Historisch Archief 1877-1940
rqene
Dekblad voor Nederland
Telefoon 37964
Postgiro 72880
Gem. Giro G. 1000
ONDER HOOFDREDACTIE VAN A. C. JOSEPHUS JITTA
Redacteuren: L. J. JORDAAN, F. G. SCHELTEMA EN
M. KANN. Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM
KEIZERSGRACHT 355, AMSTERDAM C.
Alom verkrijgbaar
PGERICHT IN 1877
No. 2774
ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1930
De Opleiding van den Jurist
door Prof. Mr. F. G. Scheltema
Bij opgave van adreswijziging gelieve
men te vermelden of deze tijdelijk of
blijvend is.
MIJN aandacht werd dezer dagen gevestigd
op een brochure van de hand van Mr. Daan
van Deurne, getiteld De academische opleiding tot
jurist. 1). De auteur uit daarin tal van klachten
met betrekking tot de tegenwoordige opleiding:
er wordt te veel gerepeteerd, er wordt te weinig
college gegeven, de colleges, die gegeven worden,
zijn niet voldoende op de latere maatschappelijke
functie gericht, men wordt te gemakkelijk tot de
juridische studie toegelaten, en de studie biedt
te weinig gelegenheid tot specialiseering. Het is
niet doenlijk, in kort bestek al deze grieven onder
oogen te zien; maar de brochure geeft mij toch
aanleiding, een enkele opmerking te maken omtrent
dit onderwerp, dat niet alleen voor den juridischen
student, maar ook voor de maatschappij in het
?algemeen van belang is.
Doel van de juridische academische opleiding
moet zijn. juristen te vormen, die in de maatschap
pij zelfstandig werk van juridischen aard weten
te verrichten. Daaruit volgt, dat die opleiding
een wetenschappelijke behoort te zijn: ^weten
schappelijk" niet in den zin van ..geabstraheerd
van de werkelijkheid", maar in den zin van ^ge
richt op zelfstandige behandeling van maat
schappelijk-juridische problemen".
Pvof. Slotemaker de Bruine 2) formuleerde, het
juist, toen hij zeide: ..Iemand heeft goed gestudeerd
wanneer hij: a. weet, waar hij de dingen vinden
kan; 6. weet, welke drijvende beginselen daar
achter werken; c. wanneer hij weet. hoe hij zich
tegenover liet beginsel moet stellen."
Daarmede, is echter geenszins gezegd, dat de
juridische student zich geen concrete feitenkennis
zou moeten eigen maken. De voorstelling van
sommige leeken, volgens welke de rechten-studie
in hoofdzaak bestaat in het van-buiten-leeren van
wetteksten, moge volmaakt bezijden de waarheid
zijn. aan den anderen kant is niet te ontkennen
dat, wie het recht wil leeren verklaren en hanteeren.
moet beginnen, zich een vrij groote hoeveelheid
concrete kennis kennis van de wet. van haar sy
steem en van de rechtspraak te verwerven;
zonder deze is inzicht in de beginselen van het
recht evenmin te verkrijgen als inzicht in de me
dische wetenschap mogelijk is zonder kennis van
den bouw van het inenschelijk lichaam.
* *
#
Kan nu verlangd worden, dat heel deze materie
concrete kennis en inzicht in beginselen en metho
de den student op de colleges wordt bijgebracht?
Het antwoord luidt stellig ontkennend, en dat wel
op grond van de overweging, dat die materie die,
als gevolg van ontwikkeling van wetgeving en
rechtspraak, met den dag zich uitbreidt zóó
veel omvattend is, dat er geen sprake van kan zijn,
haar in een cursus van 2 of 3 jaren te behandelen.
Zelfs wanneer het aantal doctoraal-colleges aanzien
lijk werd uitgebreid een maatregel, waarvan ik
de opportuniteit betwijfel, omdat in. het belang
van het onderwijs zelf aan hoogleeraren de ge
legenheid moet worden gelaten nog iets meer
te doen dan doceeren zou het onmogelijk zijn,
althans het staatsrecht en het civiel recht in een
tijdperk van 2 of 3 jaren volledig te behandelen
op een peil, als waarvan kennis op het doctoraal
examen wordt verlangd.
Uit het voorgaande volgt, dat met betrekking
tot de inrichting der colleges tweeërlei mogelijk
heid bestaat.
De eerste is, dat de geheele stof in 2 of 3 jaren
wordt gedoceerd, maar dan op summiere wijze;
de colleges zouden den student dan een volledig,
maar tevens oppervlakkig overzicht van de materie
geven, dat door eigen studie zou moeten wrorden
aangevuld. Ik acht deze methode weinig aantrekke
lijk: men kan dan op de colleges niet veel anders
geven dan wat ook de normale handboeken be
vatten; van wetenschappelijke behandeling zou
zoo goed als geen sprake kunnen zijn.
De tweede mogelijkheid is, dat op de colleges
slechts gedeelten van de stof worden behandeld,
maar deze op diepgaande, wetenschappelijke wijze.
Als doel der colleges wordt dan niet beschouwd.
den student voor het examen volledig ..klaar"
te maken, maar veeleer, hem aan de hand van be
paalde deelen der stof te toonen, hoe juridische
problemen wetenschappelijk moeten worden be
handeld; hem dus de methode van juridisch
denken bij te brengen; hem te leeren, zelfstandig
rechtsregels te hanteeren. Heeft hij eenmaal die
methode, zij het op beperkt terrein, zich eigen
gemaakt, dan mag rnen verwachten, dat hij ook
de niet op zijn colleges besproken onderwerpen
zelfstandig zal weten te behandelen.
Het is dezo tweede methode, die m.i. verre de
voorkeur verdient. Zij beoogt, wat in den aanvang
als voornaamste doel der studie werd gesteld, te
weten: de ontwikkeling van het zelfstandig denk
vermogen van den student. .Kn zij wordt dan ook.
naa-r ik meen, door de meeste juridische hoog
leeraren gevolgd.
Het is iiitussehen duidelijk, dat deze methode
van college geven de gelegenheid vooronderstelt,
zich met de op de colleges niet behandelde materie
van elders vertrouwd te maken waarbij ik het
stelsel, den candidaat op een examen slechts omtrent
die onderwerpen te ondervragen, die toevallig
in zijn tijd op college werden behandeld, als geheel
irrationeel, buiten beschouwing laat.
Dat ..van elders" nu doet moeilijkheden rijzen.
Kr zijn studenten, die zich uitsluitend met behulp
van handboeken de noodige kennis verwerven.
Maar er zijn zeer vele anderen, die voor da,f
doel den repetitor bezoeken. Is er reden, in dit
verband van een ..kanker in de academische
vorming van den jurist", van een ..rampzalig
repctitorensysteem" te spreken? .'{)
Ik acht dergelijke qualii'icaties sterk overdreven.
Hepetitoren zijn in het algemeen bekwame juristen,
aan wie de taak, den student bij zijn studie leiding
te geven, gerust kan worden toevertrouwd. Natuur
lijk, het repeteeren kan ontaarden in machinaal
africhten; doch de tegenwoordige minister van
Onderwijs heeft het terecht opgemerkt - - het is
aan den examinator, te toetsen, of een degelijke
studie aan het examen is voorafgegaan. Verstaat
de hoogleeraar de kunst van examineeren, dan zal
hij den candidaat, die slechts weet te reproduceereii
wat zijn repetitor hem instampte. moeten kunnen
onderscheiden van dengene, die zelfstandig heeft
leeren denken; en welk kwaad schuilt er in, dat
laatstgenoemde van de hulp van. een repetitor
heeft geprofiteerd ?
DE GROENE AMSTERDAMMER
Prije per Jaargang ? 10.?bij vooruitbetaling.
Per No. 25 Cent. Advertentiën ? 0.75 per regel.
Postgiro 72880, Oem.-Giro O 1000.
INHOUD :
1. Prof. mr. F. G. Scheltema, Opleiding van den
jurist.
2. Dr. Th. H. van de Velde, Het geslachtsleven
der wilden.
3. Johan Braakensiek, Het middel tegen mond- en
klauwzeer.
4. Melis Stoke, Staatsstukken, teekeningen van
Harmsen van Beek.
5. L- J. Jordaan, Vacantie. Ph ,
Radiomuziekcritiek.
6. Dr. A. Perdeck, Ludwig Lewisohn, wereldburger.
7. Dr. jac. P. Thijsse, Uit de Natuur. Mr. Fraas
Coenen, Kroniek.
9. Otto van Tussenbroek, Het Jubileum van het
Indanthrenliuis.
10?11. Mr. Henrik Scholte, Say tt \vith pictures.
12. L. J. Jordaan, Bioscopy.
13. Wybo Meijer, Het Nederlandsche ex libris.
14, C. "K., lieursspie/>el.
15. C. A. Klaasse, Marianne's chcqueboek.
16. Albert Heiman, Drie dames en drie spiegels.
17. Jo Spier, Prentbriefkaartcn uit het familiepension.
Alida Zevenboorn, Croquanle Croquetjcs.
18. Constant van Wessetn, Romantici.
19. Uil het Kladsclirift van Jantje. Dr. C. F. Haje,
Taalschut.
20. Letter raadsel. Charivarius, Charivaria. Cel 2,
Telefoon.
Omslag: Spelproblemen.
Bijvoegsel: Jolian Braakensiek, De boycot van
Diiilsche artikelen.
RIMGERS
Acht ik dus voor een diepe veracht ing. als door
sommige mijner collega's tegen het
repetitorenstelsel wordt gekoesterd, geen redenen aanwezig,
er zijn een tweetal argumenten, die zich tegen dat
stelsel richten, en die m.i. als juist moeten
worden erkend.
De geschetste wijze van college-geven dwingt,
het overgroot e deel der studenten tot repeteeren.
Dat beteekent in de eerste plaats, dat het hen
dwingt tot het doen van betrekkelijk groote uit
gaven; het beteekent in de tweede plaats, dat
het hen dwingt, een belangrijk deel van hun op
leiding voor het doctoraal-examen te zoeken buiten
het academisch verband. Het is vooral dit laatste
bezwaar, dat m.i. klemt: het kan niet goed zijn,
dat de student met betrekking tot een groot deel
van zijn studie door de universiteit wordt losgelaten
en wordt verwezen naar personen, die met de
universiteit niet in verband staan.
(Slot op pag. 3)