Historisch Archief 1877-1940
No, 2766
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN j JUNI 1930
Kunstenaar en reclame
door D. Th. Jaarsma
IN zijne interessante beschouwingen over
kunstenaarschap in dienst van de reclame,
heeft de heer Cornelis Veth de vorige week een
scheiding gemaakt, die, naar het mij voorkomt,
weinig geschikt is, aangaande de dingen waar het
in deze materie eigenlijk om gaat, een helder
inzicht te verkrijgen. Hij wil namelijk niet den
kunstenaar die teekent, hij wil alleen den kunste
naar die schrijft waarschuwen, werk ,,in opdracht
en tegen betaling" te leveren voor reclame-doel
einden en hij vergeet, dat, hoe aardig hij zijne
opvattingen overigens ook verdedigt, zulk een
redeneering toch altoos eene redeneering blijft
die hinkt op twee gedachten. Het is in elk geval
stellig niet ieder duidelijk geworden, hoe, indien
op dit terrein gevaren dreigen, deze niet den
beeldenden doch wel den schrijvenden producent
zouden treffen.
Men zou toch in de eerste plaats kunnen vragen,
of beide categorieën van kunstenaars wel een
andere taak hebben (als kunstenaars, nietwaar?)
dan.... beelden ! Maar men doet toch wellicht
beter, met zijn uitgangspunt van redeneering
elders te nemen, en wel bij voorkeur in de buurt
van het wezen dezer beide zaken: het wezen van
kunst, en het wezen van reclame.
De reclame, aesthetisch gesproken, kan zelden
schoon zijn. Immers, haar wezen verlangt dat zij
opvalt; dat zij uit een veelheid van verschijningen
zich naar den voorgrond dringt; dat zij uit een
totaalbeeld naar voren springt, kortom, zich
manifesteert in eene zekere onrust". Dit laatste
kan weliswaar soms een kunstwerk ook doen,
maar dan voert het, uit kracht van zijn wezen,
toch steeds weer tot bevrediging, tot rust. De
reclame daarentegen kan het (reclame-) kunst
werk slecht benutten tot beweging, tot onrust":
tot het aanbevelen van iets onbekends of niet
voldoende bekends, het aanprijzen van een waar,
het aanzetten tot een daad, het aanbevelen van
een uitvinding, enz. Reclame immers heeft tot
doel te suggereeren, dat een bepaalde waar dient
te worden gekocht. De handelsman, die het middel
van de reclame hanteert, tracht ons duidelijk te
maken, dat het in onzen tijd noodzakelijk is het
aangeprezen product te koopen een opvatting,
waar hij overigens wel gelijk in mag hebben. En
wij hebben er ons van te doordringen dat gezegde
handelsman wel aldus moet handelen: in een of
ander blad, op een of andere markt, moet hij zijn
waar aanprijzen. En nu is voor de hier te bespreken
materie van het allergrootst belang de vraag,
waar de markt eindigt, en juist die vraag is moeilijk
te beantwoorden, en juist dat wordt oorzaak dat
de kunstenaar (van welke categorie ook) wordt
meegesleept en voortgejaagd door onrust", ver
wikkeld raakt in onrust". De markt verlegt"
zich dagelijks, zij breidt zich dagelijks uit. Nauwe
lijks heeft een koopman een nieuw terrein ter
exploratie ontdekt, en heeft met zijn reclame een
aanvang gemaakt, of de concurrent verschijnt,
en houdt zijn reclame-vertoogen van dezelfde of
nagenoeg dezelfde plaats. Dit vordert dan van
den oorspronkelijken ontdekker weer hernieuwde
en nog grootere inspanning ? en alras leidt zulks
tot een wedstrijd, waarbij het den toeschouwer
gaandeweg duidelijk wordt, dat niet meer het pro
duct met het product, doch veeleer de reclame
met de reclame concurreert en dat het nu
voor den kunstenaar niet zonder gevaar is zich in
de buurt van zulk een wedstrijd, waar hij zoo ge
makkelijk slachtoffer van de hevigste beroeps
krampen" wordt, te begeven, schijnt wel nauwelijks
voor bestrijding vatbaar. Het wezen toch van de
kunst is (nog veel meer dan het wezen van de recla
me zelf) in strijd met het wezen van deze
reclameconcurrentie.
Principiis obsta. Al degenen, wien het ernst is
met betrekking tot een gave en zuivere volks
cultuur wien het ernst is dus inzake kunst en
schoonheid, moeten zich, naar mijne meening,
daar rekenschap van geven. Het lijkt mij niet
mogelijk, dat de kunstenaar, met de bedoeling
haar als kunstenaar te dienen, zonder gevaar voor
zichzelf en zijn werk met den reclame-wedstrijd
in aanraking komt, of er zich op den duur wél bij
zou bevinden.
HOOFIEN'S ROOMBOTER
WORDT SPECIAAL BEREID
Pan-Europa Zonder Engeland
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan
Pan (tot Europa): Als wij elkaar willen verstaan, Mevrouw, moet
U van dien Bul(l) afkomen!"
Nieuwe Uitgaven
Ellen Forest. Aleid. Amsterdam 1930.
N. V. tot verspr. v. goede en goedk. leduur.
Deze roman beteekent in het schrijversleven van
Ellen Forest een groote vooruitgang. Ik had eigen
lijk met deze schijfster niet veel op. Uit haar vorige,
boeken bleek mij, dat zij, nvi ja, een beetje schrijven
kon, maar er waren hinderlijke eigenschappen in
haar werk; dingen, die er op wezen, dat zij zich zelf
te veel in den weg stond, om den lezer een zuiveren
kijk op de kern van haar artistieke persoonlijkheid
te geven. Ik besprak in dit blad nog kort geleden
haar boek: Het wereldsche leven van Tobie".
Daarin kwamen haar fouten met een merkwaardige
argeloosheid voor den dag. Zwaarwichtig
gethooretiseer over geestelijke waarden, overbodige uit
stalling van, werkelijk of fictief, geestelijk bezit
(want het is immers buitengewoon makkelijk,
zoo'n bezit te provoceeren); kortom, doze schrijf
ster exposeerde dingen, die voor een onbevangen
lezer bepaald onaangenaam, moesten zijn.
En nu dit boek. De roman Aleid". Met verras
sing merkte ik bij de lezing op, hoeveel zuiverder
en beter dit werk is dan het vorige. Hel is stellig
niet zonder fouten, maar deze zijn van anderen
aard. Ellen Forest heeft een groote overwinning
op zichzelf behaald, door haar kunst niet langer
in het licht te gaan staan.
De begin-hoofdstukken zijn de beste. Bladzij
den uitmuntend proza, uiterlijk zeer goed geschre
ven, innerlijk vol diepe, doorleefde werkelijkheid.
Aleid ontvangt den dag, waarop haar huwelijk
gesloten zal worden, bericht van haar bruidegom,
dat hij zich terugtrekt. Op zich zelf niets bijzonders;
het kan evengoed uitgewerkt worden tot een
banaliteit als tot een kunstwerk. Maar de manier
waarop de schrijfster het reageeren van Aleid op
deze onverwachte verstoring van haar min of meer
coriventioneele toekomst-plannen heeft uitgebeeld,
is zeer goed, zeermenschelijk, enfin, is het werk van
een kunstenaar. Het verdere leven van Aleid, haar
bestaan als gouvernante bij een ('hineesche familie,
eerst in Londen, later in China, haar genegenheid
voor een ouderen zoon uit dat gezin, die, hoezeer
hij zich heeft aangepast aan westersche toestanden,
toch Chinees blijft; haar heroeniging met den man,
niet wien zij aanvankelijk had zullen trouwen in
dit alles is laug niet alles psychologisch verant
woord, maar er is ook veel in dat pakt en boeit,
eti het. had zelfs een zeer dvagelijkeii roman kun
nen worden, als de auteur over <ie verhoudingen
van Oost en West niet al te theoretisch geworden
was. Maar er is toch opmerkelijk veel goeds in
dit boek. ; B, . , ? . H.M.