De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 12 juli pagina 17

12 juli 1930 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 12 JULI 1930 TAALSCHUT 't ?tt t I. Nog meer Radio-redes EEN jaar of vijf, zes geleden schreef ik in de Groene een reeks Taai verwoesting. Deze trok nogal aandacht. Zoowel die met mijn opmer kingen instemden als die ze soms te sterk vonden of die ze zelfs ver wierpen, toonden hun belangstelling. Het doet mij genoegen, dat mij vanwege de redactie verzocht is, dat werk van vroeger te hervatten. Met vertrouwen doe ik hierbij een beroep op den bijstand van de lezers. Ik houd mij aanbevolen voor mededeeling van de verschillende onge rechtigheden, die ieder in zijn bereik tegen de taal meent te zien bedrijven. Op samenwerking tusschen den lezer en mij is inderdaad deze rubriek gegrond. Ook tegenkritiek zal mij nooit onwelkom zijn. Taaiverwoesting, die barre titel van toen, kan door een zachter klinkenden worden vervangen. Het is thans met de behandeling van de taal beter gesteld dan in die jaren kort na de oorlogsontreddering. Haar te beschermen echter mogen wij ook nu niet en eigenlijk nimmer nalaten. Hoe noodig bescherming is, blijkt u elke week uit de Charivaria, met welke mijn rubriek, hoezeer zij een ander karakter draagt, stevig n lijn zal trekken. Destijds gebeurde dat ook zoo. Evenals toen bepaal ik mij ook nu tot de algemeene schrijftaal der beschaafden: het gevestigde Neder landsch. Literaire taal kan als zij echt is, niet aan kritiek worden bloot gesteld en schaadt als zij onecht is, de gezondheid van het Nederlandsch niet noemenswaard. In die gevallen evenwel waar een woordkunstenaar in betoogenden stijl zich tot het pu bliek wendt en dus gewone taal heeft te gebruiken, mag diétaal eisenen, dat ook zoo iemand haar rechten zal ontzien. Om deze rubriek liefst zoo levend' en levendig mogelijk te houden, zal ik mij niet begeven in een stelselvaste behandeling van het onder werp, maar mijn opmerkingen regelen naar hetgeen ik in de geschriften van den dag al zoo op heeterdaad betrap. Badio-redes. Ik las eerst redes, zoo half op zijn fransch, maar bemerk te al ras weer te doen te hebben met zulk een misselijk meervoud op -s bij een naamwoord, dat op -e uitgaat. En daar kwamen ze al aanstrompelen: de bodes van het departement; alastrim en de andere besmettelijke ziektes; de leemtes in onze wetgeving; de kwade gedachtes die bejaarde dames kunnen koesteren; de onvoldoendes die Jan op zijn rapport thuis brengt. Wat beteekent die slappe esserij ? Als wij het germaansche wezen van onze taal wenschen te bewaren, waarom dan; den germaanschen meervoudsuitgang -n hier noodeloos te verknoeien in een -s, pijnloos scheren HH^^MMÉMMB^B zonder dat Uw huid stukgaat of naschrijnt, ook al is Uw baard nog zoo zwaar en hard, indien U maar vóór het inzeepen de baardoppervlakte inwrijft met een weinig Purol.Dooz«i30-60-90ct. Tube80el.VerkriJab.bg Apolh en Drogisten. Ruize-Rijmen MODERN Des avonds, als 't verkeer vermindert, Dan zit ik, dood op mijn gemak, Genoegelijk en ongehinderd, Te peinzen op mijn platte dak. Gedoken in mijn strandgestoelte, **WS Hoog boven d'aard, en gansch alleen, Geniet ik van de zomerkoelte, Gelijk de vooglen om mij heen. Ik zie een steenen zee van daken, In grijs en geel en vermilioen, Met hier en daar wat schoorsteenstaken, En plekken boomenbruin en groen. In d'achtergrond verrijst ten hemel Het eeuwenoude meesterwerk, Verheven boven 't stadsgewemel De statige St. Bavo-kerk. Zij schijnt de veste te beschermen, Door d'avondwinden kuisch gekust, En spreekt in ongezegde termen Van contemplatie en van rust. Nu komt allengs het schemerdonker, Vervagen tin en torentrans, De schijn der maan en 't stergeflonker Verleenen 't grauw een zilvren glans. Het vulgus heeft mij veel ontnomen, Dat god Verkeer ten offer viel, Maar deze tempel mijner droomen, Verbleef, ter laving van mijn ziel. Ik staar' door d'onbegrepen machten Der stille schoonheid diep ontroerd, En zachtkens worden mijn gedachten, Naar hooge sferen opgevoerd. Daar.... pats! de wijzerplaat, o schande, Electrisch, leelijk, hel verlicht ! Ik voel een schok door d'ingewande', Een trap, een slag in 't aangezicht. Weg. vrome schoonheid en gepeinzen ! Vlucht voor het monster gindsch omhoog; Daar staat een folk; reus te grijnzen. En haat straalt uit zijn glooiend oog. Die schenderij is overbodig ! Geen mensch die naar zulk knoei werk vraagt. Wie heeft zoo'n installatie noodig. Nu elk een zakhorloge draagt ? Ocharme, deze generatie. Verzot op lichtjes en lawaai. Gevoelt geen zweem van veneratie Voor wat eerwaardig is en fraai. Al is 't ook nog zoo kermisachtig, Wat maar electrisch is, bekoort; De groote massa vindt het prachtig, De minderheid wordt niet gehoord. Neen, vloek maar niet. Wat zou 't u baten Doe wat een eerzaam burger doet, En prijs den smaak der magistraten. Het is modern. Dus is het goed. Haarlem CHAKIVAKIUS die hier niet eens fatsoenlijk romaansch te noemen is. maar veeleer bargoensch gelispel nagebazeld schijnt? En dan bovendien nog redes ! Om de kortheid zeker. Maar wat hebben lengte of kortheid met de zuiverheid van taal te maken? De taal kiest korte of kiest lange termen naar haar welgevallen. Haar eenige maatstaf is het goede gebruik. Hier vordert het goede gebruik als meervoud van rede in don zin van toespraak de samenstelling: redevoeringen. Ook redenen was niet buiten de orde ge weest, daar naast rede ook een ver lengde vorm radene in de taal geleefd heeft, waarvan ouderwotscho maar nog geenszins verloren vormen als leerredenen en l/jkredenen getuigen. Ja, wanneer die krantenman nu nog radio-reden had aangedurfd. Dan had hij misschien eer prijs dan blaam verdiend. Want de taal is geen preutsche oude-juffrouw. Zij houdt in tegendeel wel van voortvarende vrien den, die al was het haar nog niet eigen, iets beproeven, dat haar niet tegenstaat. Het m.v. ri-dcn was zeker niet in tegenspraak geweest met goode vormen als ziekten of breedten. 01. F. HA JE Indische Wind De achtervolging van den verloren zoon H |ET kan ons, aan het ouderlijk Nederlandsch huis ontvluchten, tot op zekere hoogte koud laten, wat er daar, in den schaduw der oude ver trouwde boomen, geschiedt. In den grond van de zaak vinden we het misschien wat pijnlijk maar voor de wereld lachen we om die typische, dierbare dingen van thuis; de ruzies. over schooltjes, over wedstrijden opZondag, over winkelsluiting, oveiarbeidswetbepalingen, over plaatse lijke keuze, over afgekeurde films,. over al of niet bijwonen van de ope ning der Staten Generaal door deKoningin, over vrijaf op den I-Mei dag, over luidkeels venten onder kerktijd, over politieke bevoogding der aether enz. enz. De klank en kleur van al die causes célèbres, welke ons. uit de Nederlandsche kranten tegenwaaien, staan voor ons gevoel gelijk met de periodieke oneenigheden in den huiselijken kring. Maar nu betrekke men toch niet. ons, die van de nabijheid aan dat alles. welgemoed afstand deden, in die kwesties. Nu strekke men de dierbare zorgen over het zieleheil der braven,. die thuis bleven en blijvend bukten onder het Nederlandsch ouderlijk gezag, toch niet tot ons uit. En nu blijve men ons toch met name vaix het lijf niet een tijdsverdeeling van don aether naar den politieken stand van het oogenblik in het oude land. Dat mede was, misschien onbewust, een van de factoren, die ons drongen. het ruime sop te kiezen: het is gij achtergeblevenen kunt het gelooven of niet ten uwent wezenlijk ietwat nauw, bekrompen, beperkt. Het is; hier ook niet alles en misschien zijn wij wel erg ongelukkige menschenr naar het oude land getrokken door een altijd knagend verlangen en van het oude land afgestooten door zijn hokkerigheid in alle opzichten. Maar men late ons met vree. Men schrijve ons toch af als de verloren zonen en men bedenke ons slechts met het gemeste kalf of daaromtrent, wanneer we eigener beweging in de vaderlandsche hokkerigheid terugkeeren.. De radio kwam on toon het scep ticisme, waarmee we de moderniteit aanzagen, eindelijk door glashardevaderlandsche muziek, vaderlandsche carillons en vaderlandsche stemmen overwonnen was, schaften we de dure toestellen aan en waren er gelukkig moe. Het vervulde voor een groot deel (zoo dachten we) ons ideaal van vér van Nederland weg te zijn en het toch te kunnen opnemen in ons. ieder oogenblik, dat we slechts draai den aan de knoppen. En nu komt er een toevallige minister van water staat en hij bepaalt oven, wat wij hooren zullen: of hot do preek zal zijn van den gereformeerden predikant of de redevoering van het sociaal democratisch kamerlid; of het .,de Eofstern klinkt uit Sion's zalen" zijn zal via Huizen of de stem van den heer Vogt via Hilversum. Zie, dit is. al meteen voldoende om ons pleizier in het radiotoestel voor wat Neder land betreft grondig te vergallen.. De oud-vaderlandsche spelbreker, die altijd mot zijn vermanend: dat mag, niet" kwam op de prettigste oogenblikken, was ook een van de; figuren,. die ons deden vluchten. D.it is voor velen onzer voldoende geweest om in onzen radiovreugdebeker dikke druppels alsem te storte II. V. te.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl