De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 27 september pagina 15

27 september 1930 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

Het Gouden Kalf door C. A. Klaasse BEURSSPIEGEL t .. v 'l'. rs te IK ontmoette deze week een optimist, die be weerde dat de heele depressie larie was, en dat we al die narigheid aan ons zelf te danken hebben. Nu ja, de capaciteit van de automobielfabrieken moge nu al iets grooter zijn dan noodig om aan de vraag naar nieuwe wagens te voldoen, en er mag wel wat meer suiker zijn dan wij op kunnen; maar al die omstandigheden zouden ongetwijfeld niet die catastrofale prijsdaling, die enorme werke loosheid, tengevolge hebben gehad waaronder wij thans gebukt gaan, als wij elkaar niet allemaal zoo diep in de put hadden gewerkt. De een steekt de ander aan met zijn zwarte voorspellingen. De ijzerfabrikant die juist een nieuwe installatie wilde bouwen, begint met de toekomst maar even aan te zien. De machinefabriek voorziet een daling van de ijzerprijzen en wordt terughoudend bij het afsluiten van contracten. Iedereen geeft er de voor keur aan de kat uit de boom te kijken. En het gevolg is, dat door al die afwachterij de wanver houding tusschen productie en verbruik eerst recht fataal wordt. En dat allemaal omdat iedereen bang is voor een depressie, die.... er ook komt omdat iedereen er bang voor is, en zijn politiek in verband met die vrees be paalt. Een soort massapsychose dus. En men kan dan ook gerust zeggen dat van de prijs daling en de heele malaise drie kwart op re kening van psychologische factoren geschoven moet ?worden. Zoodra straks om een of andere futiliteit de stemming" omslaat vervallen wij in het tegen deel; idereen denkt dan ineens dat hij ook zij n be drijf moet uitbreiden; iedereen sluit langdurige forward-contracten. En dan overdrijven wij weer naar den anderen kant. Dit samenstel van aan ziekelijke geestesafwijkingen toe te schrijven om standigheden noemt men dan een conjunctuurgolf. Tot zoover de optimistische vriend. Zijn remedie was dus net zoo eenvoudig als die van Coué. Hoover heeft het geprobeerd door in lichtreclames zijn Yankees te suggereereri: business is sound, keep it sound." Maar zij zijn daar aan den over kant zoo door goede reclame en advertenties over stroomd dat alle suggestibiliteit eruit geranseld is. Dit is een crisistheorie welke die van de groote Schumpeter in zijn meest extreme vorm misschien het meest nabij komt. Een element van juistheid is er ongetwijfeld in. De overdrijving die elke hausse, en elke depressie brengt, heeft voornamelijk psychologische gronden. Maar wij zullen ons daarin niet verder verdiepen. Het was alleen maar een aanloop voor de mededeeling dat men het over de oorzaken van de depressie en dus over de remedie allerminst eens is. Een van de crisis verklaringen, die vooral in de laatste jaren heel sterk opgang doen, is de monetaire conjunctuurleer, die wij hieronder eens nader in het vizier zullen nemen. De meest hardnekkige voorvechter van de geld conjunctuurleer" is wel de Zweedsche econoom Prof. Cassel, die op gezette tijden in de pers de leiders der circulatiebanken het verwijt naar hot hoofd slingert dat zij zich in hooge mate onbekwaam toonen in het vervullen van hun taak. Gij zijt kapiteins in commando van het Muntschip met opdracht het naar de bestemming: waardevastheid te voeren aldus voegt hij de centrale-bank-leiders toe en Gij verzuimt het stuurrad met vaste hand te hanteeren, ja levert Uw vaartuig willoos over aan de golven van de goudwaardeschommelingen. Nu willen wij verder dit verwijt buiten be schouwing laten. Het goud is ongetwijfeld geen ideale basis voor het geld, maar de monetaire wetenschap zal nog heel wat moeten groeien al vorens wij tot een idealer grondslag kunnen over gaan. Maar wat voor de beoordeeling der depressie belangrijker is: moet inderdaad de recente prijs daling in de eerste plaats worden toegeschreven aan omstandigheden die in verband staan met de geldsomloop? Het behoeft wel geen betoog dat deze kwestie van buitengewoon groot belang is. Immers wanneer Oassel en zijn medestanders inderdaad gelijk zouden hebben dan zou het herstel tot normale verhoudingen niet zooveel hoofd brekens hoeven te kosten. Tenminste niet in dier voege, dat men op verschillende oplossingen hoefde te peinzen. Men zou dan het streven kunnen concentreeren op de kwestie van de geldcirculatie. Of het er makkelijker op zou worden is nog de vraag. Tot nu leefden wij tenminste in de rustige zekerheid dat althans bij de heerschende maat schappelijke organisatie de conjunctuur iets was dat buiten onze invloedssfeer lag, iets dat men over zich heen moest laten gaan, en dat vanzelf wel weer terecht kwam. Maar dan, wanneer de fout gelocaliseerd is, en men de hand dus in eigen boezem moet steken, zal er gezocht moeten worden naar een nieuwe basis voor het geldstelsel. En of dat nu wel zoo eenvoudig zal zijn als Cassel het wil doen gelooven: eenvoudig de prijzen stabiliseeren et voila? Maar laten wij het commentaar tot een volgende keer bewaren, en nu de details van de Casselsche leer eens bekijken. Men denke niet dat hij zoo naief is om de malaise in de automobielindustrie toe te schrijven aan de te geringe goudproductie der laatste jaren of zelfs maar aan de goudinvoeren in Frankrijk en Amerika. Wel verwijt hij ons dat wij alleen maar onnoozele verklaringen voor de conjunctuur weten te bedenken als: de mode van de korte rokken (dan zouden wij trouwens nu midden in een formidabele hausse moeten zitten) en de onlusten in China. Maar dat neemt niet weg, dat hij zich wel degelijk een invloed van dergelijke factoren op de bedrijvigheiden op de werkgelegen heid kan indenken. Zijn blik gaat dan ook verder dan de kortegolf" in de conjunctuur. Al sinds 1924 aldus zijn stelling dus ook in het tusschen dat jaar en 1929 liggende tijdvak van betrekkelijk gunstige conjunctuur is het algemeene prijs niveau dalende. Eerst heel langzaam, maar ver leden jaar is het plotseling bij sprongen gegaan. Die enorme prijsverschuivingen nu, kunnen volgens Cassel c.s. nimmer op rekening geschoven worden van omstandigheden die verband houden met productie of verbruik of de relatie tusschen die b^ide. De gewone schommeling: hausse-depressie hausse enz. moge men kunnen verklaren door achtereenvolgende overdrijving van teveel of te weinig productie, de prijsschommelingen die zich over langere perioden openbaren de zgn. seculaire golven - hebben andere oorzaken. En de prijsdaling welke wij nu zich zien voltrekken is inderdaad onderdeel van zulk een lange golf beweging. Wanneer er te veel graan is zal de graanprijs da len, omdat die prijs de verhouding aangeeft tusschen de waarde van graan en van andere goederen. En zulk een prijsbweging is heilzaam, want zij beteekent een correctief op een te groote graanproductie. Maar een algemeene prijsdaling kan nooit een gevolg zijn uitsluitend van over productie. Want gesteld al dat er inderdaad eens van alles te veel zou zijn een mogelijkheid die de klassieke economie ontkent dan nog zou dat geen uiting vinden in oen algemeene waardedaling. Als er van alles te veel is blijft de onderlinge waarde gelijk. En wanneer dan desondanks de prijzen dalen dan bet rekent dat een daling van de waarde van alle goederen ten opzichte van het geld; een waardestijging van het geld dus. De oorzaak schuilt hier niet bij de overproductie, maar bij het feit dat de geldcirculatie zich niet aanpast bij het gestegen goederenkwantum. De circulatiebanken maken niet alleen maar een fout wanneer zij de circulatie inkrimpen, ook als zij niet zorgdragen dat de gelds omloop evenredig met de productie stijgt. Een prijsdaling is economisch gemotiveerd; een prijsniveaudaling nimmer. Die is een bewijs dat het geldsysteem niet deugt. Herhaaldelijk hebben schommelingen in de productie van goud de verhouding tusschen de geldsomloop en de productie, de goederenonüoop, beïnvloed. Soms steeg de goudproductie te snel, soms ging zij te langzaam. En telkens deed dat het prijsniveau veranderen. Met al de funeste gevolgen van dien. Niet alleen voor obligatiehouders, en van obligatiedebiteuren, maar van de heele maat schappij. In den tijd van stijgend prijsniveau werd de productie ongemotiveerd geprikkeld; andersom werd zij in tijd van daling geremd zonder dat de consumptiekracht daartoe aanleiding behoefde te geven. En zoo zitten wij nu weer in een tijdvak waarin de achteruitgaande goudproductie, en de opeenhooping der goudvoorraden in enkele landen ons opnieuw deze poets spelen. Komt tijdig tot het inzicht van de funeste werking van de gouden standaard zooals die thans wordt toegepast, zoo roept Cassel ons toe. Met recht? Daarover een volgende keer. Donderdag, 25 September VOOR de Duitsche obligatieafdeeling is de eerste schrik wel weer achter den rug; aan de meeste beurzen is de noteering der Youngleening, die in de tweede helft van de vorige en de eerste helft van deze week overigens nog een aardige Suikeling had gemaakt, weer iets opgeloopen. En hoewel men natuurlijk de herkomst van koop orders nooit geheel kan peilen heeft men niet de indruk dat hier sprake is van steunaankoopen door regeering of consortium. Niet alleen de koersen van Duitsche obligatiën, ook de noteering van Marken kon zich gisteren niet onbelangrijk ver beteren. De termijnnoteering van Marken was onder het goudpunt gedaald, maar op dat peil schijnen er koopers in de markt te zijn gekomen, die in elk geval nog wel zooveel vertrouwen in Duitschland hadden dat zij niet verwachtten dat binnen enkele maanden de juist voor kort, voor het eerst sedert 1914, weer in werking getreden goud afgifteplicht van de Keichsbank al verkracht zou worden. En zoo trad ook voor de valuta een aanmerkelijk herstel in. Gedurende het grootste deel van de hier bespro ken periode bleef de beurs aan den flauwen kant. Daartoe werkten een groot aantal factoren te zamen. Daar was in de eerste plaats de politieke situatie in Duitschland. Over het algemeen laat onze locale beurs zich niet sterk beïnvloeden door politieke overwegingen, maar een zoo omvangrijke verkoopbeweging als die zich in Duitsche obliga tiën voordeed kan niet nalaten ook andere afdeelingen van de beurs te beïnvloeden. Daarbij kwam dat ook New-York niet inspireerde tot opti misme, terwijl tenslotte het verloop van de products prijzen al evenmin bevorderlijk was voor een gun stige stemming op de aandeelenmarkt. Wat in het bijzonder Amerika betreft: de conjurictuurindices worden er nog steeds niet gunstiger op. De wagonladingen behalen voortdurend nieuwe laagterecords; de koperprijs brokkelt nog voort durend af en ook de prijzen voor ijzer en staal zij n verve van standvastig Eigenlijk zijn al deze omstandigheden nauwelijks de moeite van het vermelden waard. In een malaiseperiode mag men zich niet verwonderen over malaise-symptonien, en eigenlijk is het onlogisch zich bij elke publicatie van een gedaald winstcijfer weer verrast te toonen. Maar zoolang nog de sta tistieken telkens nieuwe achteruitgang aanwijzen krijgt men begrijpelijkerwijze de indruk dat de bodem nog niet is bereikt, en dat is voor de contramine een belangrijke ruggesteun. Die contra mine is overigens een factor waarvan de beteekenis niet bij benadering is af te meten. Door sommigen wordt haar invloed zeer hoog aangeslagen en wordt de omvang van de baisse-engagementen bijzonder groot geacht. Anderen meenen dat do baisse vooral in de laatste tijd voorzichtiger is geworden, dat wel bij plotselinge dalingen blancoverkoopen van beteekenis zijn, maar dat men deze posities niet lang meer ongedekt laat. Voor de technische positie van de markt is het natuurlijk van betee kenis of de contramine al dan niet een blijvende factor is, in het bevestigende geval moet er te eeniger tijd een steun van uitgaan, die hetzij verdere reactie tegenhoudt of misschien zelfs een plotselingen sprong naar boven toe uitlokt. De situatie is misschien nog het meest door zichtig bij de grondstoffen en producten. Niet wat de kansen op opleving betreft, maar althans wat de prijspositie aangaat. In de rubber zijn al verscheidene kleinere ondernemingen die het bijltje erbij neer moeten leggen, hetzij omdat stopzetten van de tap en slecht onderhouden van de tuinen goedkooper is dan exploitatie, hetzij omdat de liquide middelen voortwerken verhin deren. En zoodra dat stadium is bereikt kan men tenminste verademen, wat intusschen maar een schrale troost is, omdat toch de kansen voor een verbetering daarmee niet veel zijn vergroot. Althans niet wanneer de zwakke bedrijven niet definitief den geest geven. Binnen een afzienbaren tijd schijnt een noemenswaarde herleving van de aandeelenmarkt dan ook wel niet te verwachten. En is liet dan te verwonderen dat vele beleggers, ook al zijn zij doordrongen van de wenschelijkheid om te koopen als de koers laag is on de allernaaste vooruit zichten niet gunstig, meenen dat zij rustig nog wat kunnen wachten met hun aankoopen? C. K. k"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl