Historisch Archief 1877-1940
SCHILDERIJEN EN l
Joseph Teixeira de Mattos bij Va\
Schilders en Beeldhouwers van
J. Teixeira de Mattos
l '
t
£
Wim Bosma
Joseph Te.ixeira de, Mattos,
bij Van Lier, Amsterdam.
Uit figuur en veel zelfportret, uit
stadsgezicht en phantaisieën be
staat Teixeira's werk. Maar daarmee
is alleen de uiterlijke verschijning aan
geduid ; aard van het werk, noch
voordracht wordt hiermee aangegeven.
En om deze twee sterk-verbonden
waarden gaat het in de schilderkunst,
als in de andere kunsten. De aard
van Teixeira, ik heb het meer ge
schreven, is een s^herp-waavnemende
Theo Swagemakers
ironie, die tot de stelligheid van een
nauw verborgen haat kan groeien.
maar die eveneens als tegenstelling
tot dien haat, een neiging tot senti
menteel, zinnelijk overdrijven soms
kent. Die aard van Teixeira bezit
eveneens een ander en zeldzaam ele
ment, de phantaisie (een ongewone en
sterke voorstelling van het niet
daaglijksche) maar steeds is zij als in het
realistischer deel vol scherpe waar
neming. De voordracht (in het vol
tooide werk) zal dus vol details zijn,
maar die steeds leven, en die op een
lenige en spitse wijs wil ik schrijven,
gegeven worden. (Je vindt dit dan
ook inderdaad hier. Niet altijd is
Teixeira in zijn werk op een maximum;
hij kan onregelmatig zijn tot ge u
erover verbaast, maar 't meest van
den tijd is het werk bij van Lier van
goede hoedanigheid, en ge behoeft
zeker niet naar ..de Brug" te gaan
om daar eerst tot de erkenning te
komen, dat Teixeira iets is. Integen
deel. Er zijn bij van Lier onder de
£-; .
fe"
Jan van Herwijnen
zelfportretten (er zijn er zooveel, dat
ik hem de dolende Quichotte van
het zelfportret zou kunnen noemen)
een aantal, die tot het levende werk
van Teixeira moeten gerekend worden
omdat zij psychologisch-levend, per
soonlijk van voordracht blijven. Er
zijn er met minder, er zijn er met
meer détail, maar
ge vindt hier een
kenmerk van dezen
tijd nooit dat
fraaie zelfportret
waar een schilder
zijn Zondagsche ziel
schijnt te hebben
aangedaan. De por
tretten zijn realis
tisch, naar het mo
ment, en bij voor
keur niet op Zon
dag gezien. Het
spreekt vanzelf, dat
Teixeira door zijn
scherpe voordracht
en door de bescha
ving van zijn tee
kenen in staat is
een vrouweportret te
teekenen, dat, zeld
zaam in Holland,
een mondaniteit be
zit, die geen armoe
is. Hier kan ook het
detail steunend wer
ken, en het doet dat
zonder twijfel in
vroeger werk. Van
de uitdrukking in
een portret kan ge
makkelijk gegaan
worden naar de over
dreven uitdrukking,
naar den grimas van
den clown. Deze
clown ontbreekt niet
noch ontbreken de
snel-genoteerde im
pressies van figuren, op reizen ge
zien, waar niet alleen in den kop
(dat komt veel voor bij anderen) een
staat van den geest, enz. is gegeven.
Naast deze figuur vindt ge het stads
gezicht en interieur. Van verschillende
voltooiing, is het stadsgezicht van
Teixeira mij daar het liefst waar naast
de stelligheid van het gebouw, de
gratie bijv. van drie ranke boompjes
geteekend werd, en waar, niettegen
staande, de bepaaldheid van alles
toch een openheid als in de natuur is
werd bereikt.
Wat de ,,phantaisieën" aangaat,
daar moet, als steeds, gevraagd wor
den: ondervinden wij de voorstelling
als wezentlijk verworven, maar niet
gewild; en heeft de phantaisie de be
koring van goed teekenwerk? Ook
dit is te vinden bij Teixeira. Hij is
door dit alles, een zakelijke zonder
van de nieuwe zakelijkheid te wezen.
IJkelenstam, bij Aaldcrink,
Amsterdam.
De meesto der schilderijen van
IJkelenstam zijn stillevens, en ge
zoudt geen onjuistheid neerschrijven,
wanneer ge beweerdet. dat zijn sneeuw
landschap of besneeuwde schuurtjes
enz. eveneens stillevens zijn. Het
stilleven is, gewild op bepaalde
DOOR ALB. P
manier, een reden innig te zijn (het
kan ook enkel visueele verrukking
wezen als bijv. het bloemstuk van
Bauer); het moet dan van de innigheid
het rustig zijn hebben, en het
inzichA. C.
zelf gekeerd zijn. Het moet, met andere
woorden, zijn een stil zielsverhaal
ovov diagen, gedacht buiten alle
beweging en tesaam geschoold als een
gezin. Op zoodanige wijs heeft IJkelen
stam ook zijn werk gewild maar is
het gansch-en-al-zoo geworden? De
kleur is in haar rood en blauw wel
op weg daarheen,
maar zij heeft niet
het stille
flonkeren gekregen, dat
van het licht de
peinzende lang
zaamheid is. De
kleur toch is iet
wat te zoet, en
in die zoetheid is,
als in iets diks,
de klank van de
kleur gesmoord.
Dat is het groot
ste bezwaar dat
ik tegen
IJkelenstam's werk heb.
Het maakt een
werk als het bakje
met aardappelen
veel minder dan
het moest zijn
en ik zou zeggen
hoort te zijn. Het
zelfde is in de Be- Jchan Pokt
,