Historisch Archief 1877-1940
EUNST IN FRANKRIJK
*
de Nieuwe Generatie
l DOESBURG
KUBISTISCHE SCHOOL
Als schakel tusschen
Rodin-Bourdelle en de
z.g.n, constructeurs moet
hier de school van Maillol
en Gargallo genoemd
worden. Vooral de eerste
met diens volgeling
Despiau, wendden zich tot
de Aegyptische plastie
ken, waaraan zij het
monumentale en uniforme
hunner figuren ontleen
den.
De moderne fransche
beeldhouwkunst stond
steeds in een afhankelijke
positie ten opzichte der
schilderkunst en het is
typeerend voor de supe
rioriteit dezer laatste, dat
zij steeds de richting wees
(ook aan de architec
tuur) en ook immer de
middelen vond om den
2 (1926) geest van haar tijd tot
uitdrukking te brengen.
)e beeldhouwkunst daarentegen
'«unde steeds min of meer op de resul
ten van het verleden. De kunst van
odin en Bourdelle werd door de
ieksch-romeinsche beeldhouwkunst
voed, die van Maillol, door de
aegypache, enz. Zelfs de modernen,
Archisnko, Lipchitz, en diens navolger
ncusi
'te (Marmer)
dkin, profiteerde van de kubistische
ilderkunst. Geen dezer vernieuwers
? eerste periode bleken feitelijk bij
achte om den plastischen vorm van
n tijd te vinden. De eenigste die
jrtoe in staat bleek was Constantin
?ancusi, zonder twijfel de geniaalste
sldhouwer die Europa op 't
oogenik bezit.
Ondanks zijn vergevorderden
leefd, gaat Brancusi in onovertrefbaar
optimisme en onaantastbare zeker
heid, voort op den door hem zelf
gevonden weg, welke hem noodzake
lijk naar een absolute en constante
beeldhouwkunst voeren moest. Groote
eerlijkheid en zelfopoffering deden
hem door alle stadia der dramatische,
naturalistische en archaïstische plas
tiek heen, tot de klare en reine
atmospheer eener plastique pure"
komen. Bij Brancusi is alles wat men
van een zuivere beeldhouwkunst ver
langen kan: de diepste geestelijke
inhoud, de afwezigheid van het dra
matische en theatrale, de volmaakte
plastische vorm, en de daarmede
samengaande keuze en het juiste
begrip van het materiaal.
Wanneer men een woeste, animale
spontanëiteit, zich uitend in een of
ander dramatisch sujet en een
klonterige oppervlakte voor
menschelijkheid" aanziet, dan is bij Brancusi,
en gelukkig, alle menschelijkheid af
wezig. De reine kunst drukt in de
algeheele beheersching harer
uitingsmiddelen echter een diepere en hoogere
menschelijkheid uit, die van even
wicht nml. tusschen geest en materie.
Brancusi is een geestelijke aristocraat
en zijn werk ademt een nobele ver
hevenheid, die men slechts zelden
en dan nog slechts op de hoogtetoppen
van het beeldend bewustzijn, aantreft.
In deze geheel zelfstandige plastiek
is alles afwezig wat voorheen als
maatstaf voor kunstwerken gold:
temperament, tragiek, sensualiteit,
spontanëiteit, enz. Al deze
pseudoeigenschappen vertoonen zich althans
niet aan de oppervlakte. Doch hier is
meer : geest, reinheid, zekerheid, klaar
heid. Door deze superieure hoedanig
heden, gaat van Brancusi's beeldhouw
werken een suggestieve, ja religieuze
kracht uit, die den beschouwer
inplaats van een emotie" het ver
ruimende gevoel van bevrijding geeft.
Uitgaande van de dramatische plas
tiek (Michel Angelo, Carpeaux, Rodin,
Bourdelle en Maillol) ontwikkelde
zich zijn kunst via Mexikaansche en
Negerplastiek tot een geheel eigen,
doch zeer elementaire uitingswij ze.
Brancusi behoort tot de elementaristen
en heeft zich nooit op kubistische
wijze uitgedrukt. In tegenstelling met
de pogingen der kubistische beeld
houwers, om de drie afmetingen der
ruimte plastisch tot eenheid te dwin
gen, ontwikkelde Brancusi veeleer den
gesloten vorm, de ellips, het ei, de
kogel en de cylinder. Zoo aarzelde
hij niet een kop volkomen eivormig,
een torso volkomen cylindervormig te
beelden. Doch elk werk is steeds
een herschepping, een beelding van
den geest, een plastisch geworden
idee, welke zich organisch met de
materie verbindt. Deze tendenz, de
idee der plastiek zoo innig mogelijk
en zonder illusionistische hulpmid
delen met de materie te verbinden,
bestond reeds bij Archipenko, doch
verwerkelijkt werd dit slechts door
Brancusi. Deze is dan ook van onge
looflijk diepen invloed op de zich
thans vormende jonge generatie, die
het strengbepaalde en v zekere ver
kiest boven het vage en spontane en
zich daarom geheel wetenschappelijk
Lipchitz: Figure dans
Vespace (1919)
absous du pêche de pédenterie par
les ombres de Dürer et de Léonard,
qui, s'ils avaient vécu a notre poque
auraient tres probablement ajoutéa
leurs crits ou a leurs notes assez
de déroulements et de dissections de
polytopos pour nourrir maintes portées
de fauves, cubistes, simultanéistes et
futuristes," schrijft Prof. Matila Ghika
Alexander Archipenko:
Femme debout (1920)
in zijn korte^verhandeling over de
esthétique der vierde dimensie. Wan
neer men de ateliers der jonge beeld
houwers bezoekt, zoo moet de over
tuiging steeds sterker worden, dat de
beeldhouwkunst, aangemoedigd door
de prachtige resultaten in de archi
tectuur en de schilderkunst steeds
meer de richting der algeheele zuiver
heid opgaat. De jeugd, afkeerig van
het onbezonnene on wilde, het vage
en dramatisch-sensueele, offert thans
alles op aan een wetenschappelijk
gefundeerde, constante plastiek.
/Ji^U, V4.CV(4Ji 1^JJ.J. ^«^ii^Vji t» ^U^lL&VJLUMfJ ^J^llJ"- f / f* * 1 1 Yy \
oriënteert. Je suis sur que je serais Const. Brancusi: Le poisson, 1928. (Spiegelglas en Koper}