De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 2 augustus pagina 15

2 augustus 1930 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2774 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 2 AUGUSTUS 1930 MARIANNE'S CHÈQUEBOEK door C. A. Klaasse HET lijkt wel dat Frankrijks deposito bij haar buurstaten dezelfde eigenschappen vertoont als d'Annunzio's bankconto hem door de dankbare Italiaansche regeering geopend. Onophoudelijk geeft Marianne haar cheques op overig Europa af, «n steeds maar weer zijn wij verplicht onzen goud buidel te ontlasten tenbate van haar reeds zoo ?welgevulde beurs. Voor ons is de bijna spreek woordelijk geworden Pransche goudhonger" in zooverre bijzonder belangwekkend omdat ook de Nederlandsche Bank verleden zomer zoowel als dit jaar haar cijns aan Moreau's vraatzucht heeft moeten (of juister uitgedrukt willen, want zij had door ponden of dollars aftegeven de Bank of England of de New-Yorksche reservebank met de goudonttrekking kunnen opdoffelen) betalen. Dit jaar is in enkele weken tijds aldus niet minder dan j 40 millioen goud naar Parijs gebracht, grooten deels op initiatief en voor rekening van de Nederlandsche Bank zelve. De Banque de France heeft over den aanwas van haar goudvoorraad al heel wat critiek te ver duren gehad. De meest onwaarschijnlijke beschuldi gingen zijn den armen heer Moreau naar het hoofd geslingerd. Eerst heette het dat hij Engeland (dat verleden zomer vooral doelwit van de stroop tochten met de Fransche goud vloot was) wilde ?dwingen om het Young-plan ongewijzigd goed te keuren. Daarna heeft men hem ervan willen be tichten het snoode plan te koesteren het wereldprijsniveau dermate te drukken dat ondanks de relatieve daling van den franc ten opzichte der overige valuta's de Fransche munt weer de reëele waarde (in goederen uitgedrukt dus) van voor den oorlog zou herkrijgen. En vele andere, nog zottere, veronderstellingen werden geuit. In elk geval werd der Fransche circulatiebank (als medeplichtige van de Amerikaansche reservetoanken) verweten dat zij al dan niet uit boozen ?opzet aansprakelijk was voor de deflatie en voor de prijsdaling welke de wereld (en jammer voor deze critici ook Amerika en Frankrijk) teistert. En waar de jongste daling van het prijs niveau vereenzelvigd kan worden met de depressie, de industrieele en agrarische malaise, zou dus volgens deze aanklagers Frankrijk ons al dit leed hebben aangedaan. Een beschuldiging die, al is zij onjuist, op zichzelve al voldoende belangrijk is om de Fransche .goudkwestie eens onder het mes te nemen. Te meer omdat men geneigd is verband te zoeken tusschen dezen goudstroom naar Parijs, en den zeer gunstigen economischen toestand in Frankrijk. De industrieele bedrijvigheid is er gunstiger dan overal elders; werkeloosheid bestaat er practisch niet, volgens de gegevens van het Fransche statis tisch bureau waren er in Mei j.l. 859 werkeloozen in het heele land (tegen eenige millioenen in Enge land en Duitschland). * * * De eerste vraag luidt natuurlijk: waarom gaat ?er goud naar Frankrijk. Antwoord: omdat er per saldo op de internationale deviezenmarkten meer vraag naar francs is dan aanbod. Maar dat ant woord zegt opzichzelf niets; men moet naspeuren waarom die verhouding zoo is. Heeft het land meer export dan invoer, zooals b.v. in Amerika het .geval is, of heeft het omvangrijke inkomsten uit ?elders belegde kapitalen, dan wel uit anderen hoofde groote bedragen uit het buitenland te ontvangen ? En wanneer men een van deze factoren -aanwijst als oorzaak van de goudinvoeren dan zal men nog moeten aantoonen, dat in de laatste jaren ?oen wijziging is ingetreden. Absolute cijfers kunnen niets verklaren, alleen relatieve, omdat vroeger de goudbeweging er niet was. In de eerste plaats dan: de handelsbeweging. In de inflatiejaren was de export veel sterker ge stegen dan de import, maar toen kon er van goudinvoer uit dien hoofde natuurlijk geen sprake zijn. Sedert de de-facto stabilisatie in 1927 is hierin een ommekeer gekomen. Maar toch is juist in het loopende jaar de verhouding weer verbeterd. Frankrijk behoort tot de landen die grondstoffen invoeren en fabrikaten uitvoeren. Bij de jongste prijsdaling zijn de fabrikaten veel minder sterk getroffen dan de grondstoffen. Zoodat Frankrijks importsaldo terugliep van 6 milliard francs in het eerste semester 1929 tot 4 milliard in de eerste zes maanden 1930. In vergelijking tot de cijfers van voor den oorlog is trouwens de export in Frankrijk er nog steeds gunstig aan toe, ondanks de sterke aanpassing van den import sedert 1927. De lage stabilisatie van den franc en de daardoor in ver houding tot het levensonderhoud lage loonen maken de Fransche nijverheid de concurrentie in den vreemde nog steeds gemakkelijk. En zoo is dan ook de gunstige positie van Frank rijk in den internationalen handel, die mede tot' de goudinvoeren bijdraagt, tendeele tenkoste van de arbeiders tot stand gekomen. Er zijn echter andere en waarschijnlijk veel belangrijker factoren, die het goud naar Frankrijk voeren. Dit land van de klassieke rentier" had reeds voor den oorlog zijn vijfde wapen" in de kapitaal verstrekking aan den vreemde. Had de Fransche rentenier niet de meeste Kussen en Serven en is niet b. v. 20 a 25 % van het kapitaal van de Koninklijke in handen van Franschen? In den inflatietijd is er nog meer Fransch kapitaal naar het buitenland gebracht; en zoo trekt dit land thans jaarlijks zeer omvangrijke bedragen intrest en dividenden. Tot voor kort werd de opbrengst daarvan voor een groot deel weer in het buitenland belegd, onder meer om fiscale redenen. Maar het schijnt dat sedert de stabilisatie van den franc een belangrijk deel van de revenuen uit vreemde be leggingen naar Frankrijk worden gehaald, terwijl zelfs het kapitaal in hoofdsom hier en daar wordt gerepatrieerd. Dit schept voor de Fransche betalingsbalans een niet te onderschatten actief. En dat wordt nog aangevuld met de Youngannuiteit die Duitschland te betalen heeft en waarvan na aftrek van de betalingen aan Enge land en Amerika nog een deel in Parijs overblijft. Toch niag men de hiergenoemde factoren niet verantwoordelijk stellen voor de heele goudbe weging der laatste jaren, die sedert de stabilisatie in Juni 1928 niet minder dan 16 milliard van het gele metaal (gelijk aan ruim vier maal de geheele goudvoorraad van de Nederlandsche Bank) over de grenzen bracht. De invoer was het grootst in het eerste halfjaar 1929 toen 4,0 milliard in de kelders van de Banque de France werd ontvangen. Die beweging dankte wel in de eerste plaats haar oorsprong aan het feit dat door banken, industrie, en handel in verband niet de sterke opleving van de conjunctuur en de toenemende behoefte aan bankbiljetten door de snelle stijging der detailprijzen, pondensaldi worden teruggetrokken. Dit goud was dan ook niet te beschouwen als een be lichaming van het overschot van inkomen boven uitgaven dat Frankrijk in haar verhouding tot het buitenland wist te handhaven. liet was goud dat als het ware reeds lang onder Frankrijks bereik in Londen lag maar dat zij voorheen aan de City tegen rente in bruikleen had afgestaan. Tot zoover de aanleiding tot de goudverschepingeii naar Parijs. Een noodzakelijke consequentie van de genoemde factoren was intusschen het vergulden van de Banque de France niet. .Moreau had ponden en dollars kunnen koopen en het goud rustig in Londen en Xew-York kunnen laten liggen. Daardoor zou heel wat wrijving tusschen de circulatiebanken voorkomen zijn. Maar het valt niet te ontkennen dat Engeland dit moeilijk aan de Fransche Bank kan verwijten omdat de Old Lady nimmer een deviezen politiek" heeft bedreven, al staat daartegenover dat door het acceptwezen in Lon1 den veranderingen in de betalingsbalans veelmeer door de open geldmarkt konden worden opgevangen. Voor Frankrijk zelve maakt het inmiddels niet zoo'n groot verschil uit of de Bank ponden koopt dan wel goud laat binnenkomen. Hoofdzaak is dat een deel van zijn rijkdommen, van zijn vor-. deringen op het buitenland, onaangewend blijven. Want indien men zulke vorderingen niet wil aan wenden om elders weer uit te zetten dan is er slechts n middel om op den duur uit die vor deringen voordeel te trekken; dooi' ze in natura binnen te halen. Zet men ze daarentegen via de centrale bank om in binnenlandsche munt dan schept men geld zonder dat daartegenover ook goederen staan. De Fransche rentier die zijn divi denden Koninklijke gebruikt om daarmee Fransche aandeelen of obligatiën te koopen verstrekt op die wijze aan de Fransche industrie kapitaal dat geen kapitaal doch slechts bankpapier is. Practisch gesproken is dus Frankrijk bezig om het buiten land (voorloopig althans; misschien zal het goud nog eens gebruikt worden wanneer later de ver houdingen zijn omgekeerd) zijn schulden kwijt te schelden, en toch de opbrengst van de astrale" vorderingen in eigen land te besteden. Zulk een handelwijze heet niet anders dan: inflatie. Op zichzelf zou dit nog niet zoo erg zijn wanneer na de grootere industrieele bedrijvigheid ook de productie werd uitgebreid zoo de goederenomloop evenredig met de geldsomloop kon stijgen. Dat is in elke periode van hoogconjunctuur overal het geval. Maar. ... en hier zit juist het gevaar, Frankrijk had geen leger werkeloozen, geen ar beidersreserve" zoodat de vergrooting van de productie practisch beperkt blijft tot de pro ductie middel industrieën"; de consumptie kan slechts weinig toenemen. En wanneer men dan ook de Fransche conjunctuurgegevens bekijkt blijkt dat vooral de bouw-machiiie-staalnijverheid er gunstig voorstonden, terwijl de consumptie goederen-industrie veel minder prospereerde. Zulk een ontwikkeling' moet vastloopen! Weliswaar speelt tusschen dit alles door de nawerking van de stabilisatie die een aanpassing van de klein handelsprijzen noodzakelijk maakte. Waardoor de behoefte aan bankpapier niet alleen evenredig met de goudaanwas maar zelfs sterker is gestegen. Maar voor de arbeiders heeft dit de toestand des te zwaarder gemaakt. De Fransche arbeider lijdt niet onder werkeloosheid, maar wel onder een wan verhouding tusschen loon en kosten van levens onderhoud. Dit kan misschien nog eenigen tijd goedgaan, maar eens zal men aan den lijve moeten ondervinden dat het de machine industrie niet blijvend voor den wind kan gaan wanneer de con sumptie niet toeneemt maar inkrimpt. Afgezien nog van de waarschijnlijkheid dat de vakvereenigingen straks in opstand komen. De algemeene prijsdaling die wij nu meemaken kan tijdelijk dat gevaar afwenden. Maar. . . . zoodra straks in Frankrijk de grens bereikt is zal er verandering moeten komen. Men moet dan in het buitenland emplooi zoeken voor het overtollige kapitaal; de rente in Frankrijk /.al daartoe waarschijnlijk, hoe laag hij al is, nog sterker moeten dalen. Marianne heeft ongetwijfeld een respectabel banksaldo. . . . maar op het oogenblik geeft zij voortdurend cheques af om haar portemoiinaie te vullen, inplaats van om inkoopen te betalen. En wie zou er tegenwoordig nog geld van zijn bank halen om het in de oude kous te stoppen:1 Dat beteekent immers economische achteruitgang. Frank rijks welvaart zou schijmvelvaart worden ten koste van de bevolking en de coiisumptiekraeht wanneer men o]) dezen voet voortging. Maatregelen nemen om de kapitaalexport te bevorderen (verlaging zegelrecht' e.<l.) zijn vrijwel het' eenige dat de regeering kan doen op liet herstel van normale verhoudingen te bevorderen. En. de rest moet en zal vanzelf komen. e/ARNHEM ,00 MIJ ?? LEVENS VERZEKERING LI. DE HURLEMSCHE KB HYPOTHEEKBANK a*Leden der Directie: ^^SÜJTfp^ Mr. A. S. M I E D E M A, P. H. CRAANDIJK en A. E. TH1ERRY DE BYE DOLLEMAN , , f -37 -341 SIK Pandbrieven £37.123.000 Hypotheken t j/.j^j.o/D.-?? D . ~?, ~-0 JV Reserves . . f 1.026.238.^ 41 pCt.PANDBRIEVEN tegen LAATSTEN AMSTERD. BEURSKOERS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl