiden. Er zijn, zegt hy in Sesame and Lilies," twee soorten van boeken: boeken van den dag en boeken Voor alle tijden. Zulk een boek voor alle tijden, ik aarzel geen oogenblik het te zeggen, is het lijvige werk, dat voor mij ligt: Mensch, God en Onsterfelykheid van Sir James George Frazer, in Nederlandsche vertaling van J. A. Blok. 1) Frazer (geboren in 1854 te Glasgow) is vooral bekend door zy"n standaardwerk The Golden Bough", dat, oorspronkelijk in twee deelen ver schenen, thans tot een twaalfdeelig werk is uitge groeid. In 1925 verscheen bij Macmillan een abridged edition" in n deel, waarin de schryver de resultaten van zijn onderzoek aangaande de gebruiken, mythen en geloofsvoorstellingen van de verschillendste volken van vroeger en later tyd kort samenvatte, met prijsgave van de talrijke noten en bewijsplaatsen van het groote werk. Behalve The Golden Bough" heeft Frazer echter nog een groot aantal afzonderlijke studies geschreven, bijv. over Totemisme, over Folklore in het Oude Testament, over Natuurdienst enz. In 1025 werd, onder toezicht van den schryver, door zijn vriend Pierre Sayn het boek Man, God and Immortality" samengesteld, dat in den vorm van excerpten, een algemeen, overzicht geeft van de opvattingen, waartoe Frazer's onderzoek van den menschelij ken beschavingsgang hem heef tgeleid. Toch zou men zich vergissen, zoo men in deze opvattingen het blyvend- waarde volle van Frazer's werk zag. Neen, Hy is er zelf diep van doordrongen, dat theorieën nooit blijvend zyn. Panta rei, alles stroomt, ook de wetenschap, zegt Mannoury, Het De Financieele Geweldenaar Schacht laat de tanden zien blijvende schuilt niet in de theorieën, maar in de feiten, welke Frazer niet een ongeloof elijke vol harding heeft verzameld. De feiten van den langen tocht der menschheid op haar stijgendeii weg van wildheid tot beschaving, zooals Frazer het zelf uitdrukt. De opmarseh gaat nog voort en zal ongetwijfeld zonder oponthoud blijven voortduren, wanneer wij zelf zyn heengegaan; Zijn bestemming is onbekend, verborgen in de nevelen der toekomst. Als de optrekkende kolonnen in hun bagage een van mijn werken mochten meevoeren, kan mis schien dit boek in enkele hunner ransels worden aangetroffen. Ik heb in ieder geval getracht den last te verlichten door een zwaar pak feiten uit te werpen.... Het kan wezen, dat enkele mijner werken nog zullen worden gelezen als verhandelin gen over een staat van wildheid en barbaarschheid, die reeds lang is voorbijgegaan en waarvan de oor spronkelijke bescheiden zyn verloren geraakt." Ik geloof, dat Frazer gely'k heeft. Zyn levenswerk bergt een schier oneindigen schat van materiaal, waarmee latere geslachten zullen werken, zooals er nu reeds mee gewerkt wordt. Men behoeft bijv. slechts een vluchtigen blik te slaan in de psy choanalytische literatuur om te beseffen, welke beteekenis Frazer's materiaal ook voor déze weten schap heeft. Er is slechts n woord, dat den indruk vermag aan te duiden, welken Frazer's boek op ons maakt. Het is het woord grootsch. Wanneer wy zoo, door Frazer geleid, den zwaren gang der omhoogworstelende menschheid. overschouwen, voelen wij ons geheven in een sfeer, die wy niet begrijpen, maar voelen. Omdat die sfeer boven den tijd ligt. Daar waaien de winden der eeuwigheid, zou Henriëtte Roland Holst zeggen. Wij zien die m nschheidskolonne, opdoemend uit den grijzen tuist van haar dierlijk verleden, wij zien haar voorttrekken dooi de raadselachtige werkelijkheid, angstig en ver wonderd, wij zien hoe arm en hulpeloos de mensch is,' n hoe groot eu oneindig rijk. Wij zien zijn pogingen om uit te groeien boven zijn primitieve dierlijkheid, wij zien zijn geloof, dat altijd eenmaal weer tot bijgeloof wordt, wij zien het en.... begrijpen het niet. De wind blaast, waarhenen hij wil en gij hoort zijn geluid en gij ziet zijn werking. Maar gij weet niet vanwaar hij komt en waarheen hy gaat, Maar het is ook niet noodig, dat wy het weten en begrijpen. Want wij beseffen, niet met ons ver stand, maar met ons geheele wezen, dat het ergens heen gaat en dat alles goed is. Zooals Thoreau het op zyn onvergelykelyk fijne, humoristische wijze zegt: I know that I am, I know that another is who knows more than I, who takes interest in me, whose creature I am. I know that the enterprise is worthy. I know that things work well. I have heard no bad news." Moge Frazer's boek, in zyn Nederlandsen kleed, aan velen goed nieuws brengen. De vertaling is uitmuntend, de uitgave verzorgd. ;?H, GILTAY 1)' Menaoh, God n Onsterfelijkheid. Gedachten ovir 's Menschen Evolutie. Stukken, getrokken uit de geschriften van Sir James George Frazer, verlaald door J. A. Blok. (AE. E. Kluwer, Deventer)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl