Historisch Archief 1877-1940
No. 2766
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 7 JUNI 1930
Nieuwe vertelkunst
l
l
i-f-.
\f.
1-4 :
E
door Albert Heiman
Over J. Slauerhoff
HET valt niet te ontkennen, dat zelfs voor zijn
eigen tijd het verhalend proza van Jacob van
Lennep verliteraird was. En hij was nota bene
een van onze beste vertellers, een veel betere dan
Hildebrand wiens brave en stijve volzinnen,
waarna hij zijn intellectualistische kwinkslagen
opdischte, een zoo trouwe afspiegeling waren
van de bovenmoerdijksche doorsnee-mentaliteit,
dat hij meer dan een halve eeuw lang kon doorgaan
voor onzen verteller bij uitnemendheid.
Zelfs Couperus, die van de Tachtiger generatie
verreweg de beste verteller was, heeft bij lange
vlagen de literaire verstijving gekend, die ander
halve eeuw lang de doodelijke encephalitis geweest
is, optredend bij inentingen tegen slordigheid.
Want ook aan anti-literairen, aan
sloddervossentnet-talent zijn wij rijk geweest, en, zijn ze ook
bijna alle radicaal vergeten omdat ze in de leer
boeken der literatuurgeschie
denis nauwelijks meer met
name vermeld worden, de na
laten van Coiiscienoe en van
Maurik zijn legio, ondanks hun
«nelle sterfte en hun onbe
schermde positie.
Wanneer wij nu in het werk
van een jong, en wel zeer
tedendaagsch schrijver als
Slauerhoff een vorm van
urbanisme als een der grootste
charme's ondervinden, wan
neer wij bijna uitsluitend in
vloeden van buitenlandsche
auteurs in de conceptie en
samenstelling van zijn ver
halen ontdekken, dan moge
liet bovenstaande ons eraan
herinneren, dat het geen ge
ringe verdienste is, in Neder
land een goed verteller te
wezen, die met vermijding
van conventioneele oppervlak
kigheid en slordigheid, zich
niet door de veelgeprezen
woordkunst-mode laat verlei
den tot een styleering" welke
de zwierige en losse vormen
der natuur verminkt.
Vertellingen als de vijf in
Slauerhoff's Schuim en asch"
l)--zijn een groote kunst, juist
door hun onbevangenheid, hun losheid, die des te
meerverbaast bij den auteur van «en zoo verlite
raird proza-stuk als Het lente-eiland", en bij
iemand die een onzer meest virtuoze dichters is. In
normale omstandigheden is het schrijven van zulke
verhalen een slag. Men kan er een bepaalde aanleg
voor hebben, en ze met vaste en zekere hand hun
perfectie geven. Maar in dit geval is het meer: het is
de overwinning van een ander ik, het negeeren van
?een stuk traditie en een stuk vervorming in zichzelf.
Jïet vrij uitleven van een instinct, dat bij een minder
«terke natuur reeds lang gesmoord zou zijn, of althans
?slechts sporadisch tot uiting zou kunnen komen.
In de eerste plaats dus, kan Schuim en asch"
?een middel zijn om de beteekenis van den dichter
?Slauerhoff te leeren kennen, en wel niet door de
gebreken van zijn proza (gelijk dat meestal gaat),
maar juist door hun afwezigheid, en door zeer
bepaalde deugden. Los van Slauerhoff's ander werk,
blijft deze bundel nog een merkwaardige verschij
ning. Hij is boeiend, natuurlijk, onbevangen. Te on
bevangen soms, en op het onnoozele af. Bij voorbeeld
.in dat schijnbaar ironische verhaal van De
ErfTeékening door V. E. van Uijtvanck
J. Slauerhoff
Smalfilm-Amateur-Kinematografie
onder Kino-technische
leiding van Joris Ivens
Vraagt brochures
ea demonstraties
CAPI
115 KALVERSTRAAT
Amsterdam C.
BQ CAPI vakkundige raad en voorlichting.
genaam", waarmee de reeks opent. Sedert Akbar"
bestaat er ergens in het literaire hart van den
Nederlander altijd een geheim hoekje, waar een
bewonderende sympathie leeft voor dit genre. De
een vat het cultuur-historisch en Flaubertiaansch
aan; de ander, zooals Couperus, behandelt deze
stof aesthetisch-romantiseerend; een derde, kind
van dezen tijd, speelscher, met een tikje zelfspot
en spot-met-de-wereld maar bij tijd en wijle toch
zoozeer verdiept in zijn spel, dat zijn gezicht er
ernstig bij staat. En werkelijk: deze speelschheid
gaat Slauerhoff lang zoo goed niet af als zijn ernst.
Dat ziet men ook in het laatste verhaal, Such
is life in China", dat behoudens enkele betere
bladzijden, van een bijna journalistieke middel
matigheid is.
Hier tegenover staan drie verhalen, die zonder
twijfel superieur zijn, en tot de beste Nederlandsche
vertellingen der laatste jaren behooren. Dat een
daarvan, De laatste reis van
de Nyborg" meer aan Conrad
dan aan Slauerhoff doet den
ken, is deels de schuld van
het onderwerp, gedeeltelij k ook
van het feit, dat Conrad nu
eenmaal in deze richting een
maximum heeft bereikt, en
dus onwillekeurig tot verge
lijkingslimiet dient voor een
ieder die iets soortgelijks be
proeft. Laat het dus evenveel
lof als verwijt zijn, dat Slauer
hoff zijn voorbeeld zoo dicht
benadert, en de angstwek
kende ongewisheid van hooge
zeeën en rottende schepen, de
benevelende geuren van teer
en zilte luchten, de dreiging
van tropische luchten en grijze
watermassa's zoo suggestief
heeft weten te verwoorden.
Zeer persoonlijke en door
leefde verhalen zijn echter
,,Het eind van het lied" en
Larrios". Vooral het eerste.
Het is een verhaal dat mij
onweerstaanbaar doet denken
aan opium en
raorfine-hallucinaties, en wel niet aan de
literaire aanstellevij van
Cocteau, maar aan het hartstoch
telij k-zorgvuldig nagetoetste
zich-dood-droomen van De Quincey, aan Poe's
ontdekking van den Hades een minder gebor
neerde onderwereld dan de Freudiaansche een
systeemlooze, waarin alle mogelijkheden plaats
grijpen.
Het eind van het lied" is het hartbrekend
wankelen van een benevelde over de aarde. Van
zoo iemand zegt een modern Chineesch dichter
(Chang Wou Kien): Met groote gebaren stortte
hij zich in de nacht; alsof hij de sterren vergaarde".
Men kan zijn eigen leven als haschisch eten, om
verdwaasd neer te storten in een nieuw, intenser
leven. Een klooster waarin men blind langs de
muren tast, waar spokende monniken psalmen
zingen naar een hevig-begeerde, niet te onder
scheiden vrouw. De angst voor het einde van deze
droom, voor de stilte na het lied, voor de leegte in
onszelf, de afgrond die schreeuwt om den afgrond....
deze vitaliteit, of liever dit keerpunt der vitaliteit
naar de zelfvernietiging, is door Slauerhoff met
een. zeldzaam meesterschap uitgebeeld.
Hij heeft een speciaal talent voor het kinetische,
voor het wisselingsproces der verschillende ziels
toestanden; meer dan voor die toestanden zelf.
Hij verspilt zijn tijd niet met analysen als dio van
onze onuitroeibare naturalisten, maar schept
syntheses van het leven, en verbeeldt de
opaliseering van onze vele ervaringen.
Tegenover Het eind van hot lied" is Larrios"
zwakker, vriendelijker, minder geconcentreerd;
tegenover wat er hier in doorsnee verschijnt, is het
nog altijd superieur. Het is een vertelling met
vaste hand, in rustige, klare volzinnen geschreven.
Ik weet dat men mij vroeg of laat zal tegen
werpen, dat er in dit prozawerk van Slauerhoff
tientallen volzinnen staan, die maar lukraak
werden neergepend; en ik weet dat men ze ook
Jan Fabricius
vindt in het werk van Poe en in dat van Conrad.
Het zal wel waar zijn, dat bij grootere zorgvuldig
heid het effect van Schuim en asch" nog zekerder,
nog directer zou geweest zijn. Maar eerlijk gezegd:
in dit speciale geval kan het mij geen zier schelen.
Er is iets levends gekomen, iets dat voor honderd
procent waar en echt is; we zijn een prozaschrijver
rijker geworden.... n bij de zes of zeven
voorvol-te-nemen menschen die wij slechts bezitten.
Is dat geen reden genoeg om al het overige in
vreugde te vergeten?
Over Jolian Fabricius Jr.
De jonge Fabricius heeft een lijvige roman ge
schreven, die de leelijke titel Mario Ferraro's
ijdele liefde" 2) draagt. Dat is overigens het eenige
gedecideerd-leelijke aan zijn boek. Het is vlot,
eenvoudig, onliterair-geschreven; meermalen ook
te slordig en te gezapig.
Toch is het over het algemeen een mooi en
boeiend boek, omdat de schrijver een natuurlijk
en onbekommerd verteller is, wiens personnages
zoo goed uit de verf zijn gekomen, dat ze ge
heel zelfstandig en scherp-al'geteekend zijn gaan
leven.
Als vermenging van psychologische en avonturen
roman is dit een knap experiment geworden, en in
zekeren zin een schoolvoorbeeld van
onhollandschheid. Wanneer de Scharten Antinks zitten te
teemen mot Italiaansche jongentjes, dan zijn het
eigenlijk alleen verkleede Zondagschool-knaapjes
uit Tiotjerkesteradeel. Al die Franschen waarmee
onze romanciers" werken, zijn de onkuisclie kerk
meesters van een Hollandsche vestingstad. Maar
de jonge Mario Ferraro is een waarachtigen
Italiaan, zonder n vlekje rood-wit-blauw.
Dit is de groote verdienste van Fabricius' roman:
dat alle menschen waar hij het over heeft, in hun
soort menschen zijn uit n stuk. Mario, een gave,
sterke on primitieve natuur wordt doorvreten van
een waan, een valsche zelfaaiibidding. Er is inder
daad ook psychologisch de vegetatieve kracht van
een tropisch oerwoud noodig, om zooveel ver
rotting in n menschenleven om te zetten tot
vruchteloos kunnen. Giulietta, zijn groote tegen
speelster, is hoog en trotsch als een (.'armen, een
Carmen met plotselinge, adembenemende weife
lingen. En om haar heen, aan den rand van de
ZuidAmerikaansche Chaco, vertwijfelen de drie
ontduitschte kolonisten-meisjes, die van een.
verbijstendo echtheid on karakteristiek zijn.
Om dit alles moot ik dezen roman bewonderen;
om de gevoelige, ontroerend-zuivere uitbeelding
van Mario's bootrois echter, houd ik bovendien
van dit boek. Hot zou bijna te woreldwijs on te
habiel zijn, als niet het geïdealiseerde portret van
hot meisje Anna bewijzen kwam, dat hier de jonge
Fabricius aan 't vertellen was. Zij is het
jeugdideaal dat do schrijver ons geeft, oen vrouw die
wij nog nastaren, wanneer de mail-boot wegschuift
uit de haven....
Zij is het vooral, dio ons nog veel van Fabricius
doet verwachten voor de toekomst. Zij is immers
ook de personificatie van zijn oprechtheid, zijn
levenslust, zijn liofdo voor de gohoelo veelzijdigheid
dor schopping. En wie zóó rijk is, hooft wol kans
ooit een der hoofdpersonen to wezen van oen
goheelo generatie van romanschrijvers.
1) Uityave C. A. .?. van Diishoeck, Bussum.
2) Uitgave 11. l'. Lcopolii, 's Gravenhage.