Historisch Archief 1877-1940
Telefoon 37964
Postgiro 72880
Gem. Giro G. 1000
ONDER HOOFDREDACTIE VAN A. C. JOSEPHUS JITTA
Redacteuren: L. J. JORDAAN, F. G. SCHELTEMA EN
M. KANN. Secretaris der Redactie! C. F. VAN DAM
KEIZERSGRACHT 355, AMSTERDAM C.
OPGERICHT IN 1877
No. 2782
ZATERDAG 27 SEPTEMBER 1930
Radio- en Filmcensuur
door L. J. Jordaan
Inhoudsopgave staat op pag* 20
DE zonderlinge gedragingen van de
RadioControlecommissie hebben den laatsten
tijd veel stof doen opwaaien. Wekelijks wordt
het Nederlandsche volk opgeschrikt door een
nieuwe capriool van dit Rijks-Instituut en de
daden van raiio-willekeur" beginnen langzamer
hand een regelmatige bijdrage te vormen, tot het
onderhouden van een opgewekt radio-leven.
Links en rechts rijzen de protesten en deze
selectie van klaarblijkelijke blunders" gelijk
Prof. Scheltema ze in zijn artikel over dit onder
werp noemde, hebben althans de verdienste dat de
gemiddelde Nederlander, wiens vrijheidszin im
mers notoir is, een flauw idee begint te krijgen van
den geest, welke de laatste tien jaren over het erf
zijner vaad'ren vaardig is geworden.
Het mag, oppervlakkig beschouwd, eenige ver
wondering baren, dat deze geest", welke reeds
eoo geruimen tijd tot ons zedelijk en maatschap
pelijk heil werkzaam is, eerst nu tot de breede
massa van het volk doordringt. Een weinig na
denken echter brengt al spoedig de redelijke ver
klaring: er was een directe botsing noodig tusschen
de dagelijksche verrichtingen van den Nederland
schen staatsburger en de bevoogdings-ijver van
den Nederlandschen Staat, om den eersten bewust
te doen worden van den toestand van onmondig
heid, waarin hij zoo zoetjesaan verzeild was
geraakt. De radio is een integreerend onderdeel
van het gezinsleven geworden iedere beknotting
wordt door den luisteraar als een onmiddellijke
aanranding van zijn persoonlijke vrijheid gevoeld
en daarmee is het acute conflict met de censuur
geschapen.
Wij mogen bij dit alles niet verhelen, dat wij dit
conflict met een zekere voldoening hebben gezien.
Immers de hoop lijkt niet geheel ongerechtvaar
digd, dat uit dezen choc des opinions" de waar
heid moge ontspringen, welke tot de erkenning
leidt, dat er nog een andere vorm van min of meer
onduldbare staats-bevoogding bestaat: de film
censuur. Den 21 Mei 1926 werd in Staatsblad
118 een ontwerp van wet gepubliceerd, volgens
hetwelk een gedifferentieerde centrale rijks
keuring naar den norm toelaatbaar," werd inge
steld, met mogelijkheid van gemeentelijke nakeu
ring. Het zou overdreven zijn te beweren, dat de
wereld na deze publicatie in haar voegen kraakte.
Veeleer mag worden vastgesteld, dat de gemiddelde
Nederlander, zoo hij er al eenige notitie van nam,
door het geval tamelijk siberisch werd gelaten. En
toch gold het hier een gevaar van niet minder
principieelen en ernstigen aard, dan de actueele
radio-willekeur. Immers het wetsontwerp
beteekende niet meer of minder, dan dat een rijkscom
missie van particulieren voortaan zou uitmaken,
wat de Nederlandsche staatsburger let wel!
de volwassen Nederlandsche Staatsburger, wiens
vrijheidszin nog altijd notoir was ! zou mogen
zien en wat voor hem verborgen moest blijven.
De behandeling van dit wetsontwerp in de Tweede
Kamer, waar het den 16 Oct. 1925 werd aange
nomen, vormde in haar ontstellend gebrek aan
inzicht, een getrouwe afspiegeling van de stem
ming in den lande. De motieven, waarmede de
oekase in 's lands vergaderzaal werd bestreden,
waren op een vaag besef van
vrijheidsbeknotting na van een ongehoorde oppervlakkig
heid en stupiditeit. Met name werd het bestaans
recht der film verdedigd ,,. . . .omdat zij tot lezen
bracht l" of vanwege de muzikale begeleiding !"
Dit was alles, wat ten gunste van een cultureel
verschijnsel gezegd werd, dat zich reeds lang als
drager van nog onvermoede geestelijke waarden
had kenbaar gemaakt. En dat hiermede werd
overgeleverd aan de private inzichten niet
alleen van de Rijkskeuringscommissie, maar
bovendien nog aan die der notabelen van iedere
willekeurige provinciestad. De gelijkmoedigheid,
waarmede deze vorm van censuur werd ontvangen
was alleen mogelijk door de reeds geconstateerde
totale afwezigheid van ieder besef der cultureele
beteekenis van de film maar bovendien door het
feit, dat geen politieke of organisatorische be
langen in het gedrang kwamen.
Intusschen werkt deze censuur reeds sinds den
l Maart 1928 en het mag haar geluk genoemd
worden, dat zij zoo oneindig minder aan den weg
timmert, dan de Radio-Controle en vooral, dat zij
nagenoeg geen directe, concrete belangen raakt.
Het is waar, dat enkele eclatante gevallen, als het
veto over De Moeder," Raismann's Gevangenis"
en het aanvankelijk verbod van een film als
Dreyer's Jeanne d'Arc" eenige onrust in de
publieke opinie teweeg brachten, welke hier en
daar tot verontwaardiging en protest leidde.
Maar over het algemeen bloeit dit bloempje der
regeeringsbemoeiing in het verborgen en onttrekt
zich bescheidenlijk aan het critisch oog. De brave
vaderlander gaat als te voren naar de bioscoop
en savoureert zijn filmpje, zonder zich druk te
maken over de vraag, wat hem geboden en wat
hem onthouden wordt.
Wij hebben er in dit blad reeds meermalen op gewe
zen, hoe de beperking van den cinegraf ischen uitings
vorm door de censuur de verheffing en veredeling
van de film in den weg staat. Wij hebben bij her
haling betoogd, dat een dergelijke selectie naar de
benepenste burgerlijke principes, de verspreiding
van een grauwe, levenlooze middelmatigheid in
de hand werkt en iederen drang naar het grootsche,
d.i. het uitzonderlijke, doodt. Wij hebben ten
slotte trachten aan te toonen. hoe deze preventieve
censuur zij moge dan formeel pasklaar zijn
gemaakt in wezen strijdt tegen den geest onzer
grondwet, die nadrukkelijk verklaart, dat er geen
voorafgaand verlof noodig is om door de drukpers"
(lees: door welk publicatiemiddel ook!) gedach
ten en gevoelens te openbaren."
Het was voor hen, die de idee cener censuur
voorstaan, een fortuinlijke omstandigheid, dat de
film als eerste offer werd aangewezen. Niemand
dorst (zie de Kamer verslagen) een vormgeving
verdedigen, waaromtrent de overgroote meerder
heid buitengewoon slecht ingelicht bleek en die door
het publieke vooroordeel vogelvrij was verklaard.
Wij hebben er destijds, bij de behandeling in de
Kamer, te dezer plaatse reeds op gewezen, dat een
regeering zich wel zesmaal bedenken zou een derge
lijke muilkorfwet toe te passen op het tooneel, of da
litteratuur, of welken anderen expressievorm dan
ook, die over een zeker crediet bij de openbare
meening beschikte. Het was de film, die zich, dank
zij haar absolute weerloosheid, bij uitstek voor
een dergelijk experiment leende en wij zijn er van
overtuigd nu als toen dat de wetgever wel
degelijk met de algemeene onverschilligheid ten op
zichte van de bioscoop" heeft rekening gehoviden
en in haar plannen verdisconteerd. Aldus werd het
gif der aanranding van onze geestelijke vrijheid ,op
deze weinig gevoelige plaats van het maatschap
pelijke organisme geïnjecteerd en de patiënt bleek
het toxicum wonderwel te verdragen.
Nu echter heeft het er allen schijn van, dat men
de immuniteit van dezen patiënt toch heeft over
schat, door de dosis te groot te nemen en op een
te vitale plek te enten. Het plotselinge, energieke
verzet heeft den autoriteiten doen zien. dat de
onverbloemde confrontatie van den Nederlander
met het begrip: staatsbevoogding. op eenigszma
onrustbarenden weerstand stuit. Daarom verheugt
het ons, dat het vraagstuk der censuur door de
ruwe handtastelijkheid der Radio-Controlecom
missie eensklaps het karakter van een dreigend,
imminent gevaar heeft aangenomen en wij hopen
van harte er het vraagstuk der filmcensuur aan te
zien vastkoppelen.
Immers de bezwaren tegen een preventieve
censuur op den radio-omroep gelden a fortiori
voor de film. Acht men een keuring van overheids
wege op den radio, die toch midden in het gezins
leven staat onaanvaardbaar ^ hoeveel zwaarder
moet dit wegen voor een exhibitie, die men in ieder
geval buitenshuis op dient te zoeken en welks ver
onderstelde schadelijke invloed oneindig minder
direct werkt. Waarbij nog komt, dat met het
verbieden van een film, alle mogelijkheid om de
daarin vervatte waarden te uiten, is afgesneden.
De nu langzamerhand wel onaangevochten schoon
heid van films als De Moeder" en La passion de
Jeanne d'Arc" wordt met een vertooningsverbod
vernietigd, terwijl het beknotte gedicht van
Boutetis zoowel als de geëlimineerde
propagandarede van Albarda, door een verspreiding in druk
ruimschoots gecompenseerd worden. Tenslotte
vergete men niet, dat in de film een kunstvorm (men
vergeve hem, dat hij nieuw is !) wordt bedreigd
in den radio, althans voorloopig, slechts een com
municatiemiddel.
Op het oogenblik dat wij dit schrijven wordt onder
de jongste delicten der Radio-Controlecommissie
vermeld het verbieden van een rede over Noodzake
lijke verbeteringen in het gevangenis- en
reclasseerings wezen", omdat de censor zich niet bevoegd acht
te over deze materie te oordeelen en de heele lezing
dus" maar veiligheidshalve onmogelijk maakte.
Dit bericht moge juist zijn of niet zulke gevallen
van onbevoegdheid zijn allesbehalve ondenkbaar.
Maar hoevelen vragen zich af in welke gevallen de
filmcensuur voor een dergelijke consequentie komt
te staan: Hoevelen geven er zich rekenschap van,
dat het afwegen van wetmatige ontoelaatbaar
heid" tegen de geestelijke waarden in een film
vervat, evenzeer een quaestie van competentie
beteekent ?
Wij zullen het voorloopig bij deze globale notities
laten, in de vaste verwachting, dat, met het
probleem der radio-controle, het vraagstuk der
filmcensuur aan een grondige herziening worde
onderworpen. Zoo ooit, dan zal nu moeten blijken
of men de onaantastbaarheid van het cinegrafisch
kunstwerk nog op andere gronden durft verdedigen,
dan zijn welwillende bemiddeling, om het bioscoop
publiek tot lezen, te brengen" of liet te stichten
met een potpouiri over l miss my H\vi.=s" Gebet
einer Jungfrau" en Beethoveirs ..Kroica."
'J
tl'.