Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 9 AUGUSTUS 1930
No. 2775
DRAMATISCHE KRONIEK
Makelaar J. D. R. Nienaber
door Henrik Scholte
Ensemble Bonber: , .IVathan heeft
Mazzel" (Two Blocks away), 4bedrij
ven met zang van Aaron Hoffmann
EB. behoorde moed toe om er, met het
afgeloopen jaar voor oogen, zoo'n titel bovenop te
zetten. De stormen des tooneels hebben enkele
sware boomen in die toch al niet al to hechte
Plantage ontworteld. In n seizoen gingen
Johan Elsensohn, om beurten, jeune premier en
~pere noble van het Ensemble"; Emile Timrott,
?die zoo al geen wonder van een acteur dan toch
?diegene was, die misschien het zuiverst verstond,
?waar het met dat zgn. volkstooneel" heen moest
?«n die er ook in de benardste omstandigheden
:zijn bijna tragisch enthousiasme voor gaf; en Annie
Verhulst, te korte hoop op een groot talent, al
"weigert men aan te nemen, dat hier een hoog spel
^voorgoed verspeeld werd.
Wel staan er nu voor het nieuwe seizoen een paar
-krachten aangekondigd, die in den Schouwburg
Ooinot & Poons," gelijk het ding nog altijd
eenigsains antiquarisch heet, en oog in oog met een
r
t,
f,
**
t.
l
r
Herman Bonber
?eerlijk en heftig reageerend publiek der volks
buurten wel eens wonderwel zouden kunnen
aarden: Hetty Beek en Lucas Wensing, geboren
iarakterspelers met sterke kanten als zij hun
?plaats krijgen, doch die bij Verkade te lang als
een soort hooger dienstpersoneel in dienover
eenkomstige rollen gebruikt werden.
Met de geserreerde rangen van wat er uit het
-afgeloopen seizoen overbleef en met een titel, die
"voor het onverwoestbaar optimisme getuigt van
?dit gezelschap, dat steeds tusschen vallen en
opstaan leeft, is Bouber echter begonnen. En hij
leeft daarbij minder mazzel" gehad dan wel het
verdiende succes van een goede en degelijk voor
bereide vertooning.
O het is geen wereldgebeurtenis, in geen enkel
Zeist als Woonplaats*
BOUWTERREIN TE KOOP In het centrum
van Zeist, aan den verkeersweg Utrecht
Arnhem, In de onmiddellijke nabijheid van
het BaadhulB, de Hotels Hermitage en Flgl
en het Slot van Zeist. Prachtig opgaand
geboomte, stofvrije wegen, voorzien van
rloleèrlng, gas, water en electrlcltelt.
Hadere gegevens worden verstrekt door de
N.T. PARK KERSBER6EN,
Hontanban?traat 4, Zeist.
opzicht. Het is alleen maar weer eens hartig
tooneel, zonder pretentie. Er zijn aestheten met
ontdekkings-patenten in hun zak, die het volkstoo
neel" niet veroorloven om buiten het eigen ge
schreven répertoire van Amsterdamsche volks
stukken te treden. Dat het nu eindelijk eens een
goede greep gedaan heeft met een doodgewoon,
zelfs Amerikaansch blijspel is het beste bewijs
tegen deze folkloristische en niet
vanquasikennerssnobisme vrij te pleiten theorie. Er is in Amsterdam
geen volkstooneel," omdat er hier niet (of nog
niet) een Uatskeller" is, of omdat het lekker
niet in den Baedeker staat"; er wordt hier alleen
maar op z'n anti-Leidschepleinsch gespeeld, omdat
er publiek genoeg is, dat de programma's van de
Nieuwendijk-bioskopen al vroeger in de week
gezien heeft en dan nog wel wat anders wil, al
waren 't daar ook talkies.
Ik ben eigenlijk blij, dat er misschien menschen
zullen zijn, die op de goede kritieken, die dit
mazzeltje gehad heeft, spoorslags naar de Franschelaan
rijden en er dan teleurgesteld vandaan komen,
omdat er dit keer geen Zeedijkmeid bij haar rooie
haren over het tooneel gesleurd wordt. Het is
op dit oogenblik feitelijk het eenige bewijs, dat
het stuk tenminste répertoire houden kan.
Het is een gezond en handig stukje, met een mooie
jodenrol erin. Het drijft vier bedrijven lang op een
vrij dun intriguetje a la Anzengruber (dien
Bouber merkwaardig genoeg nooit aa.nduift):
Nathan de schoenlapper, krijgt een onverwachte
en onverdiende erfenis op een oogenblik, dat er
van de druppel en de gloeiende steen zelf
geen sprake meer kan zijn, hij is n bedrijf
lanj; 't heertje, dan is die erfenis tenslotte niet
voor hem (doch gelukkig wel voor een goeden
vriend, en die heeft een zoon, en Nathan heeft
de andere helft, en zoo valt er toch nog wel iets
af voor 'm), Maar de hoofdzaak is, dat het een lesje
voor 's mans karakter is geweest en dat de schrijver
dat karakter dus behoorlijk heeft kunnen ont
wikkelen en uitbuiten. Hij heeft dat gedaan met
een beetje Amerikaansche magazine-psychologie,
blijmoedig en onbezorgd voor de consequenties
alleen gebruik makend van wat in zijn kraam te
pas kwam, doch met een slagvaardigen dialoog,
die zeer zeker tooneel" is.
Joodsch rsilieu is er niet, of het moest er dan in
de vermoedelijk zeer vrije bewerking van Bouber ge
heel uit weggewerkt zijn, en ook de joodsche hoofd
rol schijnt zuiver toevallig, zonder een zweem van
sociaal betoog, of zonder dat over bewuste rasgevoel,
dat bijv. Welkom Vreemdeling" (van denzelfden
schrijver, evenmin prima, doch even dankbaar)
kenmerkte. In den aanvang schijnt het stuk wel
even dieper te willen peilen: in het pothuisje, waar
de kanarie fluit, repareert de schoenmaker de
zolen voor de heelebuurt, zonder te vragen wie dat
betaalt, en houdt er een Manus Peet-filosofie op na,
die wel een andere gang van zaken deed ver
wachten. De tijdelijke omzwaai tot egoïsten en
gierigen O.W.-er is dan ook zóó in het stukje
geplaatst, dat het deze rol, hoewel ster-rol, nooit
gróót kan maken en het verloop soms maar met
moeite voor de klucht gevrijwaard blijft. Dat
Herman Bouber hem zoo sober en tegelijk zoo
innig begrijpelijk, zoo fijn geacheveerd gaf, is
een groote verdienste van deze opvoering, al
maakte dat voor den acteur Bouber typische ver
sagen op hoogtepunten het melodramatische slot
van de derde acte: een gebroken man in een
leeg heerenhuis, met nog wel een loeiende wind
en kletterende regen buiten de ramen, nu niet
juist tot de meest aangrijpende gebeurtenis.
Op de normale oogenblikken, in de kleine
trekken was Bouber echter prachtig, zijn opkomst,
zijn metamorphose, het doorvoeren van zijn ge
sprokken, zijn reacties op anderen. Bouber is nu
eenmaal een speler, die naar milieu snakt en niet
graag zonder achtergrond staat, en daarom niets
voor niets den archaïstischen naam ensemble"
voor zijn troepje handhaaft. Dat ensemble
was hier nu boven verwachting goed. Er was
blijkbaar lang gerepeteerd en er werd met liefde
vertolkt. Men zag Jan Lemaire in een mooie
weergave van een gaaf karakter: den zwaren,
barsch-goedigen politieagent met een voortreffelijk
gegrimeerden kop. Elsensohn zou dit waarschijnlijk
wel over een anderen boeg gegooid hebben, doch
van eenig merkbaar vervangen" was geen sprake.
Aaf Bouber was weer eens op haar plaats als
een gulle moeke en van Burgdorffer begin ik zijn
stille," doch door-en-door doordachte types steeds
meer te bewonderen. Hij speelde den marquézoo
voortreffelijk, dat meermalen eenig schel gefluit"
uit het publiek zijn hoogste lof beteekcnde. Een waar
genoegen was daarnaast nog het dochtertje van
Nelly Ernst, die ook vroeger al wel eens (en dan
meestal, in combinatie met dien anderen acteur,
die zijn draai nog steeds niet gevonden heeft:
Piet TJrban) in ..ensembles", waar zij minder tot
haar recht kwam, vlotte en pittige dingen gedaan
heeft.
Al deze types pasten hier in het milieu en dat
milieu was waarschijnlijk wel weer heelemaal het
werk van Bouber. Er waren liedjes met do
trekharmonica, er was het volk van twee straten
vorder", een prachtig levend contrast, vooral
toen Nathan groot" was gaan wonen, en er was
dikwijls dat af- en aandeinen van volksleven, dat
bij het publiek steeds die combinatie van hartelijk
lachen en hartelijk meevoelen meebrengt, waarop
dit soort tooneel léft. Waarom Bouber zich aanhet
slot, toen toch alles voor een nieuwe fxiif klaar was
tot de festoenen aan de lamp toe, de kans liet ont
gaan om met een groote polka te eindigen en het
publiek met een reuzenlied naar huis te sturen,
is mij oen raadsel. Zoo litterair is het stukje
toch niet, dat men daaraan niet de hand zou mogen
lichten. En hoe goed hot publiek op improvisaties
reageert, bleek wel tijdens de voorstelling, die ik
bijwoonde, toen het licht op het tooneel uitging
iets wat in de Plantage Schouwburg nu nog niet
zoo'n onmogelijkheid is en Bouber met een
Zeg, gooi es effe weer 'n kwartje in de meter !",
niet alleen de situatie redde, maar zelfs zoo'n.
spontaan applaus oogstte, dat hij er wel eens
over zou kunnen gaan denken om het vondstje
geregeld te herhalen. Alleen zou dan het licht
waarschijnlijk blijven branden.
SPREEKZAAL
Geachte Redactie,
Niet zonder eenige verbazing nam ik kennis in
het artikel van Dr. Jac. P. Thysse in uw blad van
2(5 Juli, getiteld Watersnip", van de passage,
die de jacht in het algemeen betreft. De schrijver
houdt terecht een pleidooi om het jagen op water
snippen gedurende den broedtijd hetgeen in
een drietal provincies nog altijd geoorloofd is te
verbieden. Maar hoe kan iemand, die zoo bekend
is met de natuur en zooveel liefde voor de dieren
wereld gevoelt, nog in het jagen in het algemeen
bekoring" vinden en jagers sterken in hun on
tegenzeggelijk wreed bedrijf door te zeggen, dat
voor velen de jacht toch ook een vorm is van
natuurgenot"? M.i. moest een ook maar in geringe
mate doordringend besef, dat men bij de jacht
gevoelige schepselen opzettelijk, louter als sport",
doodt of verminkt, alle overigens bij het rondtrek
ken opgedane natuurgenot grondig bederven.
Waarom kan men niet van de natuur genieten,
zonder tot jacht op dieren over te gaan? In den
grond komt het daarop neer, dat ook beschaafde"
jagers, ondanks hun vermogen om van de natuur
te genieten (hetgeen ik natuurlijk niet ontken), toch
nog te weinig liefde en meegevoel voor de dieren
bezitten, waardoor zij betere gevoelens voor het
oogenblik door brute machts-instincten laten over
stemmen. Daarom verwondert het mij des te meer,
dat iemand als Dr. Thysse in zijn artikel menschen
in bescherming neemt althans tot op zekere
hoogte , die nog tot zulk een wreedheid in staat
zijn. Hoogachtend,
Ir. B. WOUÏEBS
VAM HELLES
TABAK*