De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 16 augustus pagina 12

16 augustus 1930 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 16 AUGUSTUS 1930 No. 2776 PARTIJGANGERS door Albert Heiman Over drie tendentieuze" boeken "TTT IE de zure plicht heeft, gedurende eenigen f T tijd ongeveer alles te lezen wat er aan Nederlandsche belletrie verschijnt, wordt maar al te gauw het slachtoffer van zijn taak. Hij wordt moedeloos, omdat het percentage boeken dat de moeite van het schrijven waard bleek, nog altijd "beneden zijn meest pessimistische raming blijft. TTij krijgt een gevoel van geestelijke vervuiling over zich, door de voortdurende omgang met literair minderwaardige producten. Hoe voor zichtig men al deze dingen ook behandelt, een gevoel van besmet-zijn is op den duur onvermij delijk, en men gaat snakken naar een fiksche ischrobpartij, waarbij al dit vuil en stof-van-destraat weer wordt weggespoeld. Intusschen heeft zulk een schrobpartij altijd het nadeel, dat een of twee menschen daar de dupe van zijn, die niet meer of niet minder dan honderd Andere de koude waterstraal en de groene zeep «ener oprechte, zij het baloorige critiek verdienen. En onwillekeurig wordt de criticus in het onderiavige geval gemaakt tot een man die uit een heele zak bedorven boonen het handjevol alsnog consumabele boontjes heeft te zoeken, en die op een be paald oogenblik in arren moede de voorbijgangers maar het hoofd slingert al wat hem in handen kpmt. Ik releveer dit bij wijze van excuus, en omdat ik let critieken-schrijven als een zeer menschelijke bezigheid zie, zóó menschelijk, dat ik steeds op tegenspraak en wederzijdsch misnoegen bedacht hen. Weshalve ik mijn standpunt menschelijk.aanvaardbaar tracht te maken, in de hoop eenige .medestanders laat ons de functies niet vermooien: mede-lijdenden ! te vermurwen. Neem de proef op de som; lees eens, terwijl het leven nog vele goade dingen voor u weggelegd heeft, ?en er nog altijd cigaretten, meisjes, weilanden, kinAderen, borrels en bioscopen zijn, een tiental van de ?daar-juist verschenen Nederlandsche boeken, en ?durf dan te ontkennen: Ie. dat het met de heffe "van onze literatuur allertreurigst gesteld is, 2e. dat men van dit alles een weeë, wrange smaak overJioudt, 3e. dat deze literatuur wel de ergste soort van volksverdomming is, die er bestaat. Met de heffe van onze literatuur is het inderdaad .allertreurigst gesteld, en dat hoefde toch niet te zijn. Ook wij hebben andere tijden gekend, en een volksboek is maar een volksboek. Toch kan men altijd nog beter de vier Heemskinderen of de his torie van Christoffel Wagenaar lezen, dan al wat «er over hij-zij-en-de-liefde bijelkaar gepend wordt in onze prachtige taal. Tenslotte behoorde Walter .Scott literair gezien ook tot de heffe der Engelsche .schrijvers, en Conan Doyle óók ! Bij ons.... En dan spreek je nog over ,,de heffe" ?waarachtig bij gebrek aan iets beters, want waar zijn in 's hemelsnaam de betere" boeken waar .?iets beters" over te zeggen valt, omdat men ze over tien jaar nog wel lezen zal? Er schijnt een algemeene inflatie te zijn, en ik durf evenmin een rotsvast vertrouwen in de actu«ele groei en bloed van bijvoorbeeld de Fransche letteren te belijden. Maar toch, neen een willekeu rig nieuw boek, zooals Don Juan" van Delteil. Het is toch nooit dat leege, ziellooze en zinnelooze gedaas van al onze romanbeunhazen. Het is toch -altijd verrassend, brillant, tintelend wat ge krijgt "voorgezet. Er zijn f lauwe grapjes, onhebbelijkheden, .modieuze trucs in Don Juan", maar het zijn op «lot van rekening toch dingen die je voor lief neemt, omdat de schrijver daarnaast ook wezenlijk wat te zeggen heeft. Omdat er zinnen zijn die je onmiddelijk raak, midden in het gezicht slaan, zoodat je al vooruit weet: dit vergeet ik de eerste jaren niet meer. Er is gratie, vriendelijkheid, levensvreugde in dit alles, en er is ook wezenlijke ontdekking, ?eigen vondst en eigen ervaring. Karakter ! Wat ik op bijna al onze Nederlandsche noviteiten tegen heb, is het volslagen oudbakken zijn, en vooral de volslagen karakterloosheid. Nu zijn er sommige schrijvers, meestal nog jonge of jeugdig-voelende menschen die dit ook «enigermate beseffen, en de moeilijkheden denken te ontloopen, door in hun boeken partij te kiezen vóór het een of andere en tegen dit of dat. Zij voe den zich met de overtuiging dat zoo niet elders, dan toch in de literatuur het doel de middelen hei ligt, en een roman of novelle gedragen" kan wor den door een centrale gedachte of een nobele ten dens. Natuurlijk is een dergelijke beschouwing averechtsch. Wanneer een roman als roman, als kunst werk erg goed is, en artistiek nog een zeker over wicht heeft, dus een zeker surplus aan vitaliteit, aan spanning, aan bewogenheid, dan kan het voor komen dat een dergelijke roman ook in staat is een ethische tendens te dragen, een filosofische these te ondersteunen, desnoods een economisch systeem te schragen en te bewijzen. Maar dit zal alleen mogelijk zijn aan de surpluszijde van het geslaagde kunstwerk, en nooit bij wijze van aanvulling der artistieke tekorten. Nu lijkt zulk een surplus haast een onmogelijkheid, en uitgaande van deze practische onmogelijkheid heeft een van Deyssel in zijn studies over het socia lisme de bestaanbaarheid van een Socialistische literatuur" in twijfel getrokken. Ze zijn in werkelijkheid dan ook zeer zeldzaam, de boeken, waarin een niet artistieke these onder steund wordt door de kunstigheid"; boeken die geen uitgewerkte en gedramatiseerde brochures zijn, maar schoone romans die bovendien nog een ethische of politieke beteekenis hebben. In ons land, waar bijna iedereen partijganger is, en bijna niemand kunstenaar-vóór-alles, behooren dergeh'jke boeken wel tot de hoogste zeldzaamheden. Ik noem Palamedes, en zou verschillende andere werken van Vondel daarbij kunnen voegen. Maar bij Max Havelaar zouden wij reeds grondig van meening kunnen verschillen. De horde der bloedeloos-onverschilligen terzijde latend, zijn het toch nog altijd de partijgangers, die eenige belangstelling vragen; zooal niet door eenig kunstgewrocht dan toch door de partijdigheid die het kunstige" moet vervangen. Ik wil hier niet suggereeren, dat het beter zou zijn kunstig" in plaats van partijdig" te zijn ofschoon ik voor mij dat wel meen, en wel omdat de kunstenaar boven-partijdig (niet on-partijdig) is in zijn geheele kunstenaarschap maar stellig is het ook voor den meest toegewijden partijganger dom en ver keerd om in een kunstwerk kunsteloos te zijn. Meer als illustratie bij dit alles, dan wel omdat deze werken een bizonder signalement zouden ver dienen, noem ik hier drie boeken: De wreedheid van Johan Krene" van C. de Doodl), Het stu wende leven" van Willem van Dreest 2), en De lachende beklaagde" van Francois Pauwels.l) Alle drie zijn boeken van geheel verschillende partij gangers, tevens werken die de typische gebreken vertoonen van kunstelooze of artistiek-onvolwaardige tendens-literatuur. De roman van C. de Dood schijnt een socialisti sche strekking te hebben. Tenminste alla menschen van de betere" standen zijn volslagen verliederlijkte schurken of hemelhoog-gefêteerde imbecielen, in ieder geval kwaadwilligen en uitzuigers van het mindere volk. De armen en onderdrukten daaren tegen zijn als lamgeslagen door het noodlot. Wat zij verkeerd doen wordt goedgepraat, hun inertie en angst voor verzet wordt beschouwd als (in Marxistischen zin) gedetermineerd. Om eenigen zin te geven aan deze droevige en uitzichtlooze schildering van de samenleving, heeft de schrijver zich een held" gecreëerd, in den vorm van Johan Krene, die met en zonder verzet meevegeteert, tot het hem te bar wordt, en hij een der bazen half uit elkaar stompt. Dat is vooralsnog de triomf der half-burgerlijke opstandigheid. Het ligt toch wel voor de hand dat men bij zulk een roman denkt aan de enkele voortreffelijke Rus sische films, waarin een soortgelijke opstandigheid werd uitgedrukt, zij het minder bot, en minder banaal. Zij infecteerden den toeschouwer als met een zoet vergif dat onder de kunstige en volmaaktevenwichtige vorm geheel verscholen ging. In be wondering, verbazing, ontroering vergat men to weerstaan. Schoonheid is oen vorm van genade; de praemisse voor een geloof. Als men zelf een ander denkbeeld heeft van de wereld, pessimistischer wellicht, maar minder classificeerend op economisch-sociale grondslag dan de heer C. de Dood, dan wordt men door zijn roman in het minst niet getroffen, hoogstens genoopt tot een ironisch glinlachje. De menschen in zijn boek zijn zwaar van de tendenzen en de bedoelingen, zoo zwaar dat het hen onmogelijk is om karakteris tiek" te wezen. Op vele plaatsen blijkt de schrijver wel in staat tot oppervlakkige typeering a la Justus van Maurik en blijkt hij de evenknie te zijn van al de honderd andere Hollandsche schrijvers die juist dit óók kunnen. Maar een dieper, inniger leven is zijn indi viduen geheel vreemd. Er is dan ook niets in het boek dat pakkend" of overtuigend is, of het zou de lugubere onnatuurlijkheid moeten zijn van de stervende misgeboorte in een achterbuurt. Hier krijgt door schrijvers-virtuoziteit een bijkomstig heid het angstwekkende relief dat sommige details in de bovengenoemde Russische films ook plotse ling kunnen hebben. De roman van Willem van Dreest is, geloof ik, een eersteling. Als dit zoo is, mag dit niet gelden als een excuus, maar veeleer als een droevig symp toom. Want het geheel is zoo volslagen cliché, zoo onpersoonlijk en afgezaagd, dat men evengoed met het werk van een zichzelf duizendmaal repeteerenden negentig-jarige te doen kon hebben. In dit boek wordt het leven van een kunstenaar behandeld, die door zijn uitzonderüjke maatschap pelijke en geestelijke positie een weinig de kluts kwijt is, maar gelukkig in handen valt van een de gelijk meisje en een ruim-voelende jonge dominee. Deze bewerken hem volgens christelijk systeem, en in jeugdige argeloosheid verbergt ook deze schrij ver zijn tendens niet: als die rare kunstenaars maar wat rekening houden met de Heere, en die akeligmoderne schilders, die zooveel verwrongen en schrille dingen maken eens wilden denken aan Gods goedertierenheid en den Heiland, dan zou het be zoeken van exposities een aangenamer tijdpasseoring wezen. O schuldelooze prediker, pas op voor de slinksche paden der literatuur. Zij voeren u buiten het waak zaam oog van ouders en overheden, op glibberige hoogten vanwaar gij pijlsnel naar beneden stort in de ravijnen der kilste bananilteit. Of om zakelijk te spreken: een goed tractaat is tenslotte gezelliger lectuur dan een gemaltraiteerde roman. Ook Francois Pauwels' Lachende beklaagde" is tendentieus, dat voelt men. Weten kan men het niet, omdat de tendens in deze korte, langs-zijnneus - weg - aan -de-bittertafel-vertelde-stroopersgeschiedenis met die onwaarschijnlijke mop van het opgehangen politie-agenten-lijk tegenover het huis van die schijn-heilige dominee, (maar een mop is het !) niet uitgesproken is. Het verhaal zou voor zichzelf moeten pleiten. En de bedoelingen van Mr. Francois Pauwels uit ande re bronnen dan dit boekje kennende, zou men deze ook in dit werk kunnen reconstrueeren. Maar nooit hieruit alleen. Dat komt ervan als zoo'n weinig om het lijf hebbend stroopersverhaal zoo langs-jeneus-weg aan de bittertafel verteld wordt. En de wereld is zoo weinig serieus vandaag. Alvorens afscheid te nemen, wil ik gaarne nog even weldoende rondgaan, en eenige geschenken uitdeelen. Uit de roman van G. de Dood lever ik de term uitgesoberd" over aan de Taaischutterij, terwijl Charivarius uit de roman van Willem van Dreest gedachten-streepjes kan verzamelen voor zijn geheele nageslacht. Het is een echte streepjes roman, die gedeeltelijk in morse-alphabet geschre ven schijnt. Er zijn eenige honderden van zulke schrapjes in het boek, en nog is alle overtollige daarin niet doorgehaald. 1) Uitgave Em. Querido, Amsterdam. 2) Uitgaven Mij. Holland, Amsterdam. --JQKL JL JLi MEILIGEVVEG 11-1?«AMSTEQDAM temden naar maat Bij ons verkrijgbaar N. R. V. MONTA SCHOENEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl