De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 8 februari pagina 10

8 februari 1930 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

TENTOONSTELLING VAF H In hetgebonw der Wed. Vronwenclub Keizers gracht 58O. ET is de verdienste van deze tentoonstelling van prenten, deels afkomstig uit het Rijks-Ethnografisch Museum te Leiden en deels uit Amsterdamsche particu liere collecties, dat zij een overzicht geeft van de ont wikkeling der Japansche houtsnede" van het eind der 17de eeuw af tot het midden der 19de. Het woord houtsnede plaats ik tusschen aanhalingstee kens: een concessie aan de huidige inzichten omtrent het wezen der snedenkunst. Wij hebben leeren inzien, dat de zwarte lijn op het witte vlak het technische ge raamte van alle Japansche sneden en ook van die van primitieven en renaissancis ten in Europa een on juistheid inhoudt; dat het wezen der houtsnede daaren tegen is en zijn moet, het (voor de hand liggende !) snijden wit-op-zwart, wituit-zwart. Laat het zoo zijn. De mo dernen dan hebben de hout snede niet her-ontdekt, maar onidekl. Zij hebben met dat al de kunst niet ontdekt en wie zich daarvan zou willen vergewissen, doet goed deze tentoonstelling te be zien. Want wanneer men tegenover zulk een feestelijke verscheidenheid van prenten staat als hier bijeengebracht werd, is men geneigd het met de onzuiverheid dier vakkundige inzichten niet al te nauw te nemen.... En de gedachte, dat deze wereld van gespannen gratie en vurige galanterie slechts een betrekkelijk klein en minder belangrijk deel uitmaakt der geheele Japansche (schilder-)kunst, deze gedachte is be schamend. Hoe worden wij ons niet onze verwardheid bewust bij zooveel gaafs en volkomens. Deze Japanners dus waren in e.erete instantie schilders, die door middel der houlsnede de ..een maligheid" van het schilderij wilden opheffen. JAPANSCHE PRENTKUNS Schuhmacher Schilderkunstkroniek door A. PLASSCj Isoda Koryüsai (1720?1782) Zij zagen in de houtsnede het verdemocratiseerde schilderij, terwijl zij mede vernieuwing zochten in en door het onderwerp. Waar nml. bij de oude schilders der Tosa-, Kano- en andere scholen voor stellingen uit het daaglijksche leven schaarsch waren (zij waren er wel, men is geneigd dit over 't hoofd te zien !), werden deze bij de meer democra tisch ingestelde Ukioyé-schilders tot aantrekkelijke hoofdschotel hunner kunst. Vandaar het etiket Ukioyéof Ukiyo-é, hetwelk wil zeggen tafreelen uit de beweeglijke" (?vervluchtigende" of ook ongelukkige" wereld.) Men brak met eeuwen oude tradities, opende deuren en vensters, genoot van kinderlach en vrouwenschoon en teekende met hartstocht maar hoe bezonnen die hartstocht! de komisch groteske acteurs. * * * Onder de aanwezige werken vestig ik de aandacht vooral op die van Suzuki Harunobu, die de kleur niet aanwendt als lokale verlevendiging van het zwart-wit, maar roor het eerst het totale vlak ermee vult. Als colorist werd deze magiër nooit over troffen, wellicht nooit geëvenaard. Wie hier langer toeziet, zal iets van een verbijstering voelen bij het ondergaan der volle werking dezer subtiele har monieën. In het bizonder geldt dit van Xo. 15: een meisje, kakemono in de hand en met een speelsche poes, in a-perspectivisch interieur. Was Mondriaan ooit abstracter (men zie het deurtje met doorkijkje), bereikte Matisse ooit zuiverder i'ijnheden van lichte groenen, teer mat rose en diep dof rood ? . . . . Nauwelijks minder schoon zijn enkele werken van den vreemd-deftigen Torii Kiyonatia. Kitao Masanobu is uitnemend vertegenwoordigd (vooral No. 3t>) en er zijn vele en goede Utamaru'x, wiens vlakvullingen altijd verrassen door hun door dachte spontaneïteit en gedurfde vereenvoudigin gen (Heeren decorateurs onzer welmeenende kunstnijverheidscholen: gaat het zien, gaat het ?/Jen !") Aanleiding tot interessante vergelijking met Utamaro's opgeruimde maar ook vermetele decoraties geven de meer sinist er-dramatische tooneelspelerskoppen van deiiexontrieken Hhartiktt. W. Schuhmacher Plaats r Yeizan en Teishi vallen bij bovengenoemderi weg, pas Katsushika Holcusai (ik volg de chronolo gie der catalogus) vermag opnieuw ons enthousias me te wekken. Hoogst opmerkelijk is vooral van zijn hand een, in de catalogus onvermelde prent van een tegen diep-blauwen nachthcmel oprijzende blecke profielkop, met lange haren en rupsenlials een vizioen dat, alle af stand van ruimte en tijd vten spijt, onmiddellijke ? ^ '.. _ , - s verbanden schept met Redon. De meer bekende phantasiön als die van een vrouwelijke demon, grijnslachend wijzend op afgerukt kinderhoofd", doen hierna welhaast litterair" aan. Ook in zijn landschap pen toont Hokusai zich een vitalistisch, begena digd en wonderlijk talent. Onwillekeurig treedt do mennch, ten goede en ten kwade, duidelijker naar voren dan bij een l Fai'uiiobu of Kiyonaga hot ge val was en wij herinneren ons wat wij van zijn leven weten: zijn ijveren deemoed, zijn rustetooze omzwervingen, de fatale brand van zijn huis en zijn werk in 1839 en hoe hij onvervaard daarna opiiieuw begon, de verwen mengend op gebroken stukjes glas, -?- tenslotte zijn uitroep bij het nade rende einde op negen en taclitigjarigeii leeftijd: had ik vijf jaar nog kun nen werken, i k was 'ngroot .schilder geworden". . . . Inmiddels mist zijn ;»/?beid de gave volkomen heid zijner voorgangers, terwijl de kleurwaarden decoratieve!'lijken dan die van sommige tl irOH/ii//<'y (men zie de vissehen, de regenbui van lliroshige) De werken van laatst genoemde; loopeti echter ztVjzeer uiteen, dat i k mij de vrijheid permitteer bij 'u tweeta.l zijner pren ten een vraagteeken te plaatsen. Het s-jjn N<; KIS en 109, ..Suriinono": moeten deze werken misschien niet Ifiroshige II worden toegschrovcn;" Ik acht mij geen authoriteit op dit terrein, maai het is bekend, dat deze zijn schoonvader en mees ter op zijn minst behulpzaam was," bij het tot stand komen van vele van Hiroshige's latere kleurendrukken. 'l'fii/o/cuui en Kunitnida, eveneens goed vertegen woordigd, geven tenslotte geen aanleiding tot nadere opmerkingen. Hclmmaoher liïj van lier, Amsterdam Ei' is iets nieuws in Schumacher's werk; in de landschappen met de stadsgezichten ervoor, in de havens met de witte schepen. Tot nog toe waadit we.'k zóó, dat het altijd deed verlangen na;ir iets. dat a.ls een bloedstroom, het levendiger doordrong en liet meer ruimte gaf; bij Schumachei waseoii openbloeien noodzakelijk. En ik meen m ij niette vet gissen, wanneei ik dien bloedstroom nu airC \\ Tvrïi K (midden i8e eeuw)..

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl