De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 15 maart pagina 16

15 maart 1930 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

16 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 15 MAART 1930 No. 2754 Hotel Duin en Daal" - Bloemendaal Str, kond en warm water op alle kamers PRIVÉBADKAMERS - LIFT - Telefoon 22223 BOEKBESPREKING (door Prof. Dr. J. Prinsen J.Lz. Jan de Vries, Het Sprookje, W. J. Thieme en Co., Zutphen, zonder jaar. A-lie van Wijhe?Smeding, De ontmoetingen van Rieuwertje Brand, Nijijh en Van Ditmar's Uitij. Mij., Rotterdam 1929. Nog in de 17de eeuw begon reeds Perrault met ?jvet opteekenen van sprookjes uit den volksmond, de sprookjes van Moeder de Gans. De Vries ruikt er lavendelgeur aan, ziet de allonge pruik en den batisten kraag van Perrault zelf; in het Fransche volk zit zulk een natuurlijke gratie, zulk een gevoel voor zuivere vormen en goede smaak, dat ik gaarne de mogelijkheid aanneem, dat Perrault ze werkelijk opteekende zooals hij ze hoorde onder het volk" van zijn omgeving. De eigenlijke wetenschappelijke studie van de sprookjes nam een aanvang met de gebroeders Grimm, die in de Germaansche sprookjes een erfenis zagen uit den Arischen voortijd, alles mee gebracht uit het oude erfland. Toen kwam Benfey, die aan litteraire overleveringen uit het Oosten geloofde. Daarna aaji het einde der vorige eeuw Andrew Lang, die onder invloed van anthropologische studiën trachtte aan te toonen, dat de vertelsels spontaan bij verschillende volken ont staan waren, en Bédier, die meende de polygenese te kunnen bewijzen van boerden en sproken. Tegenover hem hebben verschillende onderzoekers een geloof aan wederzijdschen invloed geplaatst. Hot Finsche systeem van onderzoek triumfeerde: Scheiding van het materiaal naar de plaats van herkomst, onderzoek der aldus geloca,liseerde overleveringen en pas daarna door hot in verband brengen van de aldus verkregen resultaten dieper tot den oervorm doordringen. Men heeft in de laatste jaren zooveel verzameld en vergeleken, dat de vraag naar don ooi-sprong der sprookjes, die men in de 19de eeuw meende opgelost te hebben, n.og steeds onbeantwoord is. Zeer uitvoerig en voor den leek ook bijzonder leerzaam, heeft De Vries uiteengezet, hoe vele moeilijke vraagpunten en misschien nooit oplos bare problemen zich bij deze studie voordoen, hoe men telkens weer met nieuwe factoren, die aan vankelijk aan de aandacht, ontsnapt waren, rekening moet houden. Bijzonder belangwekkend is wat Do Vries over den stijl dei sprookjes vertelt, met sprekende voorbeelden toegelicht. Zal de vorm van het sprookje eenigermate betrouwbaar zijn, dan moet het stenografisch uit den mond van den verteller worden opgeteekend. De verzamelaar, die uit het hoofd schriftelijk navertelt, voegt er zoo licht iets aan toe, dat niet tot den stijl van het sprookje behoort. De goede sprookjesstijl immers is niet iets individueels, maar het product van een collectieve werkzaamheid. Evenals het volkslied in stijl en versvorm een zeer hechte traditie ver toont, die slechts op ondergeschikte punten kleine persoonlijke afwijkingen toelaat, zoo is het ook met het sprookje" De zuiverheid van den sprookjesstijl te voelen buiten onze eigen levonskringen is uiterst moeilijk. Zoo signaleert bijv. De Vries in een sprookje, te Neeritter in Limburg genoteerd, in den zin: terwijl een klein kind zich amuseerde met de geschilde aardappelen in den ketel te plonsen," dat woord amuseerde als strijdig met den populairen vertelstijl. Naar mijn Limburgsche orvaiingen heeft echter zich amuseeren in Zuid-Limburg een geheel andere gevoelswaarde dan bij ons. Het wordt gebruikt door Jan en alleman onder het meest gewone volk en is het meest algemeene woord voor elk soort van plezier hebben of zich genoegelijk bezig houden met. Een echte Limburger uit het volk heeft daar zich amuseerde" gebruikt en geen ander woord. Ook de beschouwingen over den bouw deisprookjes openen allerlei nieuwe gezichtspunten. Bij do^sprookjes ia Europa vloeien d«; elementen meestal volkomen logisch uit elkaar voort, het sprookje wordt door logica behoerscht. Dit is wel meestal een bewijs, dat we niet mot eori primitieve redactie te doen hebben. Die vastheid van bouw is het resultaat van een lange kunsttraditie; de meer primitieve volken die den volkomen vrijen loop aan hun fantasie laten, komen soms al in een kleiner verhaal tot allerlei bonte tegenspraak. Het boek van De Vries stelt ons uitstekend op de hoogte van. den modernen stand der studie van onze sprookjes en volksverhalen. Het boek van Alie van Wijlie?Smeding is wonderlijk goed geschreven, zeer persoonlijk van teekoning, zoowel in die van situaties en typen als van droomtoestanden <;ii visioenen, van v,jn stuk stadje of van de zoo. Vermoeiend blik kert het licht voor zijn oogen, hinderlijk springen de zon-vlammetjes op en neer in hot water. Een meeuw schiet naar omlaag en doopt zijn kop diep in de dansende vlaminetjes. De leidam tiilt van ochtend-gloed, de glazen top van de; vuurtoreri fonkelt als een geslepen steen. . . . Glimmend kruipt in de verte een tjalkschip naderbij." Dit is maar een volkomen bij toeval aangestreept zinne tje, maar hoe summierlijk ook aangegeven, alles doet het direct; alles is zuiver van lijn e;n accent; het is gezien. Natuurlijk, ze valt wel eens uit den toon; zoo dit bijv. Engel zegt niets, maar die stopnaald in haar hand spreekt boekdeelen." Maar over het algemeen is dit boek frisch en krachtig van taal; het houdt den lezer vast, hoe weinig vejortgang er soms ook in het verhaal is. Bovendien heeft de schrijfster een zeildzaani sterk vermogen om zich geheel in te leven in haar schepping, dat simpele, verloe>pen kere;ltje en zijn omgeving. Wat moet zij diep de meiischelijke ziel gepeild hebben, wat een studie en levenser varing moet daar achter zitte-n; wat toont zij scherp te hebben waargenomen, altijd e-n alom tot voor do kleinste details. Vooral trof mij in elit boek, elat men in dit zoo bijzonder apart staanel geval vanRieuwert je,van elat fantastisch klungel-kereltje in dat oude .stadje elaarboven in Holland, zoo sterk het algemeen menschelijke voelt. Wij hebben allen iets van Kieuwertje in ons leven, zelfs Engel. Laat dat Kieuwertje onder geheel aiielere verhouding, in een geheel ander milieu door het levesn sukkelen. hij blijft in hoofdzaak Kieuwertje, al is het dan oridei- andere vormen, het me-nschje, elat snakt naar hartelijkheid en liefde', dat. telkens als het leven hem weer in. koele \ e-rnedering van de warme bron der liefde terug bonst, verdwaasd be'elwolmirig gaat zoeken inde voldoening van zijn driften; de verzoening en de erkenning van het ne noodige komt altijd te laat. Wat is hij een levenele pein/.er en ziener, een schepper van idealen, «-en schouwer van wondere visioenen en mysteries. Als hij een ander leven gehad had, was hij misschien een Odilon Redon geworden. In deze simpele ziel is het altijd maar elonkei' en verward, altijd strijd tusschen zijn Vadertje GIDDINGfil JTUYNENBURG aSCHILDEPSI (jlod en don Duivel. Wat zien we hem monter zijn nerinkje drijven daarbuiten en dapper den duivel weerstaan, die hem met zijn volle beurs naar de kroeg lokt. Kn als hij dan tevreden over zijn moed en b«?-heerse'hing en zijn verdiende duitjes thuis komt, dan vindt hij bij vrouw en kinderen haat eu Vertrapping, waai- hij rekenen mocht op een hartelijk woord en een goed maal. Eu dan gaa.t hij er voor dagen onder. Die tegenstelling is l'orsc'h en krachtig gedaan, die blijde tocht met de botjes in het dierbaar venterskarretje en daar tegenover die; wilde periode van /.uipwoede. Hoe anders zou alles gegaan, zijn. bij een enkelen glimlach van waardeering. Als hij maar n enkelen keer dien glimlach ge/.ien heeft, een enkelen keer een vriendelijk woord heeft gehoord van zijn. stervenden jongen, Kako, dan i.s hij gered; dat is genoeg voor den versuften, schotelen ver schoppeling. Jongen, as je me al dat goeie.... dat goeie.... toch eerder 'zeid hadde ! dan was ik zóó niet op den trouwdag 'weest, en niet zoo op die are dagen allegaar, oh, vast en zeker, dan WAK ik zoo niet 'weest. ..." Dat is het keerpunt. -Met de herinnering aan dezen, eenigen glimlach, dat eenige woordje; van trouw en aanhankelijkheid kan hij voortaan alles verdragen; hij weet dat Vadertje God het zoo wil. Dan komen er nog mooie momenten met. Koosie. Wat een geluk, als zij niet bang uuer voor lieni is, als ze met hem in. zoete ver trouwelijkheid de vaten wascht. Hij vindt rust en i-ten en kachel warm! e bij Vemnieja in zijn kille verlatenheid; maar dat. bevredigt hem toch niet. 11 i.i moet hel toch hebben van zijn vrouw, van Engel, die hem \erliet, die hem dag in dag uit met haar hoon. en bitterheid striemde; hij voelt door alle ellende heen den mysterleuzeu band van sameiihooriglieid. Als het te laat is. als heel het leven in ontstellenden droom en blinden waan is vergaan in de felste ontreddering, buigt ook zij bij den stervende den stuggen nek; gierend huilt Kogel aan zijn sterfbed : ..Ik hin hard as lezer 'wees! ik bin 'n stok 'weest in de hand van de duvel. ik zelf - ik zelf heb je vort gejoege na je verdaif..." Maar het leven is voorbij, dat zoo anders had kunnen y.ijn vuur Uieuwert je en voor velen. Dit bnek js geschreven ..Ier gedachtenis aan ons eerste; jaar in de Niemvveenschc Pastorie'': het is geschreven onder den genius van de plaats. het is een preek. Laten we niet verscln ikken van dil woord preek. Kr zit warmte en leven in. liet laat liet leven zien in volle felle kracht en wijst op liet hoogste en «-enige, dat dit leven redilfii kan: Liefde. Wat wil men meer. En men voelt de preek zich niet opdringen, de vorm is heele goede proza-kunst. D MUZffiKHANDEL PIA N O 'S l 3 VLEUGELS A'1835 D U DAHD D TdL -H3 Ubr<kfM«4 *** KAIUK UTRECHT TOT HET VERRIJKEN ONZER MUSEA KAN THANS IEDER BIJDRAGEN DOOR HET KOOPEN VAN REMBRANDT- POSTZEGELS ZIJ BLIJVEN HET GEHEELE JAAR GELDIG VICTORIA-WATER Uitstekend te vermengen PT niet wijn of vruchteasappe n

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl