De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 26 juli pagina 17

26 juli 1930 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 26 JULI 1930 '7' Permeke De Stal Permeke De Zeug Bij schilderijen van den Belg Permeke \ Vóórdat ik het boek van Stubbe over Permeke ga bespreken, en dat zal een aangename bezigheid zijn, wilde ik zelf bij de drie reproducties naar den Oiderdrinker, naar de Stal en naar de Zeug met jongen beproeven u duidelijk te maken wat de grootheid van Permeke is, en waarin zij be staat. En ik doe dat met te meer hardnekkigheid, daar het mij altijd een betreurenswaard iets blijft, dat Holland een zóó naburigen schilder zoo weinig nog ziet. Het behoeft ons niet te ver wonderen, dat sommige praesidenten van sommige kunstkringen, wier heele doen gericht is op een braaf en gesoigneerd heer te zijn, Permeke niet .verstaan. Zij begrijpen van een storm alleen, dat hij lastig is voor hun maat schappelijke positie, want hij verwart alles wat zij aan hebben op een hun niet pleizierige wijs; zij begrijpen van de zee alleen uit schoolboeken, dat zij Holland groot heeft gemaakt zij hebben geen oor voor de stem van de daimonische aarde; zij hebben geen oog voor de grootheid der primaire, wézenlijk-drijvende Instincten; en de dreun van het oproer verlamt hun pooveren moed. Deze praesidenten behooren niet bij Permeke, evenmin als de nieuwe akademici, evenmin als schelmen die met elegantie hun banale portretten schilderen, evenmin kunnen daartoe behooren de even elegante heeren-en-dames, die dwaselijk aan zulke portretten te veel geld verdoen. Maar er zijn toch nog andere wezens in dit land; ex officio zouden daartoe de directeuren der musea moeten behooren, maar zij zijn niet altijd zuiver genoeg van gevoel en genoeg op de hoogte van wat hun past te weten, dan dat zij met allen ijver zich haasten Permeke voldoende te laten zien in hun bergplaatsen van schil derijen. Zelfs Amsterdam is in deze achterlijk ! De kritici, die nu en dan te keer gaan over kleine epigonen, zijn onwillig; de schilders in het alge meen zoudt ge zeggen, wenschen deze kunst niet te ontmoeten. De massa dus der zoo geheeten kenners beweegt zich mat en moeilijk in Permeke's richting. En toch zullen zij deze moeten erkennen, want er is in Permeke's werk de macht van een Element. Hij heeft die ongewone sterkte van uiting, dat hij, wanneer gij onbevoordeeld voor het werk staat, u dwingt zijn waarheid te erkennen, die meer dan een persoonlijke waar heid is, omdat zij eeuwige dingen, stille en sterke en ondergrondsch groot bewogen hartstochtelijkheid, vracht en dracht der aarde dus, op persoon lijke wijze vernieuwt, dus tot nieuw geworden beeld maakt. En ik heb het meer gezegd, de werking van Per meke's waarheid, de schoonheid, de macht van zijn formeeren maken de dingen die bij hem een tentoon stelling hangen steeds tot ijle illus traties, steeds tot bekentenissen ? zon der roem, want zonder wezentlijkheid. Er is achter do andere schilderijen geen wijdheid van kim meer; de figuren zwellen niet van binnen uit naar hun oppervlak; de schuren en stallen staan niet als plompe maar met den grond vereende bouwsels; de dieren zijn op de landschappen der anderen niet bezeten van den panischen schrik, die de drijver-achter-ze in hen kan op wekken; de kleuren der anderen lijken uitgekauwd tegen de zwaarte van zijn kleur, tegen de kracht van zijn hemels; tegen de langzame en groote deiaing van Permeke's vurige aarde zijn hun gronden een ondiepe schil. En dit is bij Permeke niet litterair gepoogd, maar in volle picturale stout heid neergezet, altijd waarachtig tot in het teedere too; altijd noodzakelijk en van het begin-af-aan. Want dat is wat het wezen van Permeke als schilder doet vereeren: het is nood zakelijk, van het begin-af aan; er is bij hem nooit leeg spel; een soms met verwondering aanvaard geheimenis is er; de groote majesteit van den grond en van do zee, van primaire menschon en van beesten is er elementair ge openbaard. En dat behooren in Holland meer dan er tot nu toe zijn te erkennen. PLAHSCHAERT SPREEKZAAL Permeke De Ciderdrinker Zcuvcn en zcuventig Zelfs al ware hot, dat deze allen hirkerige boeren of stuitende achter buurters goweost zijn, al ware ..zoou wen" jo reinste dialect ori dus niet een uitdrukking die .,or recht op heeft, in hot gebruik to worden hersteld" (wat niot noodig is, want de uitdruk king is in het gebruik gebleven), dan nog blijft het voor do verantwoording van den heer llaje, om een dergelijke praktische zegswijze, die destijds een einde maakte aan tallooze vergissingen en moeilijkheden, vooral bij interlocalo telefoonaansluitingen, torwillo van misplaatste behoudzucht uit onze verafgode Nederlandsche Taal te wil len weren. H. W. BLOEMEKS. (Van redactiewege bekort).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl