Historisch Archief 1877-1940
12
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 31 MEI 1930
No. 2765
C
l? ".
w.-:
Signifische gedachten
over Muziek
door Mr. H. Giltay
WAT is muziek?
Men, kan de vraag op verschillende wijze
verstaan. In de eerste plaats natuurkundig. Dan
is muziek trillende lucht. Er zijn menschen, voor
wie zij niets meer is. Maar voor velen is zij meer:
middel tot gevoels-verstaan. De muziek is een taal,
zoo goed als onze woord-taal. Maar zij heeft
de eigenaardigheid, dat wij haar niet in
woordtaal kunnen overzetten. Hoe komt dat?
Er zijn menschen, die beweren: het komt door
dat de muziek .... geen inhoud heeft. Want als
ze dien wél had, zou men hem onder woorden
kunnen brengen.
Dit is een radicale oplossing, maar ik geloof
niet, dat zij door velen aanvaard zal worden. Zou
iets, wat gén inhoud heeft, zóó machtige wer
kingen op ons kunnen uitoefenen?
Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat de
muziek een anderssoortigen inhoud heeft dan de
woord-taal, en dat zij daardoor niet in woorden
gegoten kan worden. In het voorbijgaan gezegd:
wat een wonderlijke spraakbeelden ! We spreken
over de muziek alsof ze een flesch was, waarin
«en. inhoud gegoten" is. Wat eigenlijk onzin is.
Maar we kunnen over deze onzichtbare en ontast
bare dingen nu eenmaal niet spreken dan met
behulp onzer door en door gematerialiseerde
ta^lbeelden.
Maar wat is dan de inhoud der muziek? Wat
drukt zij uit? (alweer zoo'n allerzonderlingst
beeld!). Het gewone antwoord is: bepaalde ge
voelens. De muziek zou de gevoelens, welke den
componist bij zijn schepping vervulden, over
brengen op de hoorders. Maar zou dit werkelijk
het geval zijn? Zouden b.v. de jaarlijks door
Mengelberg en zijn leger uitgezonden luchttrillingen
inderdaad op de Concertgebouw-bezoekers de
gevoelens overdragen, die Johann Sebastian Bach
bij het schrijven zijner Matthaus-Passion ver
vulden ?
Jaren geleden las ik in het Tijdschrift Die
Musik" een interessant artikel over Beethoven's
zevende symphonie. De schrijver had daarin een .
groot aantal uitspraken van beroemde musici
over de beteekenis" van Beethoven's werk bijeen
gebracht. Het was allermerkwaardigst. De een
hoorde uit het eerste Allegro een fakkeldans, een
tweede noemde het een krijgszang, terwijl een
derde het als een verklankte boerenbruiloft be
schouwde. Over het wonderbare tweede deel,
het Allegretto, liepen de meeningen nog meer
uiteen. Verschillende interpretatoren verzekerden,
dat het een treurmarsch was, terwijl anderen met
beslistheid verklaarden, dat het een sehnsüchtige
Liebesklage" was.. . . Over de meeningen ten
. aanzien der overige deelen zal ik maar zwijgen,
die liepen nog hopeloozer uiteen. Maar mij dunkt,
dat deze voorbeelden genoegzaam aantoonen,
dat, zoo er al een bepaalde inhoud" der muziek
mocht zijn, deze in elk geval voor ons niet ken
baar is.
En toch, ik aarzel geen oogenblik het te zeggen,
is de muziek de taal van het gevoel. Zij abstraheert
van alle dingen" der buitenwereld en spreekt
alleen van het innerlijk tot het innerlijk. Maar
zij zegt niet ieder hetzelfde. Muziek doet bij elk
muzikaal mensch althans ??bepaalde
gevoelssnaren trillen. Maar die gevoelssnaren zijn bij de
verschillende menschen verschillend. Men zou
kunnen zeggen, dat de kunstenaar op even zoovele
zielsinstrumenten speelt, als hij hoorders heeft.
En in elke ziel doet zijn spel klinken een ander
lied, afhankelijk van den aanleg der ziel n van
alle ervaringen, die zij in den loop harer ontwikke
ling opdeed.
Zoo spuit, bij het hooren der muziek, elke ziel
stil haar eigen lied.... Maar te midden der
zielen staat de toovenaar, wiens spel al deze
liederen in het aanzijn riep.
Het is met de groote muziek als met God. Wij
verstaan haar allen op onze eigen wijze, zooals
wij ook ieder onze eigen Godsvoorstelling hebben.
Dit kan niet anders en het is ook geen bezwaar.
Als wij maar niet onze eigen opvatting voor de
alleen-ware houden. Zooals Dante het uitdrukt:
God wil zich in elkeen spiegelen, in zoo veelvuldige
wijze als Hij wezens schiep.
Gandhi en het Zout-monopolie
,De Groene Amsterdammer" van 12 April
'The literary Digest" van 3 Mei
Wér een l
\
Garetto in "The Graphic" van 24 Mei
SPREEKZAAL
De zendtijdver deeling
Ds. W. MACKENZIE bewijst in zijn hoofd
artikel ,,De verdeeling van den zendtijd'' in
De Groene" van 27 Mei j.l., dat de taal als
middel kan dienen, om zijn gedachten te ver
bergen. De schrijver wenscht een nationale
omroep; over het karakter en den organisatie
vorm daarvan wil hij zich niet uitspreken. Tusschen
de regels door kan men echter lezen, dat de AVRO
hem als nationale omroep uitstekend naar den
zin was. Waarin dat specifiek nationale" van den
AVRO moet schuilen, is voor mij nog altijd een
vraag.
Welke beweegredenen de minister tot zijn be
sluit geleid hebben, weet ik niet. Z. Exc. schijnt
echter Ds. Mackenzie ingelicht te hebben, want
Z. Eerw. zegt: Naar de groote godsdienstige en
politieke instellingen is eenvoudig de zendtijd ver
deeld." Als dit waar is, heeft de AVRO dan aan
het kwart nog niet precies een kwart te veel
gekregen? De AVHO heet immers een godsdienstig
noch een politiek instituut te zijn !
Ik neem veeleer aan, dat de minister zich door
recht en billijkheid heeft laten leiden en dan heeft
do AVRO juist gekregen, wat hem toekomt.
Des Heeren Vogt's instituut telt 100.000 betalende
luisteraars, naar ik verneem. Als dominee M.
daarmee vergelijkt de aantallen contribueerende
leden van de overige omroepen, zal hij kunnen
concludeeren, dat de heer Reymer terecht meer
waarde hecht aan feiten, dan aan de blaaskakerij
der AVRO-vrienden: hél Nederland staat achter
de AVRO.
Ik zie in de gansene lawaaierige agitatie van
de AVRO-,,revolutionairen" niets dan een der
laatste stuiptrekkingen van het stervend libera
lisme, dat alleen door dure medicijnen nog eenigen
tijd op zijn wankele onderdanen staande zal kunnen
blijven.
J. MEINSMA
( Van redactiewefje bekort)
Smalfilm-Amateur-Kinematografie
onder Kino-technische
leiding van Joris Ivens
Vraagt brochures
en demonstraties
CAPI
115 KALVERSTRAAT
Amsterdam C.
BIJ CAPI vakkundige raad «n voorlichting.
H
i *