Historisch Archief 1877-1940
l Lier - IJkelenstam bij Aalderink
?
Kring" en van De Brug"
LASSGHAERT
?neeuwde schuurtjes, in de scheme
ring"; in een teekening van een oude
vrouw is wat meer van het in aUes
noo; dige leven behouden. Naast het schil
derwerk vindt geetsenénhoutsneden,
?
7illink
die geen aanleiding geven tot eenige
opmerking; i\] zijn van dezen tijd,
en s.ijn niet met zulk persoonlijk
accent gegeven, dat zij (ot verrassing
werden, of de opmerkzaamheid in
ons wekten.
De Kring, Amsterdam (Kleine
Ctartmanplantsoen).
Boven de ta
feltjes, de stoelen,
boven de
aschbakjes en de kop
jes koffie (die ge
het eerst ziet, als
ge binnenkomt)
hangen, op den
houten rand (iets
te hoog !) de schil
derijen etc. van
de leden van den
Kring. Br zijn van
allerlei leden, dat
merkt ge bij het
bezien van het
werk; er is van
allerlei soort werk
op deze huiselijke
tentoonstelling.
Er is werk van
meer dan n
richting en dus
van meer dan n
voordracht, want
Brons
de voordracht is het uiterlijk kentéeken
van den innerlijken mensch. En van
zelve spreekt het toch, dat ik in deze
korte notitie de befaamden der leden
niet uitvoerig behandel en dat ik hen,
die ik vermoed, dat nooit tot eenige
faam zullen komen, in hun tevreden
heid laat hier uitgestald te zijn. Maar
er zijn toch enkelen,
die ik meer afzon
derlijk vermeld; niét
van Herwijnen, niet
Hildo Krop, etc., niet
Valentijn van
Uytvanck, niet, anders
zins, Willink, die in
twee naakten figuren
geeft meer van licht
en atmospheer om
huld dan dat ge
woonlijk bij hem het
geval is. Ik wou hier
allen noemen, die
niet dagelijks in deze
kroniek genoemd
worden, omdat zij
niet op vele uitstal
lingen zijn te vin
den. En n daarvan
is Joh. ter Veer, die
soms wat op van
Wijngaerdt lijkt,
maar die in een schil
derij met veel rooden,
impressionistisch ge
schilderd, den aard
van een
kleurgevoelige ongetwijfeld ver
toont. Zóó vertoont
J o Spier iets anders:
een geestige,
scherpgepunte
journalistische teekentrant is
hem gegeven, evenals
Jaitje, de andere
illustrator, die, in een
ronder zich bewe
gende lijn, zijn ,.tee
kenschrift" gekleurd, ook hier bracht.
Maar n opmerking dient herhaald:
het werk hangt iets te hoog
of is dat gedaan, om het boven de
daden der gezelligheid te houden?
,,»e Brng" Stedelijk Itluseum.
Het was een allermoeielijkst licht
om schilderijen juist te zien, toen ik
op deze tentoonstelling was; elok- '
trisch licht onharmonisch gemengd
met een daglicht uit een grijze lucht,
maar dat was toch geen reden om,
zooals een wijdloopig recensent deed,
zich in twee Raedeckers te vergissen
en dan later nog, onbewust daarvan,
te zeggen dat hij jarenlang buiten de
moderne kunstkritiek stond. (Dat
was door die vergissing al helder
genoeg). Maar wat was er hier?
Van Bendien is alleen het bruids
paartje mij te noemen; op zijn nitt
allerbeste wijs, uit hij zij a ironie
over zulken toestand. Van Bolding
noem ik den Schoolblijver om de
kleur en den Veluwschen kippenboer
om de normale psychologie, van
Drost het donkere stilleven, van
Hanrath het landschap met kruis,
van Mevr. Hatterman de neger.
Johan van Hel schijnt reeds een de
finitieve formule te hebben gevon
den (te vroeg!) terwijl HendriLs zich
Chris Beekman
tusschen hardheid en te weinig stof
uitdrukking beweegt. Henriet's dorps
wedstrijd vermeld ik als wat zware
geestigheid, Heyse's tempera is als
steeds verzorgd, maar waar blijft de
noodige harteklop? Ge vindt voorts
Isaacson, Moolhuysen hier (was die
vroeger niet persoonlijker)? Nanninga,
Nieweg, Oepts, Smith, die een beetje
in het Veersche straatje op Heyse
lijkt, Teixeira met zelfportret, Van
Veen's kermisklanten (in het lucht
ledig !) en een hem typisch
naaktje voor een blauwen achter
grond. Van Wittenberg noem ik de
houtsneden van de gaai, van
Kruizinga het kroegje, dat eigentlijk heel
goed zulke gelegenheid psychologisch
duidelijk maakt. . . . enz.
G. H. Ciranss, Arti.
Wanneer ik de nummers had op te
geven, welke mij het meest in de her
innering blijven, dan zouden dat 31,
44, 46, 47, 50, pl.m.56, 77 en 82 zijn.
Drie daarvan zijn landschapstudies.
Zij zijn zeker niet van de werken van
Grauss, die tot i ij a bekendste soort
behooren. Dat bekende soort wie
J. Teixeira de Mattos
Kees Heynsius
weet het niet in Amsterdam? zijn de
vlot-gegevenfiguurstudit s en bloem
stukken, maar waarvan de meest zoo
vlot gegeven zijn, en zoo snel door hem
lijken geconcipieerd, dat zij de aan
dacht niet vast kunnen houden dan
voor korten tijd. Dat bewijst natuurlijk
dat de psychologische inhoud van het
wezen van Grauss niet groot genoeg
was om wat hij toch kon een duur te
geven tij den toeschouwer juist door
die psychologie, die zich onmiddellijk
in een wezentlijke kleur moest uiten. Er
was bij Grauss meer
gemakkelijkgaande vlotheid dan diepe spontaneïteit.
P, Koch