Historisch Archief 1877-1940
No. 2756
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 29 MAART 1930
In de Rotterdamsche diergaarde
door Dr. K. Kuiper
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Henri Verstijnen
XIII. Blauwe Reigers
TOEN ik u de vorige keer een en ander over de
Ijsberen in de Diergaarde vertelde, moest ik
me er over beklagen dat het verblijf dezer dieren,
hoewel proper en vrij ruim, zoo verbazend in strijd
was met wat men tegenwoordig als eisch stelt voor
een doelmatig en natuurlijk ijsberenbassin.
Daartegenover kunnen we nu een oogenblik
stilstaan bij een diersoort die niet natuurlijker
gehuisvest kan zijn dan ze is: de bekende kolonie
Blauwe Reigers, die op verschillende plekken in
onzen tuin hoog in de boomen haai' nesten heeft
en dus als vrije vogels komen en gaan al naar het
hun goeddunkt. Feitelijk zijn het dus geen dier
gaarde-dieren. Ze zijn daar niet minder om, zult
ge zeggen, en dat is ook zoo. Maar de reigerkolonie
in de Rotterdamsche Diergaarde geniet nu eenmaal
een zekere faam. De eene groep nesten, in de
boomen op het eiland in de oude vijver (o, onder
wijzer welk een prachtige bepaling van plaats !)
werd zelfs eens afgebeeld op een eerste pagina van
de London News en de ornithologen, amateurs en
professionals, genieten altijd extra als ze van een
gunstig plekje het bedrijvige gedoe der reiger
families kunnen gadeslaan.
Het is ook werkelijk een merkwaardig gezicht
en het feit dat deze dieren nu al sedert tientallen
jaren daar midden tusschen het drukke
menschengewoel van een groote stad hun nesten bouwen en
hun kroost groot brengen, doet eerst wat vreemd
aan. Maar als we er ons even indenken hoe de
kolonie ontstaan is, en dat het inderdaad steeds
dezelfde vogels zijn die in het voorjaar- uit het
zuiden terugkeeren op de oude plek dan wordt het
begrijpelijk. De eerste nesten schijnen in de Dier
gaarde gevestigd te zijn in de directe omgeving van
de z.g. groote vliegkooi, die Dr. A. A. van Bemmelen
omstreeks 1870 had laten bouwen. Deze vollere,
van voor dien tijd ongekend groote afmetingen,
was de eerste in haar soort en, evenals het vogelhuis
in de Diergaarde het, nu wat verouderd, prototype
van vele dergelijke gebouwen elders geweest is,
werd zij naderhand overal nagebootst. Aardig is
het intusschen dat in de Gids van den dierentuin
te New York nog wordt vermeld dat de oorspron
kelijke gedachte van Van Bemmelen afkomstig
was. Maar dit tusschen haakjes, lu die vliegkooi
broedden al spoedig reigers eti kwakken. Destijds
was deze laatste soort hier te lande als broedvogel
nog vrij goed vertegenwoordigd. Tegenwoordig is
hij zeer zeldzaam. Ook nu zijn do boomen vlak
bij de voor enkele jaren geheel vernieuwde vlieg
kooi nog zeer gezocht, bij de reigers. Deze nesten
zijn, met die op het eiland, het eerst bezet en wie
later komt moet zich met een nest meer apart
gelegen, vergenoegen of trachten hier of daar een
nieuw nest tusschen in te bouwen.
Zooals bekend mag worden verondersteld is de
Ardea cinerea zeker onze meest voorkomende
reigersoort, en om zijn schadelijkheid voor den
vischstand behoort hij dan ook tot de kleine reeks
vogels die nog op de zwarte lijst staan en niet de
bescherming van de vogelwet genieten.
Voorzoover de belangen van deze vischdieven" niet
al te zeer met die van onze bezoekers in botsing
komen laten we ze echter vrij spel. Ze kunnen
natuurlijk te ver gaan in hun streven om alle
geschikte boomen te bevolken. Levendig herinner
ik me in dit verband nog een van mijn eerste
ervaringen als assistent bij Dr. Büttikofer. Op. een
Maandagmorgen in het begin van April stond een
lid der diergaarde voor de balie op 't kantoor met
een valies, waaruit hij 't splinternieuwe kostuum
van z'n vrouw" te voorschijn haalde, dat tengevolge
van een geduchte regen van reigervuil, op vele
plaatsen onherstelbaar uitgebeten plekken ver
toonde. Dit geschiedde met de kennelijke bedoeling
van de Diergaarde schadevergoeding te verlangen.
't Is wel vreemd" vond Dr. Büttikofer onver
stoord, dat u die hier maar af en toe eens komt
zoo iets treft, en ik loop hier bijna vijf en twintig
jaar dagelijks door den tuin en mij hebben die
vogels nog nooit met een druppeltje bevuild." Kn
de verstoorde echtgenoot kon onverrichterzake
vertrekken. Maar dit vooral wijst op een der
groote bezwaren die aan een reigerkolonie vast
zitten. De omgeving wordt door de excrementen
en de lucht van vischresten duidelijk bedorven, de
boomen hebben van het vuil zeer veel te lijden en
op warme voorjaarsdagen is de atmosfeer aan de
lage wal van de kolonie werkelijk weinig aan
trekkelijk. Toch is de beschadiging van de boomen
lang niet zoo hevig als bij Aalscholvei kolonies.
waar de hoornen binnen enkele jaren finaal dood
zijn. Bij ori/.e reigers loopt het proces al zooveel
jaren en nog /.i.jii niet alle boomen tel' ziele. Al die
bezwaren vallen echter weg als men die
prachtigivogels /.iet vliegen, en iiestele,!). broeden en voeden
dat het een aard heeft. De jonge vogel is in z'n
meer egaal, grijs pakje nog niet zoo bijzonder,
maar de op volle kleur zijnde oude vogels, met hun
sneeuwwitte kopveeren, de mooie, lange,
blauwzwarte kuif en de blauwzwarte vlekkenrij voor
langs den benedenhals en borst, zien er werkelijk
voornaam uit. Langs de borst en over den rug
hangen de lange sierveeren at', die in overeen
stemming met de heerschende veerkleur aan de
borst wit, op den rug zilvergrijs zijn.
Het schijnt dat de aantallen blauwe reigers in
ons land in de laatste jaren eer af dan toe genomen
zijn. De vogels bezitten eenige waardevolle waar
nemers waarvan een, de zeer bekende Strijbosbij
tijd en wijle de kolonies bezoekt of zich-op andere
wijze gegevens verschaft betreffende hun wel en
wee. I let zijn overigens vogels met, een groot
verspreidingsgebied, die Europa en Aziëtot bijna
aan den poolcirkel en Afrika lot, in Kaapland als
broedgebied hebben. Ja zelfs in Indiëwordt onze
reiger aangetroffen, en meer dan eens is liet me
voorgekomen dat een op Sumatra gevangen reiger,
die met evenveel zorg was getransporteerd als elk
kostbaar exotisch dier geniet, ons bleek een. . . .
Ardea cinerea te zijn, zooals er in de Diergaarde bij
honderden de boomen bevolken. Volgens I'rof. van
Oort schijnt iiij in Indiëniet te broeden en komen
ze daar dus meer zwervend voor, vermoedelijk
gedurende onzen winter, evenals wij bij ons altijd
enkele exemplaren den winter over zien blijven, die
echter naar gewoonlijk aangenomen wordt uit
Noord Kuropa afkomstig zijn.
Vroeg in 't voorjaar zien we de reigers terug
keeren meestal is 't in de laatste dagen van
Januari of de eerste van Februari. Maai- 't kan erg
varieeren. Een enkel jaar zag men hier al op U a 7
Januari een aantal terug. De/.e vogels verdwenen
echter spoedig weer wegens de koude en pas na
half Februari kwam de definitieve bezetting. Jaar
in, jaar uit hebben wij de vogels zien komen, ze
hooreii krijschen hun typisch rauw keelgeluid. We
hebben ze zien staan rekken en trekken met hun
hals, zien komen aanvliegen niet een takje in de
bek dat dan door het op 't nest staande dier werd
overgenomen.We hebben ze hun sisgeluiden hooren
uitstooten als ze door meiisch of medevogel
bedreigd zich voelden, hun jongen zien voeden
en wat dies meer zij, maar nooit is, dank zij de
ligging der kolonies en den overvloed van arbeid
die ons hier wacht, een onzer er toe gekomen te
doen wat Dr. Jan Verwey gelukkig wel heeft
kunnen doen toen hij in 't voorjaar van 1!)24 in
de buurt van (ioeree dichtbij een reigerkolonie
woonde: de paringsbiologie van den Blauwen
Reiger systematisch bestudeeren.
Aan zijn zeer nauwkeurige en regelmatige waar
nemingen danken we nu een publicatie in de ver
handelingen van het t)e Int. Ornithologencongres.
Niet minder dan acht verschillende geluiden be
schrijft Verwey, die wij vrijwel alle ook kennen»
maar waarvan hij ons de biologische beteekenis en.
den samenhang met bepaalde bewegingen weet
uiteen te zetten. Dank zij een paar zeer goede
kijkers, een gunstig gelegen woning en een
onverflauwde belangstelling brengt Verwey ons heel
wat verder in het begrip van des reigers wel en
wee, zooals de nauwkeurige observaties in Artis
van Portielje ons veel wetenswaardigs hebben
geleerd over de ethologie en psychologie van den
Roerdomp, de Zilvermeeuw en andere vogels.
Zoodra de reigers gepaard zijn en het nest
hebben gebouwd of gerepareerd, begint het legsel
van 4, soms 5 a 6 eieren te komen, waaruit na
circa vier weken die vreemde kale nestjongen
komen die we zoo goed uit omlaaggestormde nesten
kennen. Deze doen er een week of vijf over om
,,vlug" te worden. Worden de nesten gestoord,
zooals bij ons op sommige plaatsen terwille van de
kostuums" der bezoekers pleegt te gebeuren, dan
leggen de dieren door, maar als regel wordt slechts
n bioedsel groot gebracht.
Reeds begin Augustus hebben de meeste jongen
't nest verlaten. Dan zwerven de dieren rond. om.
in 't voorjaar weer zich aan te komen melden.
BRANDBLUSSCHER
*HOLLANDIA"
SPANJAARDfrC
FABRIEK E3PAMA
UTRECHT