Historisch Archief 1877-1940
J*
i
Radio-critiek
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 30 AUGUSTUS 1930
No. 2778
DAT op het oogenblik de voor
naamste taak van de radio is:
?de luisteraars te amuseeren, schijnt
uien in Duitschland wel het best
-te beseffen. Overal probeert men daar
?programma's samen te stellen, die in
?de eerste plaats gezellig en smakelijk
zijn. Aparte, interessante avonden
naast de gewone concerten der
omroep-orkesten.
En wanneer men goed speurt in
?a^jn radio-gids, lukt het bijna eiken
?dag iets genoegelijks te vinden, iets
' dat getuigt van het hartelijke
ZuidDuitsche gevoel voor humor, of van
het systematischer geordende
Noor?delijke Witzverlangen."
Daar was een keer een walsuurtje,
"waarin een heele Strauss-cyclus werd
gespeeld. Neen, niet alleen Johann,
maar ook Josef en Oscar, en Richard,
?die heelemaal niet van de familie zijn.
Alle Menschen werden Brüder wanneer
?die radiodirigent dit wil.
In Hamburg was ook een cyclus"
bij elkaar gescharreld: Die vier
Elemente", een interessante titel, die
?ons stukken bracht als de
Hehriden?ouverture, Irrlichter, Regen, lm Nebel,
Lied vom Winde, etc. Alles weliswaar
?een beetje minder interessant dan
men verwachtte. Maar overigens: is
men bij het lezen van zoo'n program
ma niet reeds 'geamuseerd, en zal
iemand verzuimen naar zoo'n concert
van water en vuur te luisteren?
Langenberg gaf ook eens een langen
avond muzikale geestigheden. Het
-eerste deel bestond uit muziek, die op
aichzelf humoristisch was; het tweede
deel gaf parodieën. Het
Werag?orkest en koor en enkele goede solisten
'voerden op voortreffelijke wijze het
?programma uit, zoodat het geheel
ons werkelijk een kostelijken avond
bezorgde. Daar was Das böse Weib"
van Haydn, en een stuk van Mozart,
die twee hoorns met orkest liet goo
chelen; Beethoven's Wuth ber den
verlorenen Groschen," en verschil
lende liederen, waaronder prachtige
van Moussorgsky en Wolff. Daarna
was het een genoegen naar de ge
moedelijke en ook venijnige spot van
,-allerlei componisten te luisteren, naar
hun muzikale vakpraatjes over be
minde" collega's, vinnige
roddelarijtjes in noten, zooals Reissiger's
Katzengesang over Rossini's opera's,
en ook Huntley's Gebet einer Jungfrau
voor Jazz. Een der gewilligste slacht
offers was de zelfs in deze benarde
positie nog weemoedige glimlachende
Chopin, die door Doucet ter slachting
werd geleid.
Hoe goed de saxofoon per radio
overkomt mochten wij weer eens uit
Zeesen hooren, waar een saxofonist
met de welluidende naam Puciarelli
ons op zijn even welluidende
huilcapriolen vergastte.
Behalve de vroolijkheid komt er
uit Duitschland natuurlijk ook een
erhebliche" kwantiteit ernst. De
jeugd krijgt er muzieklessen en ook de
ouderen worden perfect ingelicht door
vele muziekdoctoren en professoren,
en er worden gedurende het seizoen
de beste sinfonieconcerten uitgezon
den. Ik denk hierbij speciaal aan
Breslau waar men 's winters belang
rijke noviteiten kan hooren in uit
stekende uitvoering.
Met piëteit worden in Duitschland
ook de gestorven componisten her
dacht, en met vreugde wordt de
gelegenheid aangegrepen om op een
sterfdag nooit gespeelde stukken te
voorschijn te halen. Zoo weiden
gedurende de vorige week allerlei
pianostukken en liederen van den
30 jaar geleden gestorven filosoof
Nietzsche door bijna alle Duitsche
stations uitgezonden, zeker niet om
de muzikale waarde, die zeer gering is.
* *
*
Uit Holland kwamen enkele kleine
verrassingen. Tijdens een ziekenuurtje
van de Vara hoorden we eenige inte
ressante stukken van den Rus
Alexander Tansmann voor fluit en piano,
en het Christelijk Radio-orkest gaf
onder leiding van haar dirigent P. v. d.
Hurk een mooi dubbelconcert van
Bach, die Water-Music-suite van Han
del, en Mozart's onvolprezen
Haffneiserenade, alles verdienstelijk gespeeld.
De note gaie vonden wij ditmaal
in een piano-stukje van Debussy,
The little shepherd," een muziek
zoo broos van harmonie en door
zichtig van lijn, voor de
uitzendgelegenheid bewerkt voor. . . . harmonie
orkest. Niemand zal zich daarover
boos gemaakt hebben, want het
TAALSCHUT
VIII. Politloneel-jnstitioneel
Sommige taalzuiveraars hebben de
woorden, die hun
Latijnsch-Romaansche afkomst nog duidelijk vertoonen,
al sinds jaren een oorlog op leven en
dood aangedaan. Mij dunkt dit ijveren
lofwaardig naar beginsel, maar in
werkelijkheid overdreven. Zulke woor
den maken nu eenmaal goedschiks of
kwaadschiks deel uit van onzen
taaischat. Het Nederlandsch, germaansch
van grondslag, bezit van oudsher een
romaanschen bijslag. Wat wij te doen
hebben, is dien grondslag te ver
sterken en dien bijslag te beperken.
En dit, omdat de germaansche woorden
het duidelijkst tot ons en het innigst
met ons spreken, de romaansche
daarentegen meerendeels niets anders
tot ons te zeggen hebben dan wat het
koele verstand in hen legt. Het ger
maansch hebben wij van nature, het
romaansch gebruiken wij bij over
eenkomst. Al gaat nu het eerste ons
nader ter harte dan het laatste, toch
mogen wij niet onverschillig toezien,
wanneer romaansch Nederlandsch zoo
niet verminkt indien namelijk
voor zulk mindersoortig Nederlandsch
dit woord te groot klinkt dan toch
verfonfaaid wordt.
Politie is een oud romaansch woord
ten onzent, een verzwakking van het
Middellatijnsche politia. Wij bezigden
het ook in verschillende samenstel
lingen: politiepost, politiespion, enz.
Er bestond geen behoefte, een bijv.
nw. ervan af te leiden, totdat onlangs
de een of andere schoonheidszoeker
een schitterende ontdekking deed in
politioneel: het politioneele onderzoek,
politioneele straffen. Het onderzoek der
klonk te ma], en op het programma
stond bovendien achter den titel van
het stuk: Zeldenrust Debussy.
De Belgen stuurden ons uit Leuven
de Rubens-cantate van Peter Benoit
in onze maag. Wat een bombast en
geweld. De vleeschkleur van Rubens'
ontelbare groote schilderstukken ver
worden tot een brutaal en gemeen
scharlaken.
Ze hebben nog veel goed te maken,
onze Zuiderburen. Ph.
politie en politiestraffen werden meteen
op de vliering geborgen.
Ik neem de vrijheid, politioneel voor
mallooterij te verklaren. In het beste
geval had het politieel moeten luiden.
Men maakt toch van principe: prin
cipieel, van individu: individueel;
van part: partieel. Wel kent men
correctioneel, conditioneel, conventi
oneel, redactioneel, maar dat raakt
je de koekoek: die zijn alle afgeleid
van woorden, die feitelijk op ion uit
gingen en waarbij -eel het enkele ach
tervoegsel is. Slechts indien politie
stond voor polition had politioneel
ermee door gekund; nu loopt het voor
mal. Het doet echter zeer parmantig
en kan verdacht worden van het
vaderschap van justitioneel. Dit laat
ste op zijn beurt dringt zich dwaselijk
op den stoel van justitieel. Dat
gerechtelijk zijn zetel deelen moest met
justitieel, konden wij nog door de
vingers zien, maar nommer drie
pakken wij bij den kraag en dragen
dien proleet ter deure uit.
N.B. Ik kom daarnet politionneel
tegen met twee ennetjes. Wie kan
het nog mooier?
De heer C. M. v. H. te Bussum meent in
treffen een stoplap, zooals hij 't noemt, te ont
waren, van het slag van wijzen op en mee
maken. Vóór dezen had I. Esser (Soerarana),
een fijn en geestig opmerker in taalzaken,:
loopers gedoopt: sleutels die op alle sloten
passen. Men kan ook van dooddoeners spreken,
desnoods van duivelstoejagers. Men treft
zegt de heer v. H. tegenwoordig maatregelen,
besluiten, overeenkomsten, verbintenissen, rege
lingen, bepalingen ja ongeveer alles. Vroeger
had men hiervoor een heele keus van woorden:
nemen, sluiten, aangaan, merken, vaststellen."
Ik kan 't niet in allen deele met deze waar
schuwing voor treffen eens zijn. Maken als
dooddoener acht ik gevaarlijker. De man zelve
heeft het gedaan. De schuur brandde af, het
huis zelve bleef staan. De heer v. H. maakt
bezwaar tegen zelve. Begrijp ik hem wel, dan
verlangt hij uitsluitend zelf. Inderdaad, zelf
wordt zoo goed als nooit meer verbogen, maar
daarom mag men het nog wel verbuigen, als
men 't slechts goed doet. En dit is het geval
in de hier gewraakte voorbeelden. De man zelf
of de man zelve, het huis zelf of het huis zelve,
de mannen zelf of de mannen zelve (niet: zelven),
alle zijn goed. De verbogen vormen zijn
ouderwetsch te noemen. Anders valt er niet tegen
te zeggen.
In Taalschut VI zijn buiten mijn schuld en
toedoen twee heeren L. dooréngeloopen. Een
afschuwelijk misverstand.
Ophelderingechtereenvoudig. De eerste heer, mag ik hem den kwaden
noemen?, behoorde wel degelijk achter déze
schutting te staan; de tweede evenwel, de brave,
was van schut V overgeschoten.
Albert Heiman levert ons uitgesoberd over,
een voortbrengsel van C. de Dood. Er is geen
gebruiksverk'aring bij, zoodat we er naar radea
moeten, of het een versobering is van
uitgezuinigd, of wel een fatsoenlijke variant van
uitgesabberd, of ook een verdietsching van Eng.
outsobered = uitgenuchterd. De beide laatste
vindt ge noch bij Murray noch bij Van Dale.
Maar wat nood voor den dood. HAJE
BOEKAANKOND1GING
Folklore, door W. A. P. Smit, Zutphen,
W. J. Thieme & de.
Ruim een dertigtal door schrijver her- en
?derwaarts gestrooide vertellingen over volksgeloof
?en volksgebruiken in Germaansche landen vindt
men in dit boekje bijeen. De sprokkeling is niet
al te zorgvuldig geschied. Schetsjes, die over
hetzelfde onderwerp loopen, zijn onnoodig ver
van elkaar geplaatst. Van het Kerstfeest bijv.
handelt het 1ste stukje, maar aan Kerstmis is
ook het 20ste gewijd. Paschen I is het opschrift
van het 5de, en Paschen II dat van het 19de
Artikeltje. Het ware wenschelijk geweest, dat
schrijver zulke gelijksoortige brokjes vereenigd
had. De moeite van eenige verwerking te dien
«inde zou wel beloond zijn geworden. Dan had
.schrijver veel sterker werk kunnen maken, geschikt
voor meer ontwikkeld publiek. Hij praat nu nog
~te los en te gehaast voort, bijna net of hij voor de
jeugd, althans voor kleinen van geest schrijft.
Dit is natuurlijk op zich zelf beschouwd zeer nuttig,
.maar een zwaarklinkende titel als Folklore legt ook
?ernstige verplichtingen op, verplichtingen, waaraan
.schrijver, ook al werkt hij nog tien jaar zoo voort,
iet zal kunnen voldoen. Maar in dien tusschentijd
kan hij wel degelijk in zijn liefhebberij studie een
heel eind vooruitkomen. Een matige belofte houdt
dit boekje zonder twijfel in. De vrucht kan zeker
ijrper worden.
De verbrokkelde staat van deze schetsjes ver
hindert niet, dat er een draad is op te merken, die
door vele hunner heenlooopt. Schrijver laat namelijk
telkens uitkomen, hoe de Germaansche goden
wereld wel voor de Christelijke leer moest wijken,
maar diep geprent bleef in het volksgeloof, zoodat
de Kerk zich genoodzaakt zag, de eigenschappen der
heidensche goden in verkleeden vorm over te
brengen op hare Heiligen en de heidensche
feestgetijden zoo geleidelijk mogelijk te vereenzelvigen
met de Christelijke vierdagen. Deze voorstelling
van zaken biedt weliswaar niets nieuws en is al
overlang aanvaard, maar zij kan uitstekend dienen
als veilige leiddraad in den wondermooien hof
van Germanië's volksleer. Daarlangs loopt de weg
naar de zich openende bronnen der nog zuivere
Germaansche volksbruising, waar het dichterlijk
gemoed henen streeft.
Het gaat niet aan, een zoo jongensachtig werkje
als dit van den heer Smit uit grof geschut van taai
en stijlkritiek te bestoken. Laat schrijver trachten,
den vorm iets beter te verzorgen. Daar kan het
bij blijven. Als voorbeeld strekke bldz. 5 bovenaan:
een literatuur kan niet ergens op wijzen; Spieleiei
is in het Hollandsen aardigheid, liefhebberij, tijd
verdrijf; cultureel begrijpen eenvoudige lezers
gelukkig niet, maatschappelijk geeft hun wel
begrip. Voorts moet schrijver ook voorzichtig zijn
met de spelling van oud-germaansche woorden,
de enkele malen trouwens dat hij ze gebruikt.
Nothfyer (bldz. 16), verzoeningsvuur, verandere
hij in nödfyr of nötfiur, in welke vormen het woord
is overgeleverd. In het stukje, getiteld De Heilige
Graal, dient overal het onzijdig geslacht van Graal
bewaard te blijven. In ons oude Dietsch is het altijd
Dat Graal geweest. Van schrijvers verklaring
van den naam Utrecht naar LTllr heb ik opgezien,
daar ik dezen alleen in de Noorsche en niet in de
Westgermaansche godenleer thuis rekende, als
een wintergod inderdaad, maar ook als jager en
skilooper. De heer Smit verklare mij echter vrij
voor een brekebeen in de mythologie. Dit te
hooren zal ik even prettig vinden als ik het prettig
vond zijn bundeltje aan te kondigen. Het is om
op te slaan en met de opgroeiende jeugd te genieten.
het is om na te slaan en wijzer te worden. Nie
mand bij mij thuis zal na bij den heer Smit van
St. Maarten gelezen te hebben, ooit meer de lief
lijke Sinter-Maartenshelpers van de deur jagen.
Ik wensch zijn boekje het goede geleide toe van al
de goden en sinten, die hij voor ons heeft opge
poetst.
Ch. P. H.