Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 31 MEI 1930
Schopenhauer's Aphorismen van Levenswijsheid
bewerkt door Gharivarius
DERDE DEEL. MEN ZEGT
VIII
Zoo wordt dus uw geluk aanmerkelijk verhoogd,
Indien gij, naar hetgeen ik vroeger heb betoogd,
Beseft hoe uw bestaan ligt in uw eigen huid,
En niet in wat gij voor een ander mensch beduidt.
De eer is meer dan 't leven waard, zoo zegt men. Goed
Dat wil dus zeggen, dat men willig afstand doet
Van alle schatten die men in zichzelven heeft,
Voor een gedachte, die in buurman's hersens leeft,
Dit is natuurlijk zot en onverdedigbaar,
Maar voor de meeste menschen is dat geen bezwaar.
IX
Ik vond een kennis in een tweederangs hotel,
En zei: Jij heet Van Hier tot Daar, zeg. Kan dat wel?"
Hij sprak: Je ziet, het kan." Ik zei: Maar denk eens na,
Je rang, je stand. Daar hoor je, in de Pays Bas."
Hij sprak: Het is hier zindlijk, goed, goedkoop en stil,
Ik vind in dit hotel net wat ik hebben wil."
Wat zullen je collega's...." ging ik voort. Hij zei:
Hun oordeel is van hen, en 't mijne is van mij.
Ik dien hier mijn gemak, en niet mijn rang of stand."
Toen sprak ik: Vriend, accoord. Reik mij de broederhand."
X
'k Kocht bij een winkelier zoo'n kooktoestel voor gas.
Hij zei: ,,'k Bezorg het u, maar 't komt vanavond pas."
Ik sprak: Geef dan maar mee. Vanavond is te laat."
U gaat toch zelf niet met dat meubel over straat?"
Riep vriend Mercurius, die vond, dat dat niet ging,
U bent toch een meneer. Die loopt niet met zoo'n ding."
Ik zei: Een heer blijft heer, al draagt hij zelf zijn pak,"
En toog met mijn komfoor naar huis op mijn gemak.
Ik heb me niet bekommerd om het straatgespuis,
En binnen een kwartier had ik mijn toestel thuis.
XI
Wie meer hecht aan het beeld, dat hij den menschen toont,
Dan aan hetgeen ei' in zijn eigen boezem woont,
Doet als de gierigaard, zoo slecht en ook zoo dom,
Want beiden keeren 't wezen van de dingen om,
En drijvend op een stroom van waan en valsch gevoel,
Verwarren zij verdwaasd het middel met het doel.
Van hen, die in het eergestoelt gezeten zijn
In staat of maatschappij, in schitterschoonen schijn,
Kan men getuigen, dat hun leven en hun lust,
Ja, hun geluk, geheel bij anderen berust.
XII
Bij velen is 't ontzag voor wat-Men-zegt zoo groot,
Dat zij zelfs moeite doen voor glorie na den dood;
Hun ziekelijke zucht een goed figuur te slaan,
Neemt dan soms zelfs den vorm van heiligschennis aan.
De Times gaf eens 't verhaal van iemand op 't schavot,
Die, even voor het lijden van zijn bloedig lot,
Een speech hield voor het volk, luidruchtig en komiek,
Gevolgd door wild applaus van een ontaard publiek.
Die dwaas dacht, voor de poort van 't Eeuwige Gebouw,
Alleen maar aan den indruk, dien hij maken zou.
XIII
Die vrome vreeze Men's, de bron van veel vevdviet,
Verdwijnt zoodra gij daar de dwaasheid van doorziet.
De menschen zijn niet waard, dat gij z'uw aandacht schenkt,
En trouwens, als gij wist, wat ieder van u denkt,
Dan zoudt gij merken, hoe gering die Men u acht,
Die Men, waaraan gij zooveel offers hebt gebracht.
Ja. Als je hooren kon, al wat men van je zei,
Het werklijk oordeel van die mooie maatschappij,
Vooral van hen die zoogenaamd je vrienden zijn.
Dan liep j'eruit in draf, ontzet naar de woestijn.
Groote Mannen en Monumenten
Messchaert in Hoorn
11USSCHEN een ouden iep en een
bloeienden kastanjeboom staat het
monumentje dat het dankbare Neder
land te Hoorn voor Johan Messchaert
oprichtte een sokkeltje van bak
steen met een bakje voor bloemetjes,
een en ander staande op een gazonne
tje, vlak bij het zeer leelijke station
netje, waar Johan Messchaert zijn
kaartje nam naar de wereld en den
roem.
De kranten zeiden dat het heel mooi
?was het monumentje. Het geeft de
beeltenis van den zanger als cen
trum" en verder het bewuste en onder
bewuste in den zang, voorgesteld door
een meisje met een harp en door Pan
die een lier bespeelt. Doch dat hadden
de kranten niet uit zich zelf, maar van
den beeldhouwer, die het natuurlijk
weten kon. En na deze korte toelich
ting, die echter niet op het monument
is aangebracht, zal men al gauw ver
geten wat de harp en de lier voor
stellen, wat eigenlijk ook niet zoo erg
Bij Examens
blijft men kalm en helder indien
men te voren gebruikt een paar
MIJNHARDTs
ZENUWTABLETTEN
Buisje 75 et. Bij Apoth. en Drogisten
is, want hoe spoedig vergeet men niet
in dit land de grootheid van alle groote
mannen, vooral wanneer zij dood zijn.
Zoo was er dan een indrukwekkende
plechtigheid, dezen middag, in het
kleine stadje Hoorn, dat af en toe wel
eens een groot man mag huldigen, ten
einde niet gansch en al vergeten te
worden. De officieele en on-officieele
bevolking luisterde stil naar alles wat
er gezegd werd omtrent de grootheid
van Messchaert, al was er dan een
spreker die er ietwat pijnlijk aan herin
nerde dat Messchaert eigenlijk te laat
gekomen was voor den blij venden
roem, zooals deze namelijk door de
gramophoon in stand wordt gehouden.
Een paar rangeerende locomotieven
floten gedurig en dat was niet te ver
mijden, want zoo is nu eenmaal de
practische wereld, die over een valsche
noot van een locomotief niet zooveel
drukte maakt, toch voor de zangers
de schrik van het ochtendblad in stand
houdt.
Zoo heeft Hoorn dan nu drie monu
menten voor groote mannen. Het
eerste staat op den Roodesteen en
het is het grootst, al zong Jan Pietersz.
Coen misschien heel leelijk. Ziedaar
dan tenminste n groot man die niet
roiiwig behoeft te zijn omtrent het
niet bestaan van gramophoonplaten
tijdens de stichting van Jaccatra. Het
tweede monumentje staat ergens in
een klein plantsoentje en is gewijd aan
de nagedachtenis van Baron van
Dedem, die burgemeester van Hoorn was
en ook minister. Doch het nageslacht
is zoo verstandig geweest, dat alles op
het gedenkriaaldje te zetten, zoodat er
geen plaats over bleef voor een beel
tenis, noch voor het bewuste en onder
bewuste in een minister. Wat eigenlijk
wel jammer is, want nu werden wij niet
veel wijzer omtrent de motieven die
den minister van Schoone Kunsten
er toe geleid hebben zich niet te doen
vertegenwoordigen bij de onthulling
van een klein monument voor een
groot Nederlandsen kunstenaar, al
geldt voor deze Excellentie wellicht
het excuus dat er geen gramophoon
platen van Johan Messchaert waren,
op het moment dat hij wat plotse
ling de Schoone Kunsten van
Nederland onder zijn hoede kreeg. En
wellicht waarschuwde hem zijn onder
bewustzijn dat het beter was thans
niet veel over zangers en muziek te
zeggen, nu zijn collega van Water
staat zoo juist een beslissing nam,
waardoor het aantal preeken en rede
voeringen beduidend verhoogd en het
aantal uitvoeringen van kunstwaarde
evenredigd verminderd is.
En nu Hoorn dan drie monumenten
heeft voor groote mannen, besteedde
ik den verderen dag om te zoeken naar
een vierden grooten man een leven
den den man dien Hoorn noodig
heeft om het voor verdere ravages
te behoeden aan den buitenkant der
stad, aan zijn schoone haventje. Van
n zijde is het aspect van de prachtige
Oosterkcrk bedorven, daar waar de
gebouwen eener
petroleummaatschapLINCOLN
de meest volmaakte wagen
JAN LIMBAGH- Haarlem
pij zijn opgericht, die met hun
gegalvaniseerd ijzeren kappen het ensemble
van oude daken en hui/.en verstoren.
Het wonderlijke pleintje, de
Roodesteen, is bedorven door een
afschuwelijken ..modernen" blinden gevelmuur
houten ophaalbruggen worden ver
vangen door ijzeren gedrochten....
Er komen hier toch geen Ameri
kanen, zei mij een plaatselijk collega,
die geen lust had om voor dien ouden
rommel een groot man te worden.
Alle goede dingen gaan in drieën
en daarom vrees ik dat Hoorn zijn
laatste monumentje heeft opgericht
voor den laatsten grooten man.
J. L.
Spoor's
Mosterd
W. A. Spoor Jr., Culemborg.