De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 21 juni pagina 18

21 juni 1930 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 21 JUNI 1930 No. 2768 ladio en Grammofoon Dialoog over Muziekgenot door Lou Lichtveld Slot STELLIG zou TJrsula op haar gewone univer sitaire manier zijn doorgegaan, wanneer niet iJr. Haantjes, die vanwege het eveneens genoten r ? iooger onderwijs aan haar andere zijde zat, een van sijn plotselinge, en naar men zegt pijnlijke aanvallen ?ten hik had gekregen, toen hij bij het verorberen ?yan een praline haar op ontijdige wijze had willen ^xterrumpeeren. Hoewel TJrsula geheel ontbloot, ik mag wel seggen geheel ontdaan is van alle vrouwelijke «jgenschappen, welke gemeenlijk de grootste ?Attractie van het andere geslacht uitmaken, schoof j met een ruk opzij, bang dat haar Weledelgeatrenge buurman haar een weinig te volumineus Avondtoilet zou besmeuren. ; Dit ostentatief opzij-schuiven maakte op vele , 4er aanwezigen een zeer onaangenamen indruk, «oodat er opnieuw een pijnlijke stilte ontstond, ' welke zeker catastrofaal zou zijn geworden, indien toet de gastheer met zijn nimmer-falend savoir-vivre de situatie wist te redden, door op te merken dat J»t geen verwondering kon baren dat ook hier in * <Ut gezelschap wetenschap en kunst elkander slechts kwalijk verdroegen. * Dit wordt een nieuw twistpunt!" waagde iemand te berde te brengen, maar vol vrees voor «en te groote uitbreiding der discussies antwoordde de edele Macrokephalos: In 's hemelsnaam niet! Wjj zouden alleen maar spreken over de wenschelijkheid het muziekgenot zonder restricties aan te bevelen." Mr. Haantjes, inmiddels weer bijgekomen tot ?de dociele rust die zich beter verdraagt met zijn postuur dan de meer opgewonden wijze van doen ?waartoe hij zich zoojuist vergat, hernam eindelijk: * Zoo is het, waarde hospes. Zoo is het. En als ik nu mijn private oordeel mag neerleggen naast de verschillende opinies van dit illustere college, dan moet ik, mitsdien zoowel door partijen te eener als door partijen ter ander zijde verstandige woorden gesproken zijn, overwegend dat de waarheid gemeenlijk in het midden ligt, mitsdien het naar recht en billijkheid oirbaar zou zijn te trachten overeenstemming tusschen eischer en gedaagden na te streven, bij aldien ook de halve waarheid een waarheid is en de som der gedeelten gelijk is aan het geheel, concludeeren: dat de muziek voor sommigen blaamloos, voor anderen echter niet zonder schaduwzijden dient te wezen. Hetgeen dus zeggen wil, dat aan een dergelijke uitspraak als door den geachten opponent in eerste instantie werd opgeleverd, een dusdanige subjectiviteit "ten grondslag ligt, dat zijn meening te dezer zaken, voor een ieder die daartoe lust gevoelt aanvecht baar is. Dat daarentegen ook zijn bestrijders hun oordeel grondvesten op hun allerindividueelste ervaringen, en dientengevolge zich eveneens schul dig maken aan het hierboven ten laste gelegde. Zoodat wij, om tot een objectief resultaat en de uiteindelijke formuleering van onze opinie en uit spraak in laatste instastie te geraken, vast moeten stellen dat een ieder het recht heeft om bij muziek in katzwijm te vallen of zijn ooren dicht te kurken." Foei Hendrik", sprak onmiddellijk de advocaten vrouw, die ergens aan de overzijde achter haar welgedane boezem weggedoken zat. Foei, hoe kon je nu dat laatste zeggen na zulke ver standige woorden." Ik houd niet van studentikose wendingen in een ernstig betoog!" sprak de heer S., die de ..muziek en den gemeenteraad recenseert voor een plaatselijk blad. Ik houd van ernst bij ernstige zaken. Zooals ik de vorige week nog schreef...." Zoo zult ge deze week ook spreken," beet hem een politiek persoon toe, wiens naam ik om de eer van zijn en mijn partij maar liever wil ver zwijgen. U insinueert," sprak de journalist. U vergeet uzelve," antwoordde de politicus. En alweer moest de vredestichtende stem van den illusteren Macrokephalos weerklinken, om de stroom van het gesprek binnen de juiste beddingen van logica en welvoegelijkheid te houden. Liever geef ik nu het woord aan mijn nicht Cla?a," zei hij. Ze is weliswaar de jongste onder ons, maar kan iemand anders beter over schoonheid rechten dan de schoonheid zelve?" Ofschoon ik toe moet geven dat Macrokephalos zich weerom kennen deed als de oude snoeper waar voor men hem vaak gedoodverfd heeft, had hij gelijk met zoo te spreken. Ik wist dat ik een wit voetje had bij deze aanvallige maagd van achttien jaren, met dien verstande dat mijn eigen schoenen wit geworden waren van het vele voetjes geven» dat men onze jeugd ten goede moge houden. Hoe vaak verbindt zich hartstocht niet met intellect, een boventafelsche overeenstemming niet met voetjes geven enzoovoorts. Zoo prees ik het geluk dat Clara ook een woordje mee mocht spreken tot verdediging van haren voetknecht, en haar eeuwigen lijftrawant. Ik wil niet zeggen," sprak ze met haar liefste glimlach, dat hier mijn overbuurman steeds gelijk heeft. Maar ik geloof toch wel te voelen wat hij meent: dat je ook van het prettigste weieens beu kunt worden. Toen ik klein was moest en zou ik vioolles nemen, en ik heb daarbij zooveel tranen gestort, dat de lijm van het instrument smolt en het ding uit elkaar viel. Toen hoefde het niet meer. Ik heb daarna uit mezelf plezier gekregen in zingen, maar toen papa wilde dat ik naar 't conservatorium zou gaan, verging me plotseling alle lust. Misschien is het lichtzinnig dat ik zoo graag dans, maar dat maak ik weer goed door de opera met haar krijschende Italiaansche boeventronies doodelijk te haten. Ik heb een grammofoon en een hekel aan concerten; ik heb zes platen van Bach, maar de Negende symphonie van Beethoven maakt me zoo zenuwachtig en kriebelig dat ik al drie keer met een fou-rire uit de concertzaal moest loopen, terwijl duizenden oogen mijn rug en duizenden oogen mijn borst doorboorden. Daarom ga ik nu ook maar nooit meer naar een concert. Ik geloof dus dat muziek wel iets prettigs is, maar ook dikwijls iets naars. Dat zal wel niet liggen aan de muziek, maar aan mezelf, en dus toch ook weer een klein beetje aan de muziek." Kind, kind, wat ben je weer openhartig," sprak haar mama, die gelukkig eenige paardlengten ver was geplaatst, en dus onschadelijk mocht heeten. Wij deden dan ook alsof deze woorden niet waren gesproken, en juichten de uitspraak van Clara langdurig toe, in de hoop daarmede ook aan haar aanminnigheid hulde te brengen. De wijze Macrokephalos knikte goedkeurend, en zelfs mijn oudoom veegde het slot van 't dessert uit zijn snorren, vol hoop dat Claartje de dappere blikken zou zien die hij haar toewierp. Het meisje echter zat reeds opnieuw te luisteren naar haar buurman, met een bescheidenheid welke haar geenszins misstond, en die helaas zeldzaam begint te worden, de vele haar toegediende complimenten afwimpelend. Zoo zeer was haar buurman, een militaire snoever, die blijkbaar nog nooit den tijd had gevonden om naast zijn troepen ook zijn gedachten te verzamelen, en die over dit onderwerp dus niets te zeggen had, verdiept in het debiteeren van zijn galante en uniforme praatjes, dat men hem zonder vorm van proces maar oversloeg! Wat mejuffrouw Haverbol betrof.een dame op leeftijd, die de niet onaanzienlijke post van adminisstratrice eener groote liefdadigheidsinstelling be kleedt, zij merkte slechts op, dat het geen pas gaf zich zooveel omtrent luxe te bekommeren dit toch was de muziek volgens haar voordat een ieder voorzien was van zijn dagelijksch brood, en alle nooden van de armen, inzonderheid van de behoeftige dames uit adellijke of zeer-gegoede standen, met wier verzorging zij belast was, waren gelenigd. Zoo was thans de cirkel bijna gesloten, en was het voorlaatste woord aan den ge vierden en verstandigen Macrokephalos, wiens zeer ter zake doende en snedige opmerkingen wij in het verloop van dezen maaltijd reeds menigmaal hadden mogen bewonderen. Alvorens het laatste woord aan onzen opponent te geven," sprak hij, terwijl hij zijn servet dichtvouwde, en alvorens mijn eigen meening nog aan de zijne te doen voorafgaan, wilde ik uw toe stemming vragen om dit alles door een klein ver haaltje te laten inleiden, dat naar ik hoop den geheelen stand van zaken zal veraanschouwelijken. Er was eens in Athene een uil die zeker geheim van de wijze Godin aan Apollo verraden had, en daarvoor de gave des kweelens van hem ter beloo ning ontving. Aanstonds vloog hij naar het bosch, zette zich temidden van een zwerm nachtegalen en sprak: Ik ben niet slechts de grootste onder ulieden en de wijste, maar mijn stem kan zich nu gemakkelijk meten met die van ieder ander." Vervolgens begon hij zijn lied en vloog van boom tot boom, van bosch tot bosch, steeds met dezelfde verwaten opmerkingen zijn gezang preludeerend. En toen hij eindelijk in het gezelschap van zijn mede-uilen teruggekeerd was, wist hij van geen ophouden meer. Door zijn ontijdig en onmatig gezang hinderde hij de anderen zoozeer, en deed hij naar hun mee ning zooveel afbreuk aan de waardigheid van het hooggeroemde uilengeslacht, dat zij gezamenlijk beslisten hem een valstrik te leggen en hem te ver delgen. Daarom besloten zij een vogelenconcert te organiseeren, waarop iedereen van zijn kunst een proeve mocht geven, terwijl de goden zouden berechten wie tot het schoonste lied in staat gebleken was. Nu sprak een oude uil met schorre stem tot de eenige muzikale onder hen: Ziehier een schimplied dat ik heb gedicht op den ouden Zeus. Slecht ben ik weliswaar ter stemme, maar vaardig in het componeeren. Dit lied zal stellig de andere goden zoo behagen, dat ze niemand anders dan jou de zegepalm zullen toekennen." De jonge uil ging gaarne in op dezen raad, en wer kelijk, hij werd bekroond, hoewel Apollo hem den wijzen raad gaf: Vergeet snel dit lied, dat u tot grooter schade dan tot voordeel zou kunnen strek ken." De uil echter was door deze roem zoo overstuur, dat hij opnieuw van boom tot boom, van bosch tot bosch dit lied bracht, zóó lang tot het Zeus ter oore kwam, die geen seconde aarzelde hem doode lijk te treffen met zijn bliksem. Zoo stierf de eenige zanger onder do uilen." De goede Macrokephalos zweeg en dronk zijn glas leeg. Niemand durfde nog te repliceeren, uit vrees voor misverstaander van deze ongetwijfeld dubbelzinnigen fabel te worden versleten. Slechts TJrsula de germaniste waagde nog te zeggen: Gij spreekt in een gelijkenis geloof ik, waarde gastheer. Is een dergelijke methode niet een weinig verouderd?" Smaalt ge de bijbelsche overredingskunst?" vroeg mijn oudoom streng. Toen vervolgde Macrokephalos: Tusschen de menschen en de uilen, is niet veel verschil. Wie zingen kan moet zorgen dat zijn medemenschen daardoor niet gehinderd worden. Of om in klare taal te spreken: doe drieentwintig uren van den dag je grammofoon op slot, om van het eene uur dat over is in vrede te genieten." Daarop wenkte hij beminnelijk naar mij en vroeg of ik het slotwoord zeggen wou. Maar wat kon ik nog toevoegen aan het gezegde, nadat zijn parabel mij reeds meer dan tevreden gesteld had? Er is, zei ik, door don geëerden Macrokepha los slechts kracht bijgezet aan een vermaning over matigheid in ons muziekgenot, dio ik noodzakelijk achtte. Daarom: laat thans de tafelmuziek weer inzetten, en liefst een vossenpassen-dans. Lieve Clara, mag ik het eerste paartje met je vormen ? " ^ Sonnet naar Michel?Angelo -'. ~*-~fs ' O De verheugnis maar ook de-ademlooze angst Uwer eng'len toen Gij icillig boodt U-zelv' ten zoen, Uw bloed de poort ontsloot des hemels, voor ons donkeren en boozen Verheugnis, wijl voor alle kreatuur, dat sinds den Hof Gods looden vloek moest dragen, de daagraad doorbrak , angst, wijl helsche slagen U, Knecht der knechten, klonken aan doods Muur. Vanwaar en ivie Gij waart, daarvan deed konde de ruimte, zwart zich sluitend . Bergen dreunden. Wateren zweiden schuimend. De-aard spleet open. . Aartsvaadren rezen alzijds uit den gronde; rebelsche englen wankien, krampten, kreunden . Alleen de Mensch wierd vol van gouden hope. . . . JAN H. EEKHOUT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl