Historisch Archief 1877-1940
El. i
^
$."
Bakuba-Beeldje (Fcmganyka)
Een Gave voor de
Kraamvrouw"
»
Van de koloniale avonturen der
volkeren vindt men in de ver
schillende litteraturen altijd slechts
oen zwakke weerklank. Dit is eenmerk
waardig verschijnsel, reeds herhaal
delijk vastgesteld en bestudeerd,
waarvoor niemand tot nu een aan
vaardbare verklaring wist te geven.
Er is in Engeland en in Frankrijk wel
een ensemble van werken in dicht en
ondicht, dat men, met eenige goede
wil, een koloniale litteratuur zou
kunnen noemen, maar deze staat
noch quantitatief, noch qualitatief in
een redelijke en normale verhouding
tot de machtige hoeveelheden men
schelijke energie, welke eeuwenlang in
overzeesche wingewesten verbruikt
werden voor verovering en exploitatie.
Portugal, met een omvangrijke en
belangrijke koloniale historie heeft
gén koloniale litteratuur van eenige
beteekenis. Nederland verkeert in
dezelfde positie. Naast de Max Have
laar en enkele bladzijden van Couperus
i,
NïALEnAY
is er maar zeer weinig over Indi
geschreven, dat boven het middel
matige uitkomt. Terwijl ons
Amerikaansch bezit ons een verrukkelijk
Spijkerbeeldje (Bakongo)
Na ma ak-Statuette
(Duitsch seriefabrikaat)
boekje als Zuid-Zuid-West" ople
verde, maar verder dan ook niets. Met
de schilderkunst schijnt het al niet veel
beter te zijn. Dr. J. Tielrooy heeft
onlangs in Elseviers Maandschrift"
de balans eens opgemaakt. En, dank
zij een bijna bovenmenschelijke zacht
zinnigheid, kon hij dan een paar schil
ders in de Oost ontdekken, wier werk
niet volkomen zonder eenigen zin of
lieflijkheid was. Het geheel bleef niet
temin een schamele verzameling. En
weer vraagt men zich, vol verbazing,
af: hoe komt het dat de oostersche
natuur, als een beangstigend wonder
van schoonheid verheerlijkt door alle
reizigers, geen enkel waarlijk groot
kunstenaar inspireerde? De eenige
exotische kunst, die werkelijk diepen
Gaston Denys Pet
indruk maakt, is, naar mijn meening,
die van Henri Rousseau (Le Douanier)
in zijn Mexicaansche"
herinneringsdoeken. En hierin is een direct
contact met het tropische leven al heel
ver te zoeken ! Niet zonder waarde
is het werk door den Luikerwaal
Mambour uit de Congokolonie mede
gebracht.' En nog zinrijker, zeker veel
beminnelijker, is het omvangrijk
oeuvre van Albert Lubaki. Deze
ivoorsnijder uit Kabinde, van bakongo
origine, heeft te Brussel, te Parijs en
te Genève aquarellen geëxposeerd,
welke als een openbaring
gewerkt hebben. Deze vol
komen zuiverheid, dit natuur
lijk mengsel van kinderlijk
heid en raffinement, en, niet
het minst, deze onuitputte
lijke vindingrijkdom had men
bij een moderne
bantoekunstenaar niet vermoed. En
hieruit bleek alweer hoe slecht
men, ondanks alle geleerde
volkenkundige studiën, de
Afrikaansche inboorlingen nog
kent. Een Belgisch schrijver,
Gaston-Denys Péiier, maakte
zich verdienstelij k door Lubaki
te exposeeren en door de aan
dacht op zijn werk te vestigen.
Hij schreef de eerste studies
over dit oeuvre en die blijven
tot heden het beste over deze
kunst geschreven. Hij had de
voldoening, dat vrijwel de
geheele Belgische en Fransche
kritiek, voor zooverre die
begrip heeft van de proble
men der moderne plastische
kunsten, zijn ontdekking"
enthousiast ratifieerde.
Périer is eon interessante en
bemiunenswaardige figuur in
de Belgische letterkunde van
heden. Met een jeugdig vuur,
dat veel jongeren hem benij
den mogen, met een enthou
siasme, dat voortkomt uit
een warme en waarachtige
liefde, heeft hij zich aan den
Congo, geheel, gewijd; en hij
is, op dit oogenblik, een der
beste kenners van het
negerleven en vooral van de neger
kunst. Tientallen publicaties
getuigen van zijn wetenschap,
maar vooral van zijn intuitie
en van zijn menschelijke ge
negenheid voor het het don
kere volk. Dezer dagen ver
scheen, met een zeer fraaie
omslagteekening in kleur van
Albert Lubaki, een bundel
notities, getiteld Nègreries
etCuriositésCongolaises"(Edi- r-
tions de L'Eglantine,Bruxelles,
1930). Ik ken geen beter boekje dan
dit, om hen, die iets meer van het
intellectueele leven der Bantoe's
willen weten, de ee'ste aanwijzingen
te geven. Wij leeren er namelijk uit
hoe wij de kunst der negers moeten
benaderen. Dit is namelijk de hoofd
zaak. Er zijn menschen, die nooit een
juiste kijk op de Afrikaansche kunst
zullen krijgen, omdat hun eerste aan
raking ermede onvoldoende of ver
keerd was voorbereid.
De goede negersculpturen, maskers
en teekeningen zijn geen
ethnografische rariteiten, maar kunstwerken
in volkomen gelijken zin als de
gothische kerkbeelden; zij komen
voort uit eenzelfde gemoedsdrift: de
DOOR JAN
behoefte naar religieuze verheerlijking.
en zij verschillen in aesthetische
structuur veel minder f dan men ook
op het eerste gezicht wel zou meenen.
Van deze grondwaarheid uit moet men
de Afrikaansche kunst beschouwen en
beoordeelen. Verder moet men zich
van den aanvang af doordringen van
het feit dat de negers geen vreemd
soortige wezens zijn, maar, au fond,
Beeldhouwwerk, vlechtwerk en weefsel.
[bakuba-stijl (Kasa;
heel gewone menschen als gij en ik,,
met enkele nuances in gevoel en
verstand, welke ons wat buitensporig
toeschijnen, maar in hoofdzaak
levende met dezelfde innerlijke be-
hoeften en verlangens. En tenslotte
moet men zich ontdoen van het
algemeen verbreide waanidee,, dat de
negers van midden-Afrika een primi
tief volk zouden vormen. Integendeel
het is een vrij primitieve houding
onzerzijds om aan te nemen, dat al
wat wij niet kennen, niet bestaat of
niet bestaan heeft ! De geschiedenis
van Afrika is nog niet geschreven. En
eerst in de laatste jaren begint men
zich er rekenschap van te geven, dat er
een klassieke negercultuur bestaan