De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 23 augustus pagina 10

23 augustus 1930 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

El. i ^ $." Bakuba-Beeldje (Fcmganyka) Een Gave voor de Kraamvrouw" » Van de koloniale avonturen der volkeren vindt men in de ver schillende litteraturen altijd slechts oen zwakke weerklank. Dit is eenmerk waardig verschijnsel, reeds herhaal delijk vastgesteld en bestudeerd, waarvoor niemand tot nu een aan vaardbare verklaring wist te geven. Er is in Engeland en in Frankrijk wel een ensemble van werken in dicht en ondicht, dat men, met eenige goede wil, een koloniale litteratuur zou kunnen noemen, maar deze staat noch quantitatief, noch qualitatief in een redelijke en normale verhouding tot de machtige hoeveelheden men schelijke energie, welke eeuwenlang in overzeesche wingewesten verbruikt werden voor verovering en exploitatie. Portugal, met een omvangrijke en belangrijke koloniale historie heeft gén koloniale litteratuur van eenige beteekenis. Nederland verkeert in dezelfde positie. Naast de Max Have laar en enkele bladzijden van Couperus i, NïALEnAY is er maar zeer weinig over Indi geschreven, dat boven het middel matige uitkomt. Terwijl ons Amerikaansch bezit ons een verrukkelijk Spijkerbeeldje (Bakongo) Na ma ak-Statuette (Duitsch seriefabrikaat) boekje als Zuid-Zuid-West" ople verde, maar verder dan ook niets. Met de schilderkunst schijnt het al niet veel beter te zijn. Dr. J. Tielrooy heeft onlangs in Elseviers Maandschrift" de balans eens opgemaakt. En, dank zij een bijna bovenmenschelijke zacht zinnigheid, kon hij dan een paar schil ders in de Oost ontdekken, wier werk niet volkomen zonder eenigen zin of lieflijkheid was. Het geheel bleef niet temin een schamele verzameling. En weer vraagt men zich, vol verbazing, af: hoe komt het dat de oostersche natuur, als een beangstigend wonder van schoonheid verheerlijkt door alle reizigers, geen enkel waarlijk groot kunstenaar inspireerde? De eenige exotische kunst, die werkelijk diepen Gaston Denys Pet indruk maakt, is, naar mijn meening, die van Henri Rousseau (Le Douanier) in zijn Mexicaansche" herinneringsdoeken. En hierin is een direct contact met het tropische leven al heel ver te zoeken ! Niet zonder waarde is het werk door den Luikerwaal Mambour uit de Congokolonie mede gebracht.' En nog zinrijker, zeker veel beminnelijker, is het omvangrijk oeuvre van Albert Lubaki. Deze ivoorsnijder uit Kabinde, van bakongo origine, heeft te Brussel, te Parijs en te Genève aquarellen geëxposeerd, welke als een openbaring gewerkt hebben. Deze vol komen zuiverheid, dit natuur lijk mengsel van kinderlijk heid en raffinement, en, niet het minst, deze onuitputte lijke vindingrijkdom had men bij een moderne bantoekunstenaar niet vermoed. En hieruit bleek alweer hoe slecht men, ondanks alle geleerde volkenkundige studiën, de Afrikaansche inboorlingen nog kent. Een Belgisch schrijver, Gaston-Denys Péiier, maakte zich verdienstelij k door Lubaki te exposeeren en door de aan dacht op zijn werk te vestigen. Hij schreef de eerste studies over dit oeuvre en die blijven tot heden het beste over deze kunst geschreven. Hij had de voldoening, dat vrijwel de geheele Belgische en Fransche kritiek, voor zooverre die begrip heeft van de proble men der moderne plastische kunsten, zijn ontdekking" enthousiast ratifieerde. Périer is eon interessante en bemiunenswaardige figuur in de Belgische letterkunde van heden. Met een jeugdig vuur, dat veel jongeren hem benij den mogen, met een enthou siasme, dat voortkomt uit een warme en waarachtige liefde, heeft hij zich aan den Congo, geheel, gewijd; en hij is, op dit oogenblik, een der beste kenners van het negerleven en vooral van de neger kunst. Tientallen publicaties getuigen van zijn wetenschap, maar vooral van zijn intuitie en van zijn menschelijke ge negenheid voor het het don kere volk. Dezer dagen ver scheen, met een zeer fraaie omslagteekening in kleur van Albert Lubaki, een bundel notities, getiteld Nègreries etCuriositésCongolaises"(Edi- r- tions de L'Eglantine,Bruxelles, 1930). Ik ken geen beter boekje dan dit, om hen, die iets meer van het intellectueele leven der Bantoe's willen weten, de ee'ste aanwijzingen te geven. Wij leeren er namelijk uit hoe wij de kunst der negers moeten benaderen. Dit is namelijk de hoofd zaak. Er zijn menschen, die nooit een juiste kijk op de Afrikaansche kunst zullen krijgen, omdat hun eerste aan raking ermede onvoldoende of ver keerd was voorbereid. De goede negersculpturen, maskers en teekeningen zijn geen ethnografische rariteiten, maar kunstwerken in volkomen gelijken zin als de gothische kerkbeelden; zij komen voort uit eenzelfde gemoedsdrift: de DOOR JAN behoefte naar religieuze verheerlijking. en zij verschillen in aesthetische structuur veel minder f dan men ook op het eerste gezicht wel zou meenen. Van deze grondwaarheid uit moet men de Afrikaansche kunst beschouwen en beoordeelen. Verder moet men zich van den aanvang af doordringen van het feit dat de negers geen vreemd soortige wezens zijn, maar, au fond, Beeldhouwwerk, vlechtwerk en weefsel. [bakuba-stijl (Kasa; heel gewone menschen als gij en ik,, met enkele nuances in gevoel en verstand, welke ons wat buitensporig toeschijnen, maar in hoofdzaak levende met dezelfde innerlijke be- hoeften en verlangens. En tenslotte moet men zich ontdoen van het algemeen verbreide waanidee,, dat de negers van midden-Afrika een primi tief volk zouden vormen. Integendeel het is een vrij primitieve houding onzerzijds om aan te nemen, dat al wat wij niet kennen, niet bestaat of niet bestaan heeft ! De geschiedenis van Afrika is nog niet geschreven. En eerst in de laatste jaren begint men zich er rekenschap van te geven, dat er een klassieke negercultuur bestaan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl