De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 27 september pagina 11

27 september 1930 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

l Lier - IJkelenstam bij Aalderink ? Kring" en van De Brug" LASSGHAERT ?neeuwde schuurtjes, in de scheme ring"; in een teekening van een oude vrouw is wat meer van het in aUes noo; dige leven behouden. Naast het schil derwerk vindt geetsenénhoutsneden, ? 7illink die geen aanleiding geven tot eenige opmerking; i\] zijn van dezen tijd, en s.ijn niet met zulk persoonlijk accent gegeven, dat zij (ot verrassing werden, of de opmerkzaamheid in ons wekten. De Kring, Amsterdam (Kleine Ctartmanplantsoen). Boven de ta feltjes, de stoelen, boven de aschbakjes en de kop jes koffie (die ge het eerst ziet, als ge binnenkomt) hangen, op den houten rand (iets te hoog !) de schil derijen etc. van de leden van den Kring. Br zijn van allerlei leden, dat merkt ge bij het bezien van het werk; er is van allerlei soort werk op deze huiselijke tentoonstelling. Er is werk van meer dan n richting en dus van meer dan n voordracht, want Brons de voordracht is het uiterlijk kentéeken van den innerlijken mensch. En van zelve spreekt het toch, dat ik in deze korte notitie de befaamden der leden niet uitvoerig behandel en dat ik hen, die ik vermoed, dat nooit tot eenige faam zullen komen, in hun tevreden heid laat hier uitgestald te zijn. Maar er zijn toch enkelen, die ik meer afzon derlijk vermeld; niét van Herwijnen, niet Hildo Krop, etc., niet Valentijn van Uytvanck, niet, anders zins, Willink, die in twee naakten figuren geeft meer van licht en atmospheer om huld dan dat ge woonlijk bij hem het geval is. Ik wou hier allen noemen, die niet dagelijks in deze kroniek genoemd worden, omdat zij niet op vele uitstal lingen zijn te vin den. En n daarvan is Joh. ter Veer, die soms wat op van Wijngaerdt lijkt, maar die in een schil derij met veel rooden, impressionistisch ge schilderd, den aard van een kleurgevoelige ongetwijfeld ver toont. Zóó vertoont J o Spier iets anders: een geestige, scherpgepunte journalistische teekentrant is hem gegeven, evenals Jaitje, de andere illustrator, die, in een ronder zich bewe gende lijn, zijn ,.tee kenschrift" gekleurd, ook hier bracht. Maar n opmerking dient herhaald: het werk hangt iets te hoog of is dat gedaan, om het boven de daden der gezelligheid te houden? ,,»e Brng" Stedelijk Itluseum. Het was een allermoeielijkst licht om schilderijen juist te zien, toen ik op deze tentoonstelling was; elok- ' trisch licht onharmonisch gemengd met een daglicht uit een grijze lucht, maar dat was toch geen reden om, zooals een wijdloopig recensent deed, zich in twee Raedeckers te vergissen en dan later nog, onbewust daarvan, te zeggen dat hij jarenlang buiten de moderne kunstkritiek stond. (Dat was door die vergissing al helder genoeg). Maar wat was er hier? Van Bendien is alleen het bruids paartje mij te noemen; op zijn nitt allerbeste wijs, uit hij zij a ironie over zulken toestand. Van Bolding noem ik den Schoolblijver om de kleur en den Veluwschen kippenboer om de normale psychologie, van Drost het donkere stilleven, van Hanrath het landschap met kruis, van Mevr. Hatterman de neger. Johan van Hel schijnt reeds een de finitieve formule te hebben gevon den (te vroeg!) terwijl HendriLs zich Chris Beekman tusschen hardheid en te weinig stof uitdrukking beweegt. Henriet's dorps wedstrijd vermeld ik als wat zware geestigheid, Heyse's tempera is als steeds verzorgd, maar waar blijft de noodige harteklop? Ge vindt voorts Isaacson, Moolhuysen hier (was die vroeger niet persoonlijker)? Nanninga, Nieweg, Oepts, Smith, die een beetje in het Veersche straatje op Heyse lijkt, Teixeira met zelfportret, Van Veen's kermisklanten (in het lucht ledig !) en een hem typisch naaktje voor een blauwen achter grond. Van Wittenberg noem ik de houtsneden van de gaai, van Kruizinga het kroegje, dat eigentlijk heel goed zulke gelegenheid psychologisch duidelijk maakt. . . . enz. G. H. Ciranss, Arti. Wanneer ik de nummers had op te geven, welke mij het meest in de her innering blijven, dan zouden dat 31, 44, 46, 47, 50, pl.m.56, 77 en 82 zijn. Drie daarvan zijn landschapstudies. Zij zijn zeker niet van de werken van Grauss, die tot i ij a bekendste soort behooren. Dat bekende soort wie J. Teixeira de Mattos Kees Heynsius weet het niet in Amsterdam? zijn de vlot-gegevenfiguurstudit s en bloem stukken, maar waarvan de meest zoo vlot gegeven zijn, en zoo snel door hem lijken geconcipieerd, dat zij de aan dacht niet vast kunnen houden dan voor korten tijd. Dat bewijst natuurlijk dat de psychologische inhoud van het wezen van Grauss niet groot genoeg was om wat hij toch kon een duur te geven tij den toeschouwer juist door die psychologie, die zich onmiddellijk in een wezentlijke kleur moest uiten. Er was bij Grauss meer gemakkelijkgaande vlotheid dan diepe spontaneïteit. P, Koch

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl