De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 22 februari pagina 7

22 februari 1930 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Ne. 2751 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 22 FEBRUARI 1930 Wetenschappelijke Varia Gehoorzin van visschen door Dr. P. van Olst DE vraag of visschen hooren is lang om streden. Aan den eenen kant heeft men onderzoekers, die hardnekkig volhouden d«tt visschen kunnen hooren zooals Aristoteles reeds beweert en die zich beroepen, behalve op proefnemingen, ook op gevallen dat in kloostertuinen visschen op een kloksignaal voeder komen halen en op veelverbreide gewoonten om te visschen met geluid als lokmiddel zooals nu nog in de Donau-vlakte ge bruikelijk is. Aan den anderen kant heeft men onderzoekers, die visch-gehoor geheel ontkennen, zooals du Bois Reymond, die baarsjes volkomen rustig heen en weer zag bewegen op eenige centi meters van een geluidbron, die zoo krachtig geluid gaf, dat een mensch onder water luisterend het op vijf meter afstand slechts even kon uithouden en dichtbij in het geheel niet. Het anatomisch on derzoek van het gehoororgaan der visschen gaf ook geen definitieve beslissing. De zaak is thans zeer nauwkeurig onderzocht door Steiler te München, die zijn onderzoek publiceert in het Zeitschrift für Vergleichende Physiologie. Het is nog maar een eerste deel, nml. het onderzoek of de visschen reageeren op geluid. Het verdere onder zoek: hoe de visch hoort" is nog niet gepubli ceerd. Als materiaal voor zijn proeven gebruikte Stotter voornamelijk de elrits, die reeds dikwijls uitver koren is geweest voor physiologische proeven met visschen, en de bekende dwergmeerval of dwergwels. Bij het onderzoek gaat Stetter uit van de juiste opvatting dat de met elkaar strijdige resultaten van vroegere ondelzoekers te verklaren zijn door het gebruik van minder geschikte methoden van onderzoek. De negatieve resultaten van gehooronderzoek komen doordat men geluidprikkels gebruikt, die in de normale levensomgeving nooit een dier bereiken. Een vroeger onderzoeker zei reeds: voor een visch kan het even onverschillig zijn of men een stem vork laat trillen of dat men hem een latijnsch gedicht voorleest" Toch kan men met onnatuurlijke" geluiden, d.w.z. geluiden die nor maliter nooit een visch treffen, wel proeven nemen als men maar dressuur toepast, en dit heeft Stetter op uitgebreide schaal gedaan. Vooral de voedingsdressuur is zeer goed mogelijk bij visschen. Stetter laat een bepaalde toon (de voedingstoon) eenigo -malen klinken en geeft dan de visch onder het telkens herhalen van denzelfden toon een stukje vleesch, waarbij het wenschelijk is het stukje niet in den visschenbek te steken, maar het niet te gemakkelijk te geven, dus iets te plagen. De visch geraakt dan in groote opwinding. Ook na het inslikken wordt de voederingstoon eenigo malen herhaald. Zoodra de visch gedresseerd is, wat vrij snel gelukt, is het voortbrengen van den voe deringstoon voldoende om de visch dadelijk in opwinding te doen komen, zonder dat er nog voedsel getoond wordt. Precies op dezelfde manier kan de visch gedresseerd worden op een waarschuwingstoon, die dienen moet om het dier te waarschuwen voor iets onaangenaams. Onder het geven van dezen toon wordt de visch een spons je gegeven, gedrenkt in sterke chinine-oploasing. Het aanraken hiervan doet de visch ophouden met de reeds begonnen voedingsopwinding en zelfs vluchten. Spoedig ook is het laten hooren van dezen waarschuwingstoon voldoende om de visch vluchtbewegingen te doen maken. Bij controleproeven worden de gezichtswaarnemingen van de visch onmogelijk gemaakt, maar de resultaten bewijzen dat dit overbodig is. De ziende visch reageert op dezelfde manier als de blinde visch. De tonen zijn afkomstig van verschillende instrumenten, fluitjes, snaar-instrumenten, sternvorken, klokken, enz. Het beste is de geluidsbron in het water te steken, daar bij den overgang van geluid uit lucht in water nogal veel door terugkaatsing verloren kan gaan. Toch heeft Stetter hoofdzakelijk geluidsbronnen buiten het water gebruikt, maar onder de iioodige voorzorgen zoodat er zooveel mogelijk in het water binnendringt. Hij kreeg zelfs hulp van eenige mede-onder zoekers, die zich beschikbaar stelden om in een ruim aquarium onder water te kruipen en daar te luisteren naar dezelfde geluiden, waaraan de visschen blootgesteld werden. Op deze wijze was zelfs eenige vergelijking mogelijk met de grenzen Aer menschelijke geluidswaarnemingen. De gebruikte tonen varieerden van l (i trillingen per seconde (een octaaf lager dan de laagste C op de piano) en 8277 trillingen (2 octaven hooger dan do hooge c"). Behalve muzikale tonen werden ook gedruischen gebruikt, o.a. een houten ratel en een blikken bus met steentjes. liet gelukken der bovenbeschreven dressuurproeven bewijst dat zonder eenigen twijfel de onderzochte vischsoorte,n gehoor hebben of om iets voorzichtiger uit te drukken totdat Stetter's gehoororgaan-studiën gepubliceerd zijn, dat deze vischsoorten gevoelig zijn voor geluids trillingen. Het onderzoek bevat een rijkdom aan details, waarvan ik er enkele memoreer. De toongrenzen voor het menschengchobr liggen ongeveer bij 30 trillingen per seconde Voor den laagsthoorbaren toon en 20.000 trillingen voor dehoogst-hoorbaren. Bij de onderzochte visschen is voor de elrits de hoogste grens bij ongeveer 6000 trillingen, voor de dwergwels bij 13.000 , trillingen. Een laagste grens wordt niet gevonden; 10 trillingen per sec. worden nog waargenomen. Daar lage tonen dik wijls hooge bijtonen hebben is het mogelijk dat de visch deze bijtonen hoort en niet de lage toon zelf. Dit is echter vernuftig vermeden door Stetter door de visch op de lage toon als vovdlngstoon te dresseeren en op de eventueele hoogere bij toon als waarschuinnystoon. Als de visch dan toch voedsel komt halen is deze bijtoon er blijkbaar niet en hoort de visch stellig de lage toon zelf. De gehoorscherpte is bij deze visschen zelfs beter dan bij mensehen, want deze hoorden (onuer water in het aquarium zittend) een toon niet m< er op een veertigtal meters afstand, terwijl dezelfde; toonstorkte nog door de visschen tot zelfs op 85 m. afstand gehoord werd. Opmerkelijk is dat het zoogenaamde a/bsolute gehoor" dat bij menschen volstrekt geen regel is maar integendeel als een persoonlijke begaafdheid mag beschouwd worden, bij verschillende dier soorten algemeen schijnt voor te komen en ook bij de onderzochte visschen te constateereii was. Een aantal jongens uit de openbare lagere school moes ten bij de controleprocf het smadelijk afleggen tegen de visschen. De visschen zijn verder in staat uit samenklan ken bepaalde tonen te onderscheiden, zelfs als/.ij in sterkte achterstaan bij de overige; tonen, die er tegelijk mee klinken. Ook de klank, dus de eigenaardige bijtonen, die bij een toon optreden en maken dat men uit de verte verschil hoort tusschen een geblazen of gestreken of gczong'en toon, kan door visschen onderscheiden worden, d.w.z. dat zij te dresseeren zijn op een toon door een bepr,ald instrument voortgebracht, maar dan niet rea geeren op denzell'dcn toon door een ander instru ment gegeven. Terwijl de prikkelbaarheid door geluid dus vaststaat na deze jarenlange proeven, is natuurlijk absoluut niet te zeggen wat de biologische beteekenis is van deze prikkelbaarheid voor de visch zelf. Er zijn ontegenzeggelijk vischsoorten die geluiden maken, en even zeker weten we dat water een veel beter voortplantingsmiddel is voor geluid dan de lucht zelf en ook dat geluid veel gemakkelijker uit water in een vast lichaam overgaat dan uit lucht. Stetter zoekt het antwoord o.a. in het vermoeden dat dit gehoorvirmogen praktisch niet gebruikt wordt, maar aanwezig is als een mogelijkheid" voor een nog niet in gebruik ge nomen ontwikkeling:-tr;.p. Ten slotfe is nog heel opmerkelijk dat deze visschen een merkwaardig goed geheugen voor tonen blijken te bezitten. Is een visch eenmaal gedresseerd op een voederingstoon en laat men dezen tijdenlang niet hooren, dan reageert de visch dadelijk als toch de toon weer eens klinkt. Zoo had een der visschen din voedingstoon nog na 334 dagen, dus elf maanden, nog niet vergeten! KRONIEK Zuigeling en HET zijn niet zoozeer de nare dingen, welke ons leven bezwaren, maar wel de onbegrij pelijke. Die doen ons het peinzensmoede hoofd buigen en naar een hiernamaals verlangen, waar 't, indien niet allo trekenen bedriegen, redelijker toe zal gaan. Tot de nare dingen, die bovendien mal zijn, behoort ongetwijfeld de zede-danscommis sie, waar geen deskundigen in benoemd werden en natuurlijk geen vrouwen, wijl dansmeesters en vrouwen geen idee hebben van de Zedelijkheid. Maar de instelling van dit zonderlinge comitéis zeer wel begrijpelijk en overigens van geen belang. Een christelijke regeering moet wat doen, niet waar? om haar aandeelhouders te houden," en een van de minste gevaarlijke christelijke daden is dan nog zoo'n commissie, die vreeselijk veel stof opjaagt, maar verder niet bepaald effekt hoeft te hebben. Er liggen zoovele commissie rapporten in Den Haag, waar nooit iemand meer naar omzag. Eigenlijk zijn commissies er voor, om zaken in de doofpot te stoppen. Maar onbe grijpelijk, ja, verbijsterend van zinloosheid is d sentimenteele opwinding voor dien 750.000stcn inwoner van Amsterdam. Wat is er voor bijzonders aan het getal en wat is er verdienstelijks aan een zuigeling, die dat cijfer toevallig bereikt? Waarom moet het gemeentebestuur een heelen Wethouder mobiel maken, om met een hoogen Afdeelingschef de gelukkige moeder te gaan complimentoeren ? («evolgd door vele andere sommiteiten en autori teiten. Waarom moet de familie onder de alcohol en het kind onder de presenten gezet worden. tot twee dagbladabonnementen en een fiets in cluis? Is het in deze wereld zoo knus en gemoedelijk gesteld, dat wij alle door onze overheden voorge gaan, ons verheugen kunnen over het toenemend kindertal m 't algemeen en den groei onzer stad iri het bijzonder? Zou er niet eerder reden zijn tot zware rouw, wijl alnieer in die onvruchtbaresteenmassa's, de steden, zich de bevolking ophoop te, die, door een vermeerdering van 100.000 per jaar, het leven hier binnenkort onmogelijk za.l maken? Wat beteekent dan deze akelige carnavalsgrap der huldiging van een toevalligen X., als sj mboo] van de algemeene onheildreigendo vruchtbaarheid? Aan welke gruwelijke begrips verwarring of onnoozelen pret zucht mogen de deelnemers aan dit lugubere feest wel te.n prooi zijn, om te vieren wat in zijn bijzonderheid zinloos. maar in zijn algemeenheid een volksramp is? Ziedaar wat de bedachtzame Mensch zich twijfelend afvraagt. . . . En dan is er nog die nieuwe legerpot, waar hij niet overheen kan komen. Waarom ter wereld, moest er elke vijf of acht jaar een nieuw hoofddeksel" voor de soldaten ont worpen" worden? Is dat ter verdediging onzer duur-gekochte onafhankelijkheid? Eischt het va derland een nieuwe Legeipet? Ik dacht, dat zij helmen moesten diagen sedert den oorlog. Maar 't moet nu bepaald een pet zijn, die op de pot van Tsjecho-Slowakije gelijkt. O, het is haast nog erger dan de 750 000ste zuigeling. Geen Eenzijdige Ontwapening, integendeel een nieuwe legerpet. . . . P. C. CORN VAN DER ÓLUYÓ . DEN MAAG i MOODDEIMDE 162 WIJ MAKEN OOK EENVOUDIGE Z.G. f NORMAAL?5ERIE?MEUBEL5. OKTIUIiKAMEDó 241GIAÓLAAPKAMEQ 3flóG'<f

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl