De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 8 februari pagina 18

8 februari 1930 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 8 FEBRUARI 1930 No. 2749 Radio en Grammofoon Een Strauss-renaissance * door Lou Lichtveld ALS de argumenten uit concertzaal en grammo foon-catalogus nog niet voldoende zijn, dan wordt ge toch zeker door de internationale radio programma's overtuigd, dat wij op het oogenblik een echte Strauss-renaissance of laten wij voor zichtiger zeggen: een groote Strauss-mode be leven. Er gaat geen dag voorbij of tusscheu de 300 en 2000 Meter golflengte weerklinken ook ionderden maten en duizenden noten Strauss, direct herkenbaar, zij het in de stijfste concert-uitvoering, of in de meest dwaze instrumentatie verjazzd ! Wie er even oplet staat verbaasd, dat de wereld op eenmaal weer zooveel Strauss kan slikken, en hoe de massa die zich juist buiten adem gesyncopeerd ?en buiten model gecharlestond heeft, nu plotseling weer behagen schept in de schoklooze biedermeierdriekwartsmaat en in de vertraagde film der walsbeweging. Maar zoo is de mensch. Terwille van de afwisseling slikt hij de tegenstrijdigste dingen. Door verveling snakt hij naar de uitzinnigste con trasten. En wie dus eigenwijs berekend had, dat voortaan de muziek minstens een halve eeuw lang van de neger-syncopen en het jazz-lawaai geen raad meer zou weten, heeft vergeten rekening te houden met het regressieproces en de wet van terugval-tot-de-contrasten, waardoor de dames na zeer korte lokken weer zeer lange haren, na zeer korte nauwe knierokjes weer wijdeensleepende rococo-gewaden dragen, en waar door binnen den leeftijd van twee generaties onze schoonheidsidealen van het vollschlanke" der Wagner zangeressen uitdunnen tot de Afgeplatte slanke lijn." Edoch, dat is aan gindsche zijde -van het muzikale probleem. * * * Aan deze zijde staat weer en !hoe onverwacht eigenlijk ! ka pelmeester Strauss tegenover ka pelmeester Paul Whiteman, com ponist Strauss tegenover componist Gershwin. Als rivalen, van wien ik nog niet zoo zeker weet of de .jongste ook de sterkste is en overwinnen zal. De partij Strauss zie ik niet zoo eenvoudig: «r zit veel aan vast. Vooreerst echte, onvervalschte Europeesche cultuur. De noodige beschaafde de cadentie en de noodige volksche roekeloosheid. Zoo was die familie Strauss zelf ook; laten wij dat maar gauw vaststellen, voordat de meesters bij hun jubilea de Beethoven-aureooltjes om krijgen, die onschendbaar maken. Het was een familie met tradities in democratische, en aspiraties in aristocratische richting; het gevolg was groote maatschappelijke losheid, maar groote vakmatige discipline. Het had een familie van circusdirec teuren kunnen zijn, circus-menschen van wereldiiaam, zooals de Carré's; en dan hadden de vrouwen ?fjok ongetwijfeld hun faam gehad naast vader en .zoon Johann, naast de gebroeders Josef en Eduard. Er bestaat immers nog een brief van Johann Junior aan zijn vader, waarin hij bij de scheiding tusschen zijn ouders verklaart bij zijn moeder te blijven, bij haar aan wie hij evengoed als aan moeder natuur de ontwikkeling van zijn talenten heeft te danken. liet zijn ook circus-verhoudingen tusschen de Straussen en hun orkest, tusschen de muzikanten en hun publiek. Hebt ge weieens portretten gezien van Johann Jr. of Eduard in hun gala-uniformen met al hun ridder-orden, zooals zij de hofbals in Oostenrijk leidden? Ging Johann niet naar Amerika feesten dirigeeren waar 20.000 muzikanten speelden voor 100.000 toehoorders, dat is elke vijf toehoorder.s een muzikant en de dirigent voor allemaal! Welk een triomf moet het geweest zijn. En heeft Eduard, toen hij nog geen vijfentwintig was, niet samen met zijn beide broers een dans feest met drie orkesten gedirigeerd, waar aan het hoofd van elk orkest een echte Strauss stond r1 Hun orkesten trokken de wijde wereld in, namen Johann Strauss de tradities van hun land van herkomst mee, zooals circussen dat doen, waar go aan de manege de ware afkomst, aan de discipline der high-school het ras van den directeur herkend. En toen Jozef gestorven was, en bijna dertig jaar na hem Johann, en Eduard, de minst begaafde der familie alleen met zijn orkest in New- Vork stond, heeft hij, zooals het noodwendig bij het einde van een groote familie-traditie moet, het orkest plechtig ontbonden. Vijf jaar later heeft hij het meest grandioze circus-effect bedacht wat hem toen nog mogelijk was: plechtige verbranding van al het orkestmateriaal, waarin de speciale bewer kingen, ,.de" traditie der familie Strauss te vinden waren. Brand in het circus; apotheose. » * * Zoo zetten de drie gebroeders het klinkt als een sprookje de tradities van hun vader voort, die zelf de zoon was van een bier-en-danshuiseigenaar. Maar daar is dan weer de keerzijde dat de verzamelde werken van vader Johan netjes in statige banden zijn uit gegeven bij het deftigste uitgevershuis in Europa, en dat zoo Johann vriend en vrijer was met ongenaakbarn grooten als .Brahms en vonBülow. Zou het Brahms niet een paar symphoriieën waard zijn geweest als er iets van liet echte Wiener blut" door zijt aderen had gevloeid, of als hij dezelfde losse hann had bezeten die Wein,Weib und Gesang" schreef? Want laten we eerlijk zijn: er bestaan dansen" van Beethoven die de hoekigheid zelve zijn, die iedere gratie missen. Maar er is van de 479 dans- stukken van Johann Strauss niet n die niet wil. Ze zitten vol cliché's, ze zijn dikwijls zoo-maar uit de mouw geschud, er wordt in de coda's soms raar met modulaties geschar reld, opdat alle schlagers nog even een beurt kunnen krijgen, maar geen enkele die niet sierlijk en niet dansbaar is. Dit is ook de groot-o kans van Strauss gebleven, tegen over alle jazz. Dan zijn er nog de operettes, die tenslotte ook weer divagaties zijn rondom dansen. Veel expressi onistisch tooneel, veel importkunst onder rabbinaal toezicht is in enkele jaren weer verouderd of ver geten. Maar als die Fledermaus" gaat, deze ouderwetsche, degelijke Fledermaus uit grootmoeder 's tijd, dan snellen er nog altijd drommen van menschen naar toe, en gebruikt de deftige Wagner-vereeniging zwaarwichtige commentaren om goed te praten dat mijnheer Strauss uit de muziektent voor een keer gefêteerd wordt in het zwaarwichtige Bayreuther gezelschap. Zooals de radio-programma's met hun dagetijksche Strauss-nummers een symptoom zijn, zoo duidt ook het groote aantal Strauss-platen onder de nieuwe grammofoonproductie op herleefde belangstelling voor een kunst, die kort na den oorlog bijna geheel vergeten scheen. Heel wat fragmenten uit de operetten zijn er al, en de Eledermaus" verscheen onlangs nog als kurzoporotte. Als nieuwste aanwinsten kan ik hier tegelijk met eenige andere gelijksoortige platen nog een aantal noemen die Pai'Iophono aan do markt bracht. Niemand als Strauss geeft zoo gemakkelijk aan leiding tot bewerkingen of nieuwe samenstellingen. die toch een bevredigend resultaat opleveren. Zulk een bewerking is de wal.s-potpourri uit \Valsthcma's van Johann Strauss samengesteld, en hoogst bevallig en muzikaal gespeeld door Cièczy en zijn orkest (P. 9-10J); Dan is er nog de beroemde wals \\ein. Weib und Ciesang." Strauss' opus 331!. in een bewerking voor strijkorkest en koor, uitgevoerd onder leiding van W. Sieber (l*. 939(i), die de Geschichteii aus dein Wiener Wald (P. 9393) een dergelijke bewerking deed ondergaan. Muzikaal is er natuurlijk tegen zulke koorwalzen wel wat in te brengen, maar de opnamen zijn zeer bevredigend. Minder charmant is de Mariette-fantasie van Oskar Strauss (P. 9442), ook een Weener van geboorte; maar geen lid van de illustere familie. Dat is hem in deze fantasie dan ook wel aan te hooren. In aansluiting bij deze Weensche muziek ver scheen voorts Suppé's ouverture voor Ein Morgen, ein Mittag, ein Abend in Wien," een uitstekende vertolking onder leiding van Bodanzky (P. 9403) en een potpourri uit Kalman's Czardasfiirstm" (P 52024), die aardiger is en meer zin heeft dan de balletmuziek uit Gounod's Margarothe," welke in oen vertolking van dr. Weiszmann als P. 9441 te hooren is. Nieuwe Uitgaven Lida Vergouw, Het sterdam z.j., P. N. verre paradijs. Amvan Kampen en Zn. Dit is het eerste boek, dat ik van Lida Vergouw gelezen heb. Het is een Hollandsche familie roman, en het boek behoort dus tot een genre, dat binnen onze grenzen al tamelijk veel bewerkt is. Zoo veel, dat men wel met iets heel origineels voor den dag moet komen, als het bepaald boeiend, belangwekkend, enfin, als het niet vervelend worden zal. Daarom is dit genre, oogenschijnlijk gemakkelijk, zoo gevaarlijk. De lezer komt er zoo gauw toe om te zeggen: nu ja, dat kennen we al uit de romans van die-of-die, dat hebben we al zoo vaak gehad .... En ori ;inaliteit in een Hollandsch huishouden ja, wat is er dan eigen lijk. . . . Kinderen, die andere opvattingen hebben dan hun ouders. Een tobberige moeder, een werk zame vader, die, als hij de kans schoon ziet, de kat in het donker knijpt; een dochter die den breeden weg opgaat. ... Er is natuurlijk nog meer, en de schrijfster heeft deze en dergelijke thema's serieus in haar roman verwerkt. De aandachtige lezer ik hoop dat ik een aandachtigen lezer onder de lezers van de Groene heb heeft al lang gemerkt dat ik van boeken van dit soort heelemaal niet hou; ik heb dik genoeg van al die kleine familie-ge beurtenissen, waarin het wegloopen van een dochter, die wegens zér persoonlijke redenen het ouderlijke huis verlaat, toch maar een storm in een glas water is. Maar aandachtige, en dus dierbare lezer, deze schrijfster heeft mij er min of meer tusschen genomen. Toen ik meende to begrijpen, wat voor een boek zij geschreven had, zonk mijn belangstelling ongeveer tot het nulpunt. Een goed-geschreven boek dat zich door niets onderscheidt van de soort waar het in ondergebracht moet worden, dacht ik. Maar plicht-getrouw door lezend ervoer ik dat doze roman zich wel degelijk onderscheidt. Dat hij iets eigens, iets persoonlijks heeft, iets, dat den lozer behoedt voor de vreeselijkste onaangenaamheid van het lezen van Holland sche boeken: verveling. Deze roman is niet ver velend. Het is niet gemakkelijk te zoggen, hoe deze schrijfster de klip van de verveling heeft weten te omzeilen. In dit boek gebeurt niets, dat de lezer niet kent uit eigen milieu of uit dat van zijn buur man. Maar het wordt verteld op een manier die het doet. Men accepteert in dezen roman opnieuw de tobberige moeder, de flirtende dochter, do smalende broer, het mislukte huwelijk van een der kinderen, de stilletjes-stoute pipa, en noemmaar-op. Het is weer heel eenvoudig hot geheim van de auteur, die schrijven kan. Eenvoudig, maar in dat eenvoudige zit het geheim van het kunstenaarschap. Hot is niet allemaal even goed in dit boek. De eeno figuur is beter geslaagd dan de andere, maar dat zijn dingen die or niet zooveel toe doen. Lida Vergouw verheft zich boven de middelmaat van de schrijvende vrouwen in Neder land; dat vast te stellen is voor het oogenblik het belangrijkste. HERMAN MIDDENDORP BRANDBLUSSCHER HOLLANDIA" SPANJAARD&C FABRIEK ESPANA UTRECHT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl