Historisch Archief 1877-1940
~ (^ i'FHi^'wrEF'
m"w*
TAALSCHUT
f,
IV
r
F.
XI. Mentaliteit en nog wat
MET mentaliteit is het gegaan
zïToals met vele andere verder
vende elementen in de taal. In den
* beginne stond het niet onaardig om
zijn nieuwheid en deed het geen
kwaad, zoolang bet met mate en met
oordeel weid gebruikt. Het droeg zelfs
een tintje van voornaamheid. Maar
ter kwader ure kresg het letterkundig
janrap het in de gaten en sleepte hit
de kampong in. Daar zonk die arme
mentaliteit diep, vadems diep. Zoo
treurig is het nu met haar gesteld,
dat zij al wat zij aanklampt, ziek
maakt en op het kerkhof brengt.
Geestesrichting, gemoedsgesteldheid,
gedachtenganj, zieleleven, worden door
mentaliteit, die tot een slet is afgedaald,
ten val gebracht. Zelfs kleintjes als
«feest, verstand, aard, karakter heeft
zij mee bezoedeld.
Menno ter Braak orakelt in De
Vrije Bladen: Iedereen weet, dat
er een Havelaar-mentaliteit bestaat in
Holland." De heer t. B. leutert.
Geen monsch in Holland met gezond
taalbègdp snapt wat dat is: een
Havelaarmentaliteit, maar hij raakt
De eeuwige depressie
De laatste zomer is voorbij.. verplensd,
verdrenst, vergald, verplast, verspoeld,
vergoten....
Wat hebben wij gewacht, verbeid,
ge. .wenscht. .
Maar onze pech bleek ditmaal onbegrensd
en 's hemels sluiswerk werdniet afgeslo
ten. ...
De barometer, eerst geconsulteerd,
op eiken uitslag vanzijnschaalverdeeling,
werd in het eind hardnekkig genegeerd.
We hebben ons vermand, geresigneerd,
in grimmige, verbetene verveling....
En 't hemellichaam datmen nog vermoedt,
maar reeds in maanden niet kon onder
scheiden,
en hier of daar nog ergens zweven moet,
verdraaide het zijn warmen overvloed
ten bate van het menschdom te verspreiden.
Het kind, in dit verneveld tijdsgewricht
in 't schemerduister van den dag geboren,
dat naar den regenvloed te luisteren ligt,
zal bij zijn rijpheid van de zon wellicht
als van een vreemde oude sagehooren..
Een bijgeloof, dat in de volken leeft,
van iets dat eenmaal straalde van den
hooge,
een ronde schijf, die men aanbeden heeft,
..ach, ..hij aanvaardt die bakerpraat
beleefd
doch heet haar in het diepst van 't hart..
. . gelogen.. .
Daar was een tijd, zoo zucht zijn groot
mama,
dat men het ding geregeld kon aanschou
wen. . . .
sla er de rijwielwet maar eens op na....
De regenmensch der toekomst denkt: nou
-ja
... ./e kan die oude sprookjes niet ver
trouwen. . . ,
MELIS STOKE
CADILLAC
Het feit, dat de Cadillac dikwijls voor
veel duurder wordt gehouden, dan ze
in werkelijkheid Is, pleit wel zeer sterk
voor de hooge plaats.die de CADILLAC
in de algemeene achting inneemt
K. LANDEWEER
UTRECHT AMSTERDAM
Biltetraat 74 ~ Stadhouderskade 93-94
van de wijs door die monsterachtige
koppeling, terwijl hij mentaliteit zoo
voos geworden ziet als een rotte
ramenas.
Met een grimlach ontmoet ik men
taliteit, en sapristi nog wel mijn eigen,
in het volgende grappenmakcrijtje,
samengeflanst door de redactie van
Den Gulden Winckel in een achter
kamertje harer aflevering van Augus
tus. De schuine dtukjes zijn van
ondergeteekende. Men lette voor straks
op de nummering.
Er zijn lieden van de geperfeclinnneerde men
taliteit (\) van den schoolfrik,die liefst anoniem (2)
hun schelderige betweterigheid toonen en
meenen, dat zij met hun grammaticale halsstarrig
heid de zuiverheid van onze taal schutten".
Die taa'schutters vergeten echter, dat de taal
en de spreekwijze der taalgebruikers levendiger
zijn dan de dogmatiek der taalregels. (3)
Wanneer Lij hier Is verschenen" eischen voor
,,verscheen", dan toonen zij een conservatisme
(4) en negatie van een zuivere uitdrukkings
wijze, (5) die hen meer een belachelijk
ouderwetsche fitter (6) toont te zijn, dan een held
haftig schutter met open vizier, die de levendige
afwisseling verkiest boven de doode gelijkvor
migheid.
Een enkele kantteekening zij mij
veroorloofd.
l) Ziedaar het ware Nederlandsch
van de zuivere uitdrukkingswijze en
van het levendig taalgebruik. Een
schoolmeester van Scharnegoutum of
van den Karnemelk spolder zovi het
minder stijf gezegd hebben.
2) Wat beduidt dat? Mijn naam
is klein. Zaagt ge hem nitt, heeren,
zet dan een bi-il op, een waarmede
ge ook beter kunt zien in het veld
der taal: ge strompelt er nog als
stekeblinden rond.
3) Ik ben zuinig met citaten, maar
hier valt mij een passende uitspraak
in van W. D. Whitney den grooten
taalgeleerde: ,,It is not customai y that
a language has its proper usages
fixed by rule, until the danger is
distinctly feit of its undergoing
corruption."
Indien gij, heeron van D. G. W.,
en uw mentaliteitsverwanten, het
bederven van onze edele en machtige
taal niet goedkeurde en bevorderde,
zouden wij, haar beschermers, er
nooit toe gekomen zijn, van haar de
wapenen te vragen, die zij draagt,
om uw rampzalig bedrijf ermede te
verbrijzelen. Zijn wij dan dogmatische
schoolfrikken, gijlieden hebt ons dat
gemaakt met uw tuchteloosheid, met
uw wangevoel en uw schreeuwende
onkunde. Zoodra gij van de taal
afblijft, zullen wij stil zijn.
4) en 5) Gij bedriegt u, omdat gij niet
kunt zien de teekenen des tijds. Gij.
niet wij, zijt de conservatieven in den
zin van achterlijken. Gij bemerkt niet,
dat de tijd, waarin de taal gesmeten
werd op den vuilnishoop, waarin
men haar bracht in het gekkenhuis,
waarin men haar den zotskap op
zette of haar in een clownspak stak,
voorbij begint te raken. Gij ontwaa,it
niet, dat er vele jonge schrijvers op
komen in uw eigen winkel kan ik ze
u noemen , die dat schouwspel zat
zijn en het Nederlandsch weer willen
zetten op zijn hoogen troon. Men zal
u als stamelaars, als sukkels gaan
beschouwen en gij zult in uw hemd
blijven staan.Uw zuivere uitdrukkings
wijze kunt gij dan uitdrukken ter
plaatse, waar ge dat altijd hadt
behooren te doen. Het publiek krijgen
wij ook mee. men zal u nawijzen.
6) Als het zoovel met u gekomen is,
moet gij uw pen opeten en naai- een
baantje aan de .gasfabriek meedingen.
In Schut IX had ik een ijsbarend
basterdzinnetje aangehaald en toegeschreven aan den
heer A. Bartels. Deze toont mij echteraan.dat
het geteeld is door Mej. Dr. Chr. Bastert. Het
prijkte in Juni van dit jaar in een artikel, dat
gedoopt was Het Biologie-onderwijs en de
Algemene Ontwikkeling"" en verscheen in
De Opbouw. De heer B. zendt mij ten bewijze
de eerste bladzijde van dat artikel toe en op
d.e ne bladzijde ontmoet ik daar een paar
vervolgzinnetjes, die met het geciteerde
vreeselijkerdje een eendrachtig gezc'schap vormen.
Het zij mij toegestaan ook door de geleerde
schrijfster ze den volgenden keer met mijn
lezers in oogenschouw te nemen.
HAJE
Gedachten van
Schopenhauer
bewerkt door Gharivarius
XIX. HET EIKJE
'k Zocht bij een ouden eik naar planten in het gras,
En 'k vond een kruid, dat schijnbaar onbeduidend was.
Maar nauwlijks raakte 'k een der teerc blaadjes aan,
Of 't plantje sprak, en zei: ..Neen. Vi-eemdling, laat mij staan.
'k Hoor in uw trommel niet, bij dat gewone kruid;
Dat leeft ten hoogst' een jaar, en dan is alles uit.
Bekijk me maar eens goed. Ik ben niet wat ik lijk.
Wel eeuwen word ik oud. Ik ben een kleine eik."
Zoo schijnt genie soms, jong, van d'alledaagsche soort,
Maar 't sterft niet als de rest. Zijn geest leeft eeuwen voort.
XX. MISKENNING
't Genie op elk gebied, al is 't ook nog zoo groot.
Wordt zelden gewaardeerd door d'eigen tijdgenoot.
Werd Beethoven geëerd, en Mozart, Dante, Bach,
En Rembrandt, die zijn werk zoowaar geweigerd zag?
Wat weet het nageslacht van Shakespeare's beeltnis af?
Een slechte koperdruk, een borstbeeld op zijn graf,
Zoo moglijk slechter nog, daar moeten wij 't mee doen.
En toch, de schilderkunst stond nooit zoo hoog als toen;
Geen kosten werden voor een goed portret gespaard
De reden is: men vond hem niet de moeite waard.
XXI. EIGEN OORDEEL
't Is maar gelukkig, dat de groote massa niet
Zelfstandig oordeelt over wat zij hoort en ziet,
Op wetenschappelijk en artistiek terrein.
De groep, die werklijk eigen oordeel heeft, is klein.
De rest praat dezo na, en huldigt op gezag
't Genie van Plato, Shakespeare, Angelo en Bach.
Als 't niet zoo ging, dan werd verdienste niet geëerd,
Omdat de massa ware schoonheid niet waardeert.
Dan gev' een monument, bij voorkeur na den dood,
Aan 't volk de zekerheid: ja, deze man was groot.
XXII. DE APEN
Als 'k bij een werk van kunst de menschen gadesla,
En 'k ga hun uitingen en hun gebaren na,
Gebaren van applaus, gezegden van respect,
Dan wordt bij mij een zeer vermaaklijk beeld gewekt
Van apen, gedresseerd, in 't wildebeestenspel.
Zij doen de menschen na, en dikwijls wonderwel;
Door 't grijnzen van 't gelaat of 't grijpen van de hand,
Is de gelijkenis met menschen soms frappant.
Maar plots veiraadt er een, dat zijn humaan grimas
Geen uiting van gevoel, maar imitatie was.
XXIII. WASSEN BEELDEN
Wat beeld en schilderij tot kunstproducten kroont,
Is, dat het werk de ziel en niet den vorm vertoont.
Dit is de reden dat het mooiste wassen beeld
Geen kunstwerk wezen kan, u afstoot en verveelt.
WTant de bedoeling is, dat, als gij 't gadeslaat,
De man, voor uw gevoel, daar levend voor u staat.
Maar 't lichaam sterft, vergaat de geest wordt nooit verteerd,
En wie die heeft ver-beeld, heeft kunst geproduceerd.
Hoe goed gelijkend dus zoo'n wassen maaksel zij.
Verkies ik duizendmaal et-ri zwakke schilderij.
XXIV. ROEM
Roem is een goed, dat langzaam aan vervvoi ven wordt;
Ontstaat hij al te snel, dan duurt hij doorgaans kort.
't Is meestal niet veel zaaks, wat de gewone man,
De groote meerderheid, direct waardeenen kan.
Een boek, dat daadlijk hondei d duizend lezers heeft
Geloof maar, dat liet den auteur niet overleeft.
Toen Phocion's rede door applaus eens werd verstoord,
.Sprak hij een hoogst merkwaardig veelbeduidend woord
Tot een, die naast hem stond: ..Zeg. zei ik daar iets mals?"
Beroemdheid ,,while you wait" is in den regel valsch.