De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 30 augustus pagina 17

30 augustus 1930 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

GROENE AMSTERDAMMER VAN jo AUGUSTUS *#ö' fi INDISCHE WIND i» l» i ?i l J ? Nationale feestdagen HET blijft voor vele Indische monarchisten een gestage te leurstelling, dat de nationale feest dagen hier zoo weinig uitingen van nationaliteitsvreugde en trouw op leveren en zoo weinig feesten worden. En toch zou men voor beide alle voorteekenen gunstig moeten achten. We aitten met een handjevol Neder landers in een vreemd land onder vreemde volken en het nationaal besef spreekt voornamelijk tot ons in den vreemde. Verder staat Indi bekend vanwege de daverende feesten. Toch vlot het niet op die dagen. De parades, in den prillen ochtend, zijn bij de toeschouwers meer geliefd dan. bij de uitvoerders en de redenen waarom een parade afgelast kan Worden zijn talrijk. Bovendien zijn er niet zooveel steden gelukkig met een voldoende sterk garnizoen om een parade te leveren. Na de parade komt dan désoos en in plaatsen zonder parade komt ook de soos. En in de sqos krijgen de leden op een zeker oogenblik gratis champagne en ver volgens gratis oranjebitter. Dit is in de hitte zwaar ^drinken, vooral in de kwantiteiten waarin men in over moedig en uitgelaten, gezelschap het naar binnenwerkt. Dit soosfeest drukt bij velen een stempel op den geheelen dag We hebben sedert eenigen tijd de Vaderlandsche Club, wier ontstaansmotief en streven machtig mooi getypeerd zijn in een pers-uiting van Inlandsche zijde, welke het Wilhelmus noemde het clublied van de Vaderlandsche Club. De Vaderlandsche Club wil ons nationaal besef verlevendigen door de nationale dagen tot feestdagen te maken. Vóór haar hebben periodiek vereenigingen en enkelingen hiernaar gestreefd; met geen enkel succes echter. De hitte smoort iedere feestvreugdeuiting en al onze feestelijk heden vermeerderen de warmte. Maar bovenal: er zit iets onaange naams in, dat de Inheemschen, die ook onderdanen zijn van onze Konin gin en die ook blijde dienen te zijn met de büjdschap van ons Vorstenhuis zoo weinig spontane feestvreugde aan den dag leggen. Daar komt bij, dat de hoogste pret voor de Inheemschen, de pasar malam (een soort avondkermis meestal zonder kermisvermakelijkheden) door een vaderlijk gouvernement ontmand is. De gele genheid nml. tot haaardspel durft het Gouvernement niet overvloedig aan de bevolking aan te bieden en het doodgewone spel met centen en dub beltjes en kwartjes is de eenige feest vreugde, die Inlanders en Chineezen dag en nacht bezig houdt. Indien veredeling van het volksvermaak in het Westen reeds een heksentoer blijkt te zijn, hoe zalmen dan ooit veredeling van het Indisch volksvermaak kunnen bereiken. En zoo demonstreeren onze natio nale feestdagen een van de moeilijk heden in de koloniale verhoudingen. In onze herinnering waren het dagen van hossen en falderalderiere en zakjesplakkende socialisten; die her innering trachten we vergeefs terug te vinden in een drukken, uitgelaten, dei nenden soos-ochtend. En voor ons tegenwoordig verstandelijk gevoel is de dag slechts welkom als een vrije dag, met veel rust in luie stoelen en kunst matige koelte. De vlaggen, die in het oude land zoo wild en overmoedig konden wapperen en slaan in den wind, hangen hier schots en scheef, door eens Inlanders non-chalante hand geheschen of uitgestoken, dikwijls met blauw boven. En het eenig ont roerende is de vlaggentooi in de kampongs of langs de wegen, waar de Inlanders op bevel van het Binnenlandsch Bestuur hun vlag moeten uitsteken en aan welke printah de arme slokkers voldoen door een dundoek, ter grootte van een mans zakdoek, dat ongeveer de kleuren rood, wit en blauw heeft, maar dat varieert van donkerpaars, geelroze tot helgroen, wit, donkerrood, in alle mogelijke combinaties, te beves tigen aan een bamboestaak, dikwijls van onmogelijke lengte. Die vlaggen tooi is wel het meest ontroerend want vlaggen op bevel is een armoedige wijze van nationaal-besefs-uiting. Voor al wanneer men bedenkt, dat zelfs de pooverste vlag den Inlander eenige dagen loon kost H. V. SPREEKZAAL ,* School en Hnia De kinderen gaan bij lager en middelbaar onderwijs 5 tot 7 uur per dag naar school; 10 tot 8 uur slapen ze. Het restant, 9 uur, wordt grooten deels in de huiselijke kring door gebracht, ten minste behoort er door gebracht te worden. Ieder verwacht, dat het onderwijs met 20?40 leer lingen per klas prachtige resultaten zal opleveren en wat verwacht men van die dubbele tijd thuis, waar men maar een klein aantal kinderen bijeen heeft? Zou er ook gehoopt kunnen worden, dat in dien tijd wel eenige invloed uitgaat van de huiselijke kring? Kan er thuis door gesprekken niet verband gelegd worden tusschen het gehoorde op school en de praktijk van het leven? Het pas geleerde kan nog eens in anderen vorm gezien worden in een krantenartikel, bij een wandeling of hoe dan ook en kan heel ongezocht zijn. Maar wel moeten de middelmatig begaafden meestal op merkzaam gemaakt worden en door wie anders dan door de ouders. Welke vaders en moeders nemen daarvoor de tijd? En wie leeft zoo danig, dat men dien tijd nemen kan? Visites maken, winkelen, luisteren naar het afdraaien van half versleten gramofoonplaten, (wat tegenwoordig het middelpunt van menige huiselijke kring is) klagen over het zitten blijven van de kinderen, praten over de dienstbodenood, en wat u nog meer wilt, dat alles is voor velen belang rijker dan het meeleven mee de kinderen. En juist door het meeleven leert men hunne gedachten, kent men de sterke en zwakke plekken van hun vermogen, hoort men, wat hen boeit, wat hen afleidt, waar ze moeite mee hebben. Geen onderwijskracht kan dat alles te weten komen en bij voorkomende moeilijkheden licht n van de ouders eens wat toe; van conflicten behoeft dan geen sprake te zijn. En men krijgt de samenwer king tusschen school en huis, die door geen ouderavonden wordt ver kregen en die niet anders dan het onderwijs ten goede kan komen. Zou daar eens met nadruk en her haaldelijk op gewezen kunnen worden; veel kinderen en gezinnen zouden er gebaat mee zijn, als de ouders in die richting meewerkten. BBIG. HUETINCK VAN DER MEI Gedachten van Schopenhauer bewerkt door Gharivarius (NIEUWE REEKS) I. DE MONARCHIE De deugdelijkste vorm van staatsbestuur is die, Waartoe Natuur ons leidt. Dat is de monarchie. De bijen en de mieren hebben hun vorstin, Dit voorbeeld heeft voor hem die denkt, een diepen zin. Het leger heeft een hoofd, het schip een kapitein, Bij mensch en dier bestuurt slechts n orgaan, het brein; De long, het hart, heeft elk een taak op zijn gebied, Zij werken mee, maar zij beheerschen 't leven niet. Zoo is dus dit regiem natuurlijk en normaal 't Heelal, het zonnestelsel zelfs is monarchaal. II. DE VORST Hoe zou het mooglijk zijn, dat steeds en overal, De grootste volkenschaar, millioenen in getal, Zich willig neerboog voor een man, een vrouw, een kind? 't Is 't monarchaal instinkt, 'dat g'in zijn wezen vindt. l'Etat, c'est moi," is juist. De vorst, dat is de staat; Hij die zijn voorspoed deelt, zijn rampen ondergaat, Geen ander doel beoogt dan 't welzijn van het volk> Waarvan hij zinnebeeld en leider is, en tolk. De republiek is kunst, is maakwerk, zwak van stuur, De monarchie stamt uit de menschlijke natuur. III. HET ONDERWIJS Voordat de jeugd nog iets beleefd heeft, of aanschouwd, Is 't arme hoofd al met begrippen volgestouwd. 't Gevolg is, dat de knaap de wereld binnentreedt Als een, die veel te veel en veel te weinig weet. Nu heeft hij maar te zien, hoe 't hem het best gelukt, Den ballast weg te doen, die op zijn hersens drukt. Een vlijtig jongeling sprak tot Aristhenes: Noem mij het beste vak, dan neem ik daarin les." Het bondige bescheid, dat deze denker gaf, Geldt ook voor onzen tijd. Hij zei: Leer niet. Leer af." IV. FOUTEN ERKENNEN Den man van groote geestesgaven deert het niet, Als men zijn kleine fouten en gebreken ziet. Hij neemt er soms zelfs met genoegen kennis van, Beseffend, dat hij wel een stootje velen kan. Maar de banale meusch, de middelmatigheid, Is zelden tot erkenning van een fout bereid, Omdat zijn waarde juist alleen hierin bestaat, Dat hij zijn leven lang geen enkle fout begaat. Als hij dus toegaf, dat zelfs hij iets had misdaan, Dan was zijn heele reputatie naar de maan. V. PERSOON In meer dan eene taal bestaat het woord persoon; 't Duidt menschlijk wezen aan. Het woord is zeer gewoon, Maar 't drukt toevallig een merkwaardig denkbeeld uit, Omdat persoon oorspronklijk masker, mom beduidt. En stellig is het waar, dat elk zijn aard verheelt, Een mom of masker draagt, en steeds comedie speelt. 't Maatschappelijk verkeer is slechts comediespel, De wereld is " de rest van 't rijmpje kent men wel. Vandaar dat wie wat in zich heeft, het spul ontvliedt, En dat een leeghoofd in gezelschap zoo geniet. VI. GEMEEN Een ander woord voor slecht of waard'loos is gemeen. Dat is oorspronklijk: wat behoort aan iedereen; En welke waarde heeft wie verder niets bezit? Als vonken, spattend uit het aambeeld van den smid, Ontstaan millioonen jaarlijks minder mensch dan soort, Met niets persoonlijks in gedachte, daad of woord. De lage dieren hebben geen karakter. Wij, Zoo zegt men, wel. Toch, kijkt gij naar de maatschappij, Dan zoekt gij bij het meerendeel dat gij 'ontmoet, Karakter tevergeefs. Het is confectie-goed.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl