De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 8 februari pagina 16

8 februari 1930 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 8 FEBRUARI 1930 No. 2749 DRAMATISCHE KRONIEK Makelaar J. D. R.Nienaber door Henrik Scholte GRATIS TOEZ. Eugene O'JIeill's "Desire nnder the El m s" Oost BJederlandsch Tooneel WAT Strindberg nooit heeft kunnen bereiken: zoo hartstochtelijk tegen een wereld in te gaan, dat men de grootheid van zijn haat voelt als een te pletter geloopen liefde, dat ziet men bij O'Neill in elk drama groeien: het noodlot van een broederoorlog voor eiken kunstenaar, die zijn tijd van aangezicht tot aangezicht durft te zien. Tenslotte gaat het in Desire under the Ehns" niet om een toevallig drama uit een kolonisten milieu, tenslotte beukt het verzet van O'Neill hier tegen een der hechtste pijlers van Amerikaarische welvaart: het door een puriteinsch geloof gerechtvaardigd bezit. O'Neill lichtte de doopceel der republikeinsche, rechtzinnige bankiers uit Wall Street en hij belandde regelrecht bij den ouden New-Engeland-boer uit 1850, wiens beenig lichaam een leven lang stond in de geur van een warm geploegden akker, de man die onder het oog van een ongemakkelijken god met ijzeren vol harding en benepen geest uit steenen koren maakte en bezit vergaarde en voor dat bezit in zijn geloof de sanctie vond. Het is in laatste instantie tegen dit zich ge roepen voelen" van een ondemocratisch Calvi nisme, wier aardsche belooning: het geld, geen machtsmiddel is doch bewijs van een van hoogerhand gebillijkt systeem, dat O'Neill zich in deze historische tragedie richt. Beter kan deze Bijbelsche Ephraïm niet geteekend worden dan door de woor den, waarmee Ziegfried's meesterlijke analyse America Comes of Age" den Gods own countryman, den uitverko ren Puritein teekent: In his eyes and in the eyes of his neighbours his riches become the visible sign of divine approbation, and in the end hècannot teil when hèis acting from a sense of duty, and when from selfinterest. As a result of this more or less deliberate lack of psychological penetration, hèdoes not even rise to the level of a hypocrite." Het is misschien daarom, dat deze boer, tegen wien het stuk ge schreven is, ons zoo wonderlijk inheemsch voor komt. Welk verschil is er met de oudste gerefor meerden van de Groninger klei, die over den grooten vijer" Ephraïms werden, en hun broeders, die hier achterbleven'? Had niet deze stuiphoeve, onder wier zwoel dak de nachtmerrie van het bezit en zijn verdrukte lusten broedt, in Holland kunnen staan, zijn zij niet ook van ons, deze boeren, wier dagelijksch brood g ;wonnen wordt met het Boek Buth voor oogen, die in de beddekamer het Hooglied ter verontschuldiging citeeren en voor wie het gewin de zekerheid beteekent, dat God met hen is? Het genie van O'Neill heeft den farizeeër in zijn levensgroot, oudtestamentisch volume geteekend. Br L°tenslotte geen tragischer en eenzamer niensch denkbaar dan deze tot climax en tot verval gekomen boer, wiens zonen muiten, wiens vrouw, zijn bezit, in zijn huis, zijn bezit, tegronde gaat, totdat de akker en het vee, met het onwrikbaar geloof, zijn allerlaatst en onvervreemdbaar bezit gebleven is. Er leeft trouwens geen figuur in dit stuk, wiens overtuiging van eigen goed recht op bezit geen eerbied afdwingt. Dat is dan ook, wat in dit stuk zoo scherp de lijn trekt tusschen drama en melodrama. Want in het melodrama, zegt Alan Mickle ha zijn boek over O'Neill, vecht de held tegen de slechtheid van een ander en zijn machinaO'Neill MOTOR-n ZEILJACHTEN Lijsten van aanbiedingen gratis en franco op aanvrage BIXtHJilUET-HfiSchetpszab Pand mEUNEHAVEN 136 hoek Koestraat 1 - ROTTERDAM. ties, en wint ten slotte den strijd. In werkelijk drama vecht hij tegen het noodlot en de machina ties van het noodlot, en verliest altijd." Wat minder recht dan Oedipus heeft de zoon in deze moderne noodlotstragedie om zijn moeder te begeeren en zijn vader te verslaan'? Onder de hoeve op den steenen grond, waarover de twee olmen broeden, like exhausted women resting their sagging breasts and hands and hair on its roof", brandt lust in al zijn vormen over het bezit dat daar vergaderd is. Zijn uitbarsting is even onontkoombaar als een vulkaan. Twee broers, zwaar en stuursch als een koppel ploegosscn rebelleeren. Het harde patriarchaat van den vader neigt ten einde. Hun muiterij is kort en hevig als een natuurmacht. In bijna ritueelefrazen, monosyllaben, vullen zij elkander aan: wij gaan weg naar het Westen, naar Californie, het goud. Een voortrekkersfamilie splijt. Hun afscheid is een onbehouwen hoon, zij spuwen op de vloer als hun vader met zijn jonge vrouw, zijn beste koe" terugkomt, zij trekken het hek mee uit den grond en smijten de ruiten van de eeuwig-versloten beste kamer in. Zij gaan zingende weg, woudloopers naar de Westkust, een nieuw Amerika in wording. Welk een prachtige thema-verandfring dan in deze zware symphonie der aarde ! De derde zoon en de vrouw van zijn vader. Er is zelden een brok dialoog geschreven, zoo kort en zoo overvol, als hun eerste ontmoeting en het onbehol pen verhaal van haar leven. Ook deze vrouw kent de rechtvaardiging van het bezit. Na een hard en nederig leven heeft zij iets ornstredens verworven. Men hoort het in het de gulzige be haagzucht van haar stem, dio met een bijna mystische zegepraal over de din gen van het Eigendom streelt: ,.Dit is nu toch mijn huis, mijn kamer, mijn bod, allemaal van mij." En wat dan volgt, is in al zijn verschrikking eigenlijk zoo natuurlijk. De lust woekert duizendvoudig onder dit benauwde dak, de derde zoon wordt man, hij leeft in een juichend verzet tegen zijn vader, l lij, die zijn vrouw bezit, bezit de hoeve, het rechtmatig erfdeel van zijn eerste moeder, het vee in de stallen. waar zijn vader toe terugkeert, en de zoon, die geboren wordt. Met het diep gevoel voor gerechtigheid, dat O' Neill altijd kenmerkt, komt het Xoodlot over dit drievoudig bacchanaal van het Bezit. I)e moord op het kind, ja de volvoering ervan, die wij als weleer in de Macht der Kinstornis" lijfelijk aan schouwen, heeft slechts do verschrikkelijkheid van een godsgericht. Zij leidt tot de, loutering van hen, die om het bezit zondigden, de klassieke katharpis", de verheerlijking in den ondergang. De zon straalt over het gelaat der beide jongere menschen als zij hun aardsche veroordeeling tegemoet gaan, en de vader wankelt het duister van. de stallen in, eenzamer dan ooit en met zijn God alleen. * * # Van deze tragedie, die men zonder overdrijving eender meesterwerken van het moderne; repertoire mag noemen, heeft een jong, en reeds in zijn bestaan bedreigd gezelschap een opvoering gegeven, die in volmaakte harmonie was met de magistrale structuur van het stuk. Wat Charlotto Kohier gedaan heeft in de rol van Abbie is in ons land wol door geen actrice te overtreffen. Met een klaarheid, een overweldigend maar beheerscht en nergens in het pathologische vervallend gevoel en met een bijna angstig rijke expressie heeft zij de/.en avond gespeeld, zooals men slechts zelden in zijn leven kan spelen: weergaloos. Zoo men af zonderlij ko beelden, die voorgoed in onze gedachten gegrift staan, ging opnoemen, zou men de zuivere con tinuïteit, de uiterst gelukkige trance", waarin deze rol wel gespeeld scheen, verbreken en te kort doen. Het zij hier slechts met grooto voldoening gecon stateerd hoe vruchtbaar de laatste jaren voor deze actrice geweest zijn, hoeveel ruimer de vroeger zoo eenzijdige horizon van haar spel geworden is want deze rol eisclite duidelijk een volkomen uitsluiten van persoonlijke voorliefdes en beproefde intonaties en hoe rijk haar werk kan zijn, indien zij het juiste ensemble treft. Haar tegenspelenwaren Albert van Dalsum en Henri Eerens hetzelfde trio uit Defresne's Woonschuit" wei-ii hiermee gewroken en, ofschoon wij wel wa.t afgewend zijn om in superlatieven over onze voor stellingen te spreken, wat deze beiden bereikt hebbeu. stond op geen lager niveau. Van vaji Dalsurn al? de oude Cabot was dat wel te verwachten. De prachtige kop, diep in do eonigsxins gebogei, schouders van het anders zoo fiere, oude boerenlijt gedragen, de flakkerende! oogen, de plotseling uitlaaiende woede, smart en zelfvergoding, dat alles pleitte voor het hooge woord, dat er oj dezen onvergetelijken avond maar uit moet: groi>: tooneel. Ook Eerens, aan wien men bij een rol als Ebei, niet <n de eerste plaats gedacht zou hebben, heeft zichzelf overtroffen. De stille ontroeringen van zijl. eerste spel, de smartelijke overgwe in de laatste acten speelden die enkele brokken in do tuascheii.liggende scènes weg, waarbij men wellicht fijnen nuances voor den gjest had. Nu was de rigie van Defresne, die dezo drie spelers tot zulk een meesterlijk ensemble dwong'. verrassend strak, evenwicht'g en in stijgende liji naar het einde toe merkbaar. In den aanvang hinderde een weinig het teveel aan pauzes en di te groote nadruk in den dialoog der broeders, -ofschoon als Van Gogh-figaren prachtige typeeringon zoowel van Eolkert Cramer als van Maurit^ Parser. Ten onrechte m.i. had men uit dit eerste deel. meer dan een exposé, enkele; niet directe tot d., treg.idie zelf dienende fragmenten weggelaten. He;t is immers niet wat zij zeggen, maar hoe zi.i, met hun weerbarstige taal en moeilijk spreke-i., zichzelf en daarmee de gjheele hoeve teekene-i.. dat he>n ze_>e> belangrijk maakt. Er werd, bij e-er overigens vooral wat het interieur betreft mo<>: decor, e;en weinig omslachtig veel geloopen. Oe.t paste geen crucifix in elezo puriteinsche proukkajner en een enkele; maal zorgde de; zucht naai e:xpressie voor een overtolligheid, ak het stil spe . van Abbie voor de wie g immers van ee;ii moeder. die bereid is haar kind te dooden, verwacht mei geen nadruk ejp moederlijke teoderheid. Maar tenslotte zijn dit detail-opmerkingen, eli. aan elen totaalindruk van dezen zwaren avond waarop wtx>r eens te>eme'el van waarachtig vleesci e'iibloe'd gespeeld werd. geen afbreuk kunnen doi-i: SPREEKZAAL Shaw's Helden Veroorloof mij naar aanleiding van uw criliet.. in dit blael van 18 Jan., over den rol van liaina. n. Shaw's Helden, vertolkt eloe>r mijn dochter Mmn> Erfmann het volgende op te merken. Te spreken van eeLn Verkleedo dieüistmeid' is absurd en kan niet door den beugel. Dat L* ei. modo van 1895, waarin do regio mijn dochte" zich liet klecderi, minder elegant vindt dan eK thans heorschenele is zeer beprijpelijk en in da*. oordeel staat U riiet alleen, maar do waarheid i f elat zij volgens die modo zeer elegant <;ii kostbaa? met veel geldelijke opoffering door een der voor naamste modehuizeii van den Haag gekleed waj-. Waar he;t nu eenmaal als noodig wordt aangonomei:. elat in e;lk blad oen of ander zijn meening ovi?'? kunst en kunstenaars ton. be'ste geeft, en ons aitiesten de- treurige dwang oplegt al dio narigheidt< moeten leze;n en zoodoende ton prooi to zijn aan et t voortdurende ergernis, daar zem de kriticus in elk geval zoo menschelijk kunnen zijn om een welwillet,ele beschaafele toon aan te slaan en niet noodek» «? te' grieven. EBK1UIARD ERFMA.VN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl