De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 20 september pagina 1

20 september 1930 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

W fy roene voor Nedtarïmici Telefoon 37964 Postgiro 72880 Gem. Giro G. 1000 ONDER HOOFDREDACTIE VAN A. C JOSEPHUS JITTA Redacteuren: L. J. JORDAAN, F. G. SCHELTEMA EN M. KANN. Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM KEIZERSGRACHT 355, AMSTERDAM C. OPGERICHT IN 1877 No. 2781 ZATERDAG 20 SEPTEMBER 1930 Een Mager Beestje door Mr. A. G. Josephus Jitta HET is gebruikelijk, dat ieder jaar op den derden Dinsdag in September de opening van de Staten-Generaal met eenige plechtigheid wordt gevierd. Ditmaal vond deze gebeurtenis zelfs met grootere plechtigheid plaats, dan de laatste jaren de gewoonte was. Het hoogtepunt van het feest vormt de troon rede; waarmede de Koningin de zittingen van de beide Kamers geopend verklaart en waarin zij als woordvoerster dei regeering den toestand des lands uiteenzet en een uiteenzetting geeft van de wet gevende maatregelen, welke de regeering voor het nieuwe zittingsjaar in voorbereiding heeft. Het is gebruikelijk, dat de pers aan die troonrede alle aandacht besteedt. Ook de Groene pleegt daarin niet achter te blijven. Wil echter dit openbaar overleg tusschen regee ring, volksvertegenwoordiging en volk eenig vrucht baar resultaat opleveren, dan dient de regeering het hare bij te dragen door aan de troonrede al thans eenigen inhoud te geven. Anders zou het de voorkeur verdienen met het adres van antwoord van de Tweede Kamer op de troonrede, dat reeds jaren geleden werd afgeschaft, ook de besprekingen van de pers over de troonrede te doen vervallen. Deze troonrede is zulk een mager beestje, dat de slager er zijn neus voor zou ophalen. Het voornaamste punt, dat in de troonrede ?wordt aangeroerd en dat in de huidige omstandig heden ook alleszins de volle aandacht van ieder, die in 's lands zaken belang stelt, waard is, betreft de economische crisis en de maatregelen, waartoe deze regeering en wetgevers noopt. Mijn bijdrage tot deze openbare discussie tusschen regeering, volksvertegenwoordiging en volk zal handelen over twee onderwerpen, die met de crisis verband houden, doch waarover de regeering zwijgt: de reorganisatie der publieke diensten, die op de volkswelvaart betrekking hebben en onze handels politiek. Over-de reorganisatie der publieke diensten, die op de volkswelvaart betrekking hebben, zwijgt de regeering niet geheel. Zij bepaalt zich tot de mededeeling, dat ,,de economische voorlichting moet worden hervormd." Dat is voor een ingewijde een niet ingewijde Inhoudsopgave staat op pag* 20 kan van deze vage uitdrukking niets begrijpen een duidelijke toespeling op het niet lang geleden gepubliceerde rapport der commissie-Posthuma, dat de oprichting van een centraal bureau voor economische voorlichting aanbeveelt, waaiin de verschillende depaitementale diensten, die met deze materie bemoeiing hebben en die op dit oogenblik over de departementen van Arbeid, Handel en Nijverheid, Buitenlandsche Zaken en Financiën verspreid zijn, opgelost zullen worden. Tegen een reorganisatie van deze diensten, die op zich zelf zeker urgent is, heb ik niets. Mijn bezwaar is echter, dat de regeering blijkbaar volle aandacht heeft voor wat ik als een bijzaak beschouw en dat zij de hoofdzaak uit het oog verliest. Hoofdzaak is in mijn oogen een reorganisatie van de departementen van algemeen bestuur; de reorganisatie der voorlichtingsdiensten is slechts bijzaak. Wanneer men eerst voor het voornaamste vraagstuk een doeltreffende oplossing vindt, zal daarna het kleinere vraagstuk gemakkelijk op gelost kunnen worden. In het nummer van de Groene van 23 Augustus j.l. beval ik de instelling van een departement van volkswelvaart aan, waardoor bereikt zou worden dat alle bronnen van volkswelvaart: landbouw, nijverheid, handel, scheepvaart en mijnen zooveel mogelijk onder n minister zouden komen te ressorteeren. Ik betreur liet, dat uit de troonrede blijkbaar moet worden afgeleid, dat de aandacht van de regeering zoozeer door een onderdeel in beslag wordt genomen, dat zij de hoofdzaak uit het oog verliest. Hoe staat het met een wijziging van onze handelspolitiek? Van het toegeven aan protectio nistische wenschen, geuit door vertegenwoordigers van bedrijven, die van de crisis te lijden hebben, wordt niet gerept. Wanneer dat zwijgen beteekent, dat de regeering niet voornemens is die wenschen in te willigen, is dat zeker een heuglijk zwijgen. Hoe staat het met den in de laatste jaren in steeds toenemende mate op de regeering geoefenden drang tot actieve handelspolitiek: de instelling van een dubbel tarief of van een retor sietarief ? Drie jaren geleden bevatte de troonrede een uiterst gevaarlijke zinsnede, waarin werd mede gedeeld, dat een wetsontiverp werd voorbereid, dat blijkbaar beoogde aan de wenschen der voor standers van actieve handelspolitiek tegemoet te komen. Dat achtte ik daarom zoo bedenkelijk, omdat uit deze woorden viel op te maken, dat de regeeiing, zondet een onderzoek te hebben ingesteld naar de noodzakelijkheid van de wijziging van onze handelspolitiek, opdracht had gegeven een wetsontwerp gereed te maken, dat een wijziging van onze handelspolitiek ten gevolge zou hebben. Verleden jaar werd in de troonrede medegedeeld, dat het onderzoek naar de al of niet wenschelijkheid van een onderhandelingstarief werd voortgezet. Mag uit het zwijgen van de troonrede van 1930, zoowel over het onderzoek als over het wetsont werp, worden afgeleid, dat het onderzoek tot resultaat heeft gehad, dat een dubbel tarief niet wenschelijk wordt geacht? Men ziet het: vragen doet de troonrede in grooten getale rijzen, maar antwoorden geeft zij nauwelijks. Wat aan ieder bekend is, wordt in weinig zeggen de termen medegedeeld. Doch omtrent de voor nemens der regeering ten aanzien van brandende vraagstukken verneemt men weinig of niets. Dit magere beestje vormt een schrille tegen stelling met de pracht en praal, waarmede de opening van de Staten-Generaal gepaard ging. Radio-Censuur door Prof. Mr. F. G. Scheltema DE verhouding van de Overheid tot de radio levert moeilijkheden op. Bene daarvan betreft de veideeling van den zendtijd over de verschillende omroeporganisaties; wij zullen dit veelbesproken punt ditmaal laten rusten. Een andere moeilijkheid met de eerstge noemde niet diiect samenhangende betreft de van overheidswege uitgeoefende censuur op en controle van radio-uitzendingen; zij leidde eenige malen tot het verbod of het onderbreken van bepaalde uitzendingen; laatstelijk weid de uitzending van het demonstratief congres van S. D. A. P. en N. V. V. door haar getroffen. Hoe heeft men omtrent de gestie der overheid in dezen te denken ? Vooropgesteld zij, dat rechtens de overheid tot het uitoefenen van censuur en controle vol komen bevoegd is. De grondslagen van die be voegdheid zijn gelegd in het z.g.n. Radiowetje wet van 1928 tot wijziging der Telegraaf- en Telefoonwet ; de nadere uitwerking heeft plaats gehad 'in het Radio-reglement-l 930. Art. 4 van dat reglement geeft de Kroon bevoegdheid, het gebruik van een radio-inrichting te staken, wanneer Zij dit in het algemeen belang noodig acht; art. 9 verplicht de omroeporganisaties, er voor zorg te dragen, dat de inhoud van hetgeen wordt uitgezonden niet in strijd is met de veiligheid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden; art. 10 onderwerpt de uitzending van genoemde organisaties aan de controle van een door den minister te benoemen radio-controle commissie. Formeel was dus de radio-contröle-commissie in haar recht, toen zij voorafgaande toezending van de op het demonstratief congres te houden en vandaar uit te zenden redevoeringen verlangde, en, na weigering van die toezending, de uitzending belette. Maar daaruit volgt o. i., dat er in dat recht zelf een fout moet schuilen; want dat rede voeringen van iemand als bijv. den hoer Albarda niet voor de radio zouden mogen worden uitge sproken, zonder van te voren dooi oen censor te zijn beoordeeld, is dat gevoelt, dunkt ons, ieder Nederlander, die op zijn geestelijke viijheid is gesteld een niet duldbare toestand. Waar schuilt dan die fout? Naar onze meeniiig schuilt zij in de instelling zelve eener preventieve censuur. Natuurlijk kan niemand er in theorie bezwaar tegen hebben, dat uitzendingen, die in strijd zijn met de veilig heid van den Staat, de openbare orde of de goede zeden", worden geweerd; maar de moeilijkheid in dergelijke gevallen is, dat eerst uitgemaakt moet worden, of een uitzending zulk een staatsgevaarlijk of zedebedervend karakter heeft, en dat daartoe de instelling eener censuui, met alle bedenkelijke gevolgen van dien, noodzakelijk is. Zelfs wanneer men afziet van klaarblijkelijke blunders zooals het bekende rendez-vous"verbod e. d. blijft aan de censuur het welhaast onvermijdelijke bezwaar verbonden, dat de censor de grens van het toelaatbare naar eigen subjectieven maatstaf gaat bepalen, en openbare orde" of goede zeden" met eigen opvatting omtrent wat goed en behoorlijk is gaat identificeeren. (Slot op pag, 2)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl