De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 12 juli pagina 1

12 juli 1930 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Qrqoie cdkblad vooir Nederiana Telefoon 37964 Postgiro 72880 Gem. Giro G. 1000 ONDER HOOFDREDACTIE VAN A. C. JOSEPHUS JITTA Redacteuren: L. J. JORDAAN, F. G. SCHELTEMA EN M. KANN. Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM KEIZERSGRACHT 355, AMSTERDAM C. Onverslijtbaar OPGERICHT IN 1877 No. 2771 ZATERDAG 12 JULI 1930 l Is de organisatie van ons onderwijs doeltreffend ? door Prof. Dr. Ph. Kohnstamm DE klachten over ons onderwijs zijn niet van de lucht, althans wat betreft het L. en het M. {en V. H.) O. Het Nijverheids-onderwijs en de TJniversiteiten zijn veel meer buiten schot, wellicht om intrinsieke redenen, vermoedelijk echter, althans ten deele, omdat men" daarvan minder merkt en minder verstand heeft dan van het algemeen vormend". Mag men naar die klachten het resultaat afaneten, dan zijn de kosten wel in schrille tegen stelling met de baten. De onderwijs-begrooting bedraagt 150 millioen, omstreeks een vijfde der Rijksuitgaven. . En dat zijn dan nog slechts de ?uitgaven van het'Rijk, een zeer aanzienlijk bedrag voor gemeentelijke, en een bescheiden aan provin ciale subsidies komt daar nog bij. Maar mag men den klachtenmaatstaf aanleg gen om ons onderwijs te beoordeelen ? Zijn die klachten niet een onvermijdelijk natuurverschijn sel, zooals die vau den boer over de opbrengst van den oogst wel eens worden genoemd ? Ik ben over tuigd, dat wij hier wel dienen te onderscheiden. Er zijn enkele feiten, die vast staan als een ducdalf. Het ,,verloop" bij ons M. en V. H. O. is schrik barend. Reeds dit beteekent een jaarlijksche materieele schade van millioenen, een vermin dering aan volkskracht, die niet te begrooten is. Op dit punt kan men zeker niet spreken van over dreven klachten", integendeel valt het te betreu ren, dat de oogen voor dezen schadepost onzer "volkshuishouding slechts zoo langzaam opengaan. Immers, men hoede zich voor een vlucht uit de booze werkelijkheid van thans in de illusionaire ?verheerlijking van den goeden ouden tijd". De fouten, die wij thans zien, zijn niet nieuw; zij zijn er altijd geweest en het staat zelfs niet vast, ?dat zij in de jaren 1920?1928 zijn toegenomen. Alleen het feit, dat wij ze zien is nieuw. Nu is het bemerken van een fout een noodzakelijke voorwaarde voor verbetering. En dien vooruitgang danken wij ongetwijfeld aan de verhoogde belangstelling helaas meer nog buiten dan in vakkringen in paedagogische problemen. Wij beginnen beter dan vorige generaties de groote karakter-scha.de te beseffen, die wij aanrichten door kinderen te plaatsen op een school, die voor hen niet geschikt is. En de oogen gaan open voor een andere opvatting van het leer-proces. Mag ik, kortheidshalve, de oude opvatting wat grof karakteriseeren, dan kan men zeggen: De oude; nog geenszins overwonnen opvatting beschouwt ,,leeren" quantitatief, zoo iets als bij schenken in een holle ruimte. Wat er ingaat is winst; kan er niet meer ha, of gaat er door lekkage heel wat verloren, dan is wat er overblijft toch altijd meegenomen". Wat hindert het dus, als een kind een school ver laat, zonder de bestemming ervan te hebben bereikt. In die paar jaar heeft het toch altijd wat i geleerd ! Het is precies dezelfde theorie, waarmede men zich troost over die andere groote klachtenbron van ons onderwijs: het vervliegen" van de resul taten onzer volksschool. Ook dit is in deze quantitatieve opvatting een onvermijdelijk verschijn sel. Kennis verdampt nu eenmaal als water m den zomer; juist daarom moeten wij er danig wat van meegeven op 12 of 13-jarigen, liever nog op 14jarigen leeftijd-lDan hebben we kans, dat er meer van. overblijft. ^En al wat overblijft is immers winst! Maar helaas of wellichtjjelukkig, dat hangt van het standpunt af is de zaak niet zoo een voudig. Leeren" is een uiterst ingewikkeld ge beuren, dat ik hier onmogelijk naar modern-psychologische opvatting zelfs bij aanduiding kan beschrijven. Maar dit inzicht begint zich toch weer niet het eerst in vakkringen wat algemeener baan te breken: kennis, die niet functioneert is geen winst, ze is veeleer schadelijke ballast, die zoo spoedig mogelijk over boord moet worden geworpen. En dat gebeurt dan ook op groote schaal, ook hier blijkt de natuur sterker dan de leer. En nu zijn wij hier eigenlijk pas bij de hoofdkwaal van ons onderwijsstelsel. Ons M. en V. H. O. geeft voor de helft van zijn leerlingen onverteer baar voedsel. Dat wil niet zeggen, dat dit voedsel op zich zelf verkeerd zou zijn; misschien is het voor de andere helft voortreffelijk, hoewel daar over ook nog wel wat te zeggen ware. En ons L. O. geeft waarschijnlijk voor een nog veel geringer percentage dat wat kinderen van onzen fijd behoeven. Is daarmede gezegd, dat ons onderwijs is achter uitgegaan ? liet wordt vaak beweerd, zelden gear gumenteerd. Onlangs las ik een pleidooi voor deze opvatting, gegrond op een vergelijking van schrif telijk werk van vóór 30 jaar met werk van nu; maar het was de eerste poging, die inij onder oogen kwam, en zij was zeker niet toereikend voor zóó verstrekkende conclusies. Mij komt het veel waar schijnlijker voor dat de uitspraak juist is, die ik onlangs vond in het Lageronderwijs-verslag over 1925/26: Het onderwijs is niet minder vruchtbaar dan vroeger geworden, doch niet in die mate ver beterd, als het leven hooger eischen van ontwik keling is gaan stellen". Het is bekend, hoe trotsch men in het midden der 19de eeuw in Nederland was op zijn onderwijs stelsel, dat men roemde als een der allerbeste van Europa. Zelfs een man als Groen van Prinsterer, zoo vol kritiek op de richting der school, acht haar technische inrichting welhaast onverbeterlijk. En zoover ik kan nagaan had men gelijk. Neder land stond toen vooraan. Maar zij die nog altijd teren op dien ouden roem, hebben ongelijk. Niet omdat ons onderwijs gemeten aan den maatstaf van 1850, of 1878 achteruit is gegaan; het is ver moedelijk, daaraan gemeten nog zeer sterk ver beterd. Maar omdat die maatstaf voor de behoef ten van onzen tijd niet meer deugt. Wij hebben de bakens niet verzet toen het getij verliep. En het gevolg is dat wij reeds thans de concurrentie niet meer aankunnen met die volkeren, die voor een behoorlijke betonning en bebakening wel zorg dragen.yWij gaan nog altijd door in de oude traditie der leer- en luisterschool en ik acht het zelfs waarschijnlijk dat wij in dit opzicht niet mmder, allicht meer, bereiken dan eenig geslacht voor ons. Maar wat de totaal veranderde structuur van onze huidigejmaatschappij vraagt, dat geeft onze school haar leerlingen in zeer ontoereikende mate. Nog altijd is onze Nederlandsche school, in al_haar geledingen ? misschien het nijverheids onderwijs uitgezonderd en sommige deelen van ons Hooger onderwijs een kweekplaats van kennis, niet Jeen van durf en aanpak, op kunde gebaseerd. De klachten^over overlading zijn juist, maar niet omdat er te veel onderwijs wordt gegeven, maar omdat het ia verkeerde richting wordt ge zocht. Terwijl de~meusch van vroeger tijd, zelfs de INHOUD : 1. Prof. Dr. Ph. Kohnstamm, Is de organisatie van ons onderwijs doeltreffend ? 2. Dr. Th. H. v. d. Velde. Het geslachtsleven der wilden. A. Defresne, Nieuwe verzen. 3. Floris Vos, Het suikerweije. Joh. Braakensiek, ,.Extra" parlementaire methoden in Finland. 4. Melis Stoke, Algemeen programma, teekeningen door E. Harmsen van Beek. Spreekzaal. 5. C. van Wessem, Muziek. Dr. S. A. van Lunieren, Boekbespreking. L. J. Jordaan,. Rusland. 6. Dr. P. van Olst, De wereld zet uit; vlucht zij? 7. Dr. Jac. P. Thijsse, De Teunisbloem. Mr. F. Coenen, Kroniek. 9. Otta van Tussenbroek, Stoelen. 10?11. Huib Luns, Grieksche schilders. 12. L. J. Jordaan, Bioscopy. 13. A Plasschaert, Schilderkunst. 14?15. Mr. A. C. Josephus Jitta, Propaganda voor Nederland in Amerika. 16. C. K., Beursspiegel.?Mr. E. Elias, Boekbespreking 17. Dr. Ch. F. Haje, Taalschut. Charivarius, Ruize-rijm. Veersema, Indische wind. 18. Lou Lichtveld, Radio en Grammofoon. 19. UU het Kladschrift van Jantje. Alida Zevenboom, Croquante Croquetjes. 20. Cel 2, Telefoon. Charivarius, Charivaria. Letterraadsel. Bijvoegsel: Joh, Braakensiek, De Radio-Raad handhaaft voortoopig het Wilhelmus. geleerde" tevreden kon zijn met overlevering van weten, terwijl het toen als ideaal mocht gelden al wat in boeken steekt" in een menschenhoofd te vergaren, is dit voor ons een zinledigheid ge worden. Niet het statische weten, maar het dyna mische kunnen behoort te worden aangekweekt. Maar onze school en hier met name onze L. S. heeft dit vraagstuk zelfs nog niet gezien. En toch zal de al of niet oplossing van dit pro bleem onze plaats bepalen in de toekomst. Ons kleine land met zijn dichte bevolking kan alleen zijn welvaart behouden zoo mogelijk vergrooten door qualiteits-werk, door arbeid die uit steekt boven dien van landen met grooter bodem schatten, meer natuurlijke hulpbronnen per hoofd der bevolking. Met het oog daarop hebben landen als Oostenrijk, Duitschland, Amerika, Engeland na den wereldoorlog diep-ingrijpende onderwijs hervormingen voorbereid. Maar tot ons goede land dringt die noodzakelijkheid niet door. En de inefficiency van ons onderwijsstelsel wordt wellicht eerst recht duidelijk als wij vragen, niet wat wij icel uitgeven, maar wat wij niet uitgeven. De overgroote meerderheid van onze jongens en meisjes ? wij kennen niet eens den omvang van het kwaad ? wordt volkomen aan zich zelf overgelaten op 't oogenblik, dat zij n voor hun karakter-ontwikke ling n voor hun beroepsopleiding steun en hulp wellicht het best kunnen gebruiken. En de helft van hen, die wij wel naar scholen van voortgezet onderwijs zenden, wij zagen het reeds, sturen wij naar een voor hen niet passende school. Toch zijn daaronder vermoedelijk de aanstaande officieren, zij het dan ook niet de hoogste leiders, van het voortbrengingsproces. Efficiency van ons onderwijsstelsel is niet slechts wenschelijk, zij is een noodzakelijkheid, een levensvraag voor ons volk. Maar is zij ook mogelijk ? Langs welken weg kan zij worden bereikt, althans benaderd ? Met die vraag zal ik mij bezig houden in een volgend artikel.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl