De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 15 maart pagina 3

15 maart 1930 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No, 2754 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 15 MAART 1930 Freud en het Cultuurprobleem door Mr. H. Giltay Verblijfkosten Eerste Kamerleden Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Joh. Braakensiek De heer J. Oudegeest (S. D. A P.) weet niet of ? 20.?per dag voldoende zijn om overeenkomstig den stand van Eerste Kamerleden in den Haag te verblijven Sigmund Freud: Das Unbehagen in der Kuttur (Internationale? Psychoanalyiischer Verlag, Wien 1Q30) OLCHE Marmer. . . . sind geniale Naturen, mit denen es eine eigene Bewandtiiis hat; sie erleben eine wiederholte Pubertat, wahrend andre Leute mir einnial jung sind." (üoethe tot Eckermann, 11 Maart 1828). Aan deze woorden deed mij Freud's nieuwe boek denken. De vader der psychoanalyse is nu bijna vier-en-zeventig, maar zijn verwonderlijke pro ductiviteit is gebleven en hij werpt zich nog op de geweldigste problemen met een lan, dat menigen jeugdige ontbreekt. Terwijl de meeste ouderen, als zij blijven werken, zich op een allengs kleiner wordend gebied terugtrekken; hun langzaam uitdoovend lichtje beschijnt een steeds kleiner segment der werkelijkheid. Bij Freud is het juist andersom. Van zijn oor spronkelijk waarnemingsobject: de individueele ziel, richt zich zijn geest meer en meer op de groote letzte" vragen, de vragen van mensch en menschheid, van God en wereld, van zin en doel des levens. Men kan Freud's nieuwe studie als een voort zetting en nadere uitwerking van zijn Zukunft einer Illusion" (1927) beschouwen. Daarin stelde hij reeds het algemeene cultuurprobleem: wat is het wezen onzer beschaving en waar gaat zij heen? maar gaf in hoofdzaak slechts zijn opvatting over het wezen van den godsdienst en diens toekomst. Maar het cultuurprobleem in zijn gansenen geweldigen omvang liet Freud geen rust. Hij kón zijn ooren niet sluiten voor het raadsel-zingen' der Sphinx, zooals het in den Oedipus heet, en hij besloot 'zijn poging tot oplossing te wagen. Het resultaat daarvan is Das Unbehagen in der Kultur." Gaarne zou ik van dit nieuwe geschrift van Fieud een bespreking geven, welke de hoofdlijnen van zijn gedachtengang aanstipt, maar ik zie er geens kans toe. Freud schrijft hoe langer hoe, gecondenseerder. Men krijgt soms den indruk dat de Meester meer voor zichzelf schrijft dan voor zijn lezers. En is daardoor reeds het verstaan van zijn gedachtengang geen gemakkelijke taak, het weergeven daarvan in andere, kortere bewoor ding is vrijwel een onmogelijkheid. Vorm en inhoud zijn bij Freud absoluut n. Men kan daarom dien inhoud zoomin in andere woorden weergeven als men iemand een Beethovensche sonate zou kunnen doen gevoelen door middel van andere noten. Ik zal slechts op enkele punten wijzen. Ten eerste op Freud's beschouwingen over den gods dienst. De talrijke kritieken, op zijn Zukunft einer Illusion" geleverd o.a. de door mij inder tijd in de Groene besproken uitvoerige kritiek van Oskar Pfister hebben hem, zooals trouwens te verwachten was, niet tot andere gedachten gebracht. Freud is en blijft de groote ongeloovige, de bestrijder van de religie in welken vorm ook. Zijn desbetreffende uitspraken zijn zelfs nóg po sitiever dan te voren. Hij beschouwt allen gods dienst als massale poging om door wahnhafte Umbildung" der werkelijkheid zich geluk te ver zekeren en voor smart te beschermen. Wel geeft hij toe, dat alleen de religie de vraag naar den zin des levens weet te beantwoorden, maar hij wijst al hare antwoorden als Wunschgebilde" af. Ik kan hierop in dit artikel niet nader ingaan. Na de Zukunft einer Illusion" brengt Freud's laatste geschrift op dit punt trouwens weinig nieuws. Het grootste deel der studie is gewijd aan de analyse van het menschelijk cultuurproces. Naast de reeds uit zijn vroegere geschriften bekende opvatting van de cultuur als een voortgezette onder drukking, temming en sublimeering van primitieve, vooral sexueele aandriften, verrast Freud ons met de toepassing van zijn hypothese van den ,,Todestrieb" op de ontwikkeling der beschaving. Deze hypothese is door Freud het eerst opge steld in Jenseits der Lustprinzips (1920). Maar terwijl hij in dit boekje nog sceptisch tegenover zijn eigen hypothese stond, heeft deze, zooals hij thans zegt, zulk een macht over hem gekregen, Oudegeest: )}h dat wel overeenkomstig mijn stand?" dat hij niet anders meer denken kan) en de ganschc beschavingsgeschiedenis voor hem slechts met haar hulp begrijpelijk is. De quaestie van den Todestiïeb", die in elk levend wezen naast en tegenover den >,Lebenstrieb'' zou schuilen, is témoeilijk, dan dat ik hier zelfs een poging tot kritiek zou wagen. Ik kan alleen zeggen, dat ik er niet aan geloof, maar ben er mij van bewust, dat dit weinig beteekent. Voor mij is het Leven als een stijgende vuurkolom in den ijzigen wereldnacht. Toen ik voor eenige weken de film van Captain Scott's noodlottige Zuidpooltocht zag, toen ik dat kleine groepje levende menschen zag trekken door de doode, ijzige Poolstreek, als kleine warme stipjes in de witte woestijn des doods, toen ik naast den held mensch de heldin pinguïn zag, die haar eieren uitbroedt in de sneeuw, toen dacht ik: zoo is het Leven. Zóó worstelt het Leven, het warme Leven óp tegen den ijsnacht die het omringt. . . . Voor mij is leven en levenswil n. Hoe zwak, hoe uitge teerd een levend wezen ook moge zijn, tot den laatsten harteklop tracht het leven zich te hand haven. Al zou ook het bewustzijn, den strijd moe, het einde wenscheii, het hart, het dappere hart doet tot het laatst toe zijn plicht. M^aar voor Freud is de dood het eigenlijke resultaat en in zooverre zelfs het doel des levens, l) Zwei Triebe wohnen, ach ! in meiner Brust, zou hij met een variant op Goethe knnnen zeggen. En de gansche menschheidsontwikkeling ziet hij al» de ontzettende tragedie van den kamp dezer beide machten, Todestrieb" en Lebenstrieb", Deze philosophie is zóó grauw, zóó troosteloos, dat men eerbied moet hebben voor het heroïsme van den man, die haar durft huldigen. FreudV genie straalt nog in vollen luister, maar de drager van dit genie nadert den raadselachtige!! drempel, dien wij allen eenmaal moeten overschrijden. Achter dien drempel schijnt voor hem geen licht, althans, hij ziet het riiet. Moét iemand, die de dingen zóó ziet, die elke mogelijkheid van een overgang tot een nieuwen levensstaat ontkent. niet tot deze troostelooze uitspraak komen: dat het doel van ons leven. ... de dood is? Freud's hypothese van den Todes-" en Le benstrieb" neemt in dit boek bijna mythologische vormen aan van onmiskenbare grootschheid. Het herinnert aan de oud-Perzische voorstelling van den kamp tusschen Ornmzd en Ahrimjui, de goden van het Licht en de Duisternis. Om dit te illustivereu geef ik hier in vertaling de alotalinea van zijn boek en zal daarmee ein digen» ,,De noodlotgvi'aag der nienschensoort schijnt mij te zijn, of en in hoeve)re het de beschavings ontwikkeling zal gelukken, de verstoniig der samenleving door den meiischelijken aggressieen zelfvernietigingsdrang meester te worden. In. dit verband verdient wellicht de tegenwoordige tijd onze bijzondere belangstelling. De menschen hebben het thans in de beheersching der natuur krachten zóó ver gebracht, dat zij elkaar met behulp daarvan gemakkelijk tot op den laatsten man kunnen uitroeien. Zij weten dit, vandaar een groot deel van hun onrust, van hun ellende en hun angst. Nu is het te verwachten, dat de andere der hemelsche machten," do eeuwige Eros 2) zal trachten zich in den strijd met zijn evenzeer onsterfelijken tegenstander te handhaven." 1) Jenseits des Lustprinzips", bldz. 52. 2) = de Lebenstrieb" KARPETTEN KEUZE UIT RUIM 2000 VERSCHILLENDE DESSINS IN DIVERSE MATEN VOORHANDEN 12 SPECIALE ETALAGES HOCFDMAGAZIJN DEN HAAG £ ZOMCM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl