Historisch Archief 1877-1940
Het Gouden Kalf
door C. A. Klaasse
BEURSSPIEGEL
t ..
v
'l'.
rs
te
IK ontmoette deze week een optimist, die be
weerde dat de heele depressie larie was, en dat
we al die narigheid aan ons zelf te danken hebben.
Nu ja, de capaciteit van de automobielfabrieken
moge nu al iets grooter zijn dan noodig om aan de
vraag naar nieuwe wagens te voldoen, en er mag
wel wat meer suiker zijn dan wij op kunnen;
maar al die omstandigheden zouden ongetwijfeld
niet die catastrofale prijsdaling, die enorme werke
loosheid, tengevolge hebben gehad waaronder wij
thans gebukt gaan, als wij elkaar niet allemaal
zoo diep in de put hadden gewerkt. De een steekt
de ander aan met zijn zwarte voorspellingen. De
ijzerfabrikant die juist een nieuwe installatie wilde
bouwen, begint met de toekomst maar even aan te
zien. De machinefabriek voorziet een daling van
de ijzerprijzen en wordt terughoudend bij het
afsluiten van contracten. Iedereen geeft er de voor
keur aan de kat uit de boom te kijken. En het
gevolg is, dat door al die afwachterij de wanver
houding tusschen productie en verbruik eerst
recht fataal wordt. En dat allemaal omdat
iedereen bang is voor een depressie, die....
er ook komt omdat iedereen er bang voor is,
en zijn politiek in verband met die vrees be
paalt. Een soort massapsychose dus. En men
kan dan ook gerust zeggen dat van de prijs
daling en de heele malaise drie kwart op re
kening van psychologische factoren geschoven moet
?worden. Zoodra straks om een of andere futiliteit
de stemming" omslaat vervallen wij in het tegen
deel; idereen denkt dan ineens dat hij ook zij n be
drijf moet uitbreiden; iedereen sluit langdurige
forward-contracten. En dan overdrijven wij weer
naar den anderen kant. Dit samenstel van aan
ziekelijke geestesafwijkingen toe te schrijven om
standigheden noemt men dan een conjunctuurgolf.
Tot zoover de optimistische vriend. Zijn remedie
was dus net zoo eenvoudig als die van Coué.
Hoover heeft het geprobeerd door in lichtreclames
zijn Yankees te suggereereri: business is sound,
keep it sound." Maar zij zijn daar aan den over
kant zoo door goede reclame en advertenties over
stroomd dat alle suggestibiliteit eruit geranseld is.
Dit is een crisistheorie welke die van de groote
Schumpeter in zijn meest extreme vorm misschien
het meest nabij komt. Een element van juistheid
is er ongetwijfeld in. De overdrijving die elke
hausse, en elke depressie brengt, heeft voornamelijk
psychologische gronden. Maar wij zullen ons daarin
niet verder verdiepen. Het was alleen maar een
aanloop voor de mededeeling dat men het over de
oorzaken van de depressie en dus over de remedie
allerminst eens is. Een van de crisis verklaringen,
die vooral in de laatste jaren heel sterk opgang doen,
is de monetaire conjunctuurleer, die wij hieronder
eens nader in het vizier zullen nemen.
De meest hardnekkige voorvechter van de geld
conjunctuurleer" is wel de Zweedsche econoom
Prof. Cassel, die op gezette tijden in de pers de
leiders der circulatiebanken het verwijt naar hot
hoofd slingert dat zij zich in hooge mate onbekwaam
toonen in het vervullen van hun taak. Gij zijt
kapiteins in commando van het Muntschip met
opdracht het naar de bestemming: waardevastheid
te voeren aldus voegt hij de centrale-bank-leiders
toe en Gij verzuimt het stuurrad met vaste hand
te hanteeren, ja levert Uw vaartuig willoos over
aan de golven van de goudwaardeschommelingen.
Nu willen wij verder dit verwijt buiten be
schouwing laten. Het goud is ongetwijfeld geen
ideale basis voor het geld, maar de monetaire
wetenschap zal nog heel wat moeten groeien al
vorens wij tot een idealer grondslag kunnen over
gaan. Maar wat voor de beoordeeling der depressie
belangrijker is: moet inderdaad de recente prijs
daling in de eerste plaats worden toegeschreven
aan omstandigheden die in verband staan met de
geldsomloop? Het behoeft wel geen betoog dat
deze kwestie van buitengewoon groot belang is.
Immers wanneer Oassel en zijn medestanders
inderdaad gelijk zouden hebben dan zou het herstel
tot normale verhoudingen niet zooveel hoofd
brekens hoeven te kosten. Tenminste niet in dier
voege, dat men op verschillende oplossingen hoefde
te peinzen. Men zou dan het streven kunnen
concentreeren op de kwestie van de geldcirculatie.
Of het er makkelijker op zou worden is nog de
vraag. Tot nu leefden wij tenminste in de rustige
zekerheid dat althans bij de heerschende maat
schappelijke organisatie de conjunctuur iets
was dat buiten onze invloedssfeer lag, iets dat men
over zich heen moest laten gaan, en dat vanzelf
wel weer terecht kwam. Maar dan, wanneer de
fout gelocaliseerd is, en men de hand dus in
eigen boezem moet steken, zal er gezocht moeten
worden naar een nieuwe basis voor het geldstelsel.
En of dat nu wel zoo eenvoudig zal zijn als Cassel
het wil doen gelooven: eenvoudig de prijzen
stabiliseeren et voila?
Maar laten wij het commentaar tot een volgende
keer bewaren, en nu de details van de Casselsche
leer eens bekijken. Men denke niet dat hij zoo naief
is om de malaise in de automobielindustrie toe te
schrijven aan de te geringe goudproductie der
laatste jaren of zelfs maar aan de goudinvoeren
in Frankrijk en Amerika. Wel verwijt hij ons dat
wij alleen maar onnoozele verklaringen voor de
conjunctuur weten te bedenken als: de mode van
de korte rokken (dan zouden wij trouwens nu
midden in een formidabele hausse moeten zitten)
en de onlusten in China. Maar dat neemt niet weg,
dat hij zich wel degelijk een invloed van dergelijke
factoren op de bedrijvigheiden op de werkgelegen
heid kan indenken. Zijn blik gaat dan ook verder
dan de kortegolf" in de conjunctuur. Al sinds
1924 aldus zijn stelling dus ook in het tusschen
dat jaar en 1929 liggende tijdvak van betrekkelijk
gunstige conjunctuur is het algemeene prijs
niveau dalende. Eerst heel langzaam, maar ver
leden jaar is het plotseling bij sprongen gegaan.
Die enorme prijsverschuivingen nu, kunnen volgens
Cassel c.s. nimmer op rekening geschoven worden
van omstandigheden die verband houden met
productie of verbruik of de relatie tusschen die
b^ide. De gewone schommeling: hausse-depressie
hausse enz. moge men kunnen verklaren door
achtereenvolgende overdrijving van teveel of te
weinig productie, de prijsschommelingen die zich
over langere perioden openbaren de zgn.
seculaire golven - hebben andere oorzaken. En de
prijsdaling welke wij nu zich zien voltrekken is
inderdaad onderdeel van zulk een lange golf
beweging.
Wanneer er te veel graan is zal de graanprijs da
len, omdat die prijs de verhouding aangeeft
tusschen de waarde van graan en van andere
goederen. En zulk een prijsbweging is heilzaam,
want zij beteekent een correctief op een te groote
graanproductie. Maar een algemeene prijsdaling
kan nooit een gevolg zijn uitsluitend van over
productie. Want gesteld al dat er inderdaad eens
van alles te veel zou zijn een mogelijkheid die
de klassieke economie ontkent dan nog zou dat
geen uiting vinden in oen algemeene waardedaling.
Als er van alles te veel is blijft de onderlinge waarde
gelijk. En wanneer dan desondanks de prijzen
dalen dan bet rekent dat een daling van de waarde
van alle goederen ten opzichte van het geld; een
waardestijging van het geld dus. De oorzaak schuilt
hier niet bij de overproductie, maar bij het feit
dat de geldcirculatie zich niet aanpast bij het
gestegen goederenkwantum. De circulatiebanken
maken niet alleen maar een fout wanneer zij de
circulatie inkrimpen, ook als zij niet zorgdragen
dat de gelds omloop evenredig met de productie
stijgt. Een prijsdaling is economisch gemotiveerd;
een prijsniveaudaling nimmer. Die is een bewijs
dat het geldsysteem niet deugt.
Herhaaldelijk hebben schommelingen in de
productie van goud de verhouding tusschen de
geldsomloop en de productie, de goederenonüoop,
beïnvloed. Soms steeg de goudproductie te snel,
soms ging zij te langzaam. En telkens deed dat het
prijsniveau veranderen. Met al de funeste gevolgen
van dien. Niet alleen voor obligatiehouders, en
van obligatiedebiteuren, maar van de heele maat
schappij. In den tijd van stijgend prijsniveau werd
de productie ongemotiveerd geprikkeld; andersom
werd zij in tijd van daling geremd zonder dat
de consumptiekracht daartoe aanleiding behoefde
te geven.
En zoo zitten wij nu weer in een tijdvak waarin
de achteruitgaande goudproductie, en de
opeenhooping der goudvoorraden in enkele landen ons
opnieuw deze poets spelen. Komt tijdig tot het
inzicht van de funeste werking van de gouden
standaard zooals die thans wordt toegepast, zoo
roept Cassel ons toe. Met recht? Daarover een
volgende keer.
Donderdag, 25 September
VOOR de Duitsche obligatieafdeeling is de
eerste schrik wel weer achter den rug; aan
de meeste beurzen is de noteering der
Youngleening, die in de tweede helft van de vorige en de
eerste helft van deze week overigens nog een aardige
Suikeling had gemaakt, weer iets opgeloopen.
En hoewel men natuurlijk de herkomst van koop
orders nooit geheel kan peilen heeft men niet de
indruk dat hier sprake is van steunaankoopen
door regeering of consortium. Niet alleen de koersen
van Duitsche obligatiën, ook de noteering van
Marken kon zich gisteren niet onbelangrijk ver
beteren. De termijnnoteering van Marken was
onder het goudpunt gedaald, maar op dat peil
schijnen er koopers in de markt te zijn gekomen,
die in elk geval nog wel zooveel vertrouwen in
Duitschland hadden dat zij niet verwachtten dat
binnen enkele maanden de juist voor kort, voor het
eerst sedert 1914, weer in werking getreden goud
afgifteplicht van de Keichsbank al verkracht
zou worden. En zoo trad ook voor de valuta een
aanmerkelijk herstel in.
Gedurende het grootste deel van de hier bespro
ken periode bleef de beurs aan den flauwen kant.
Daartoe werkten een groot aantal factoren te
zamen. Daar was in de eerste plaats de politieke
situatie in Duitschland. Over het algemeen laat
onze locale beurs zich niet sterk beïnvloeden door
politieke overwegingen, maar een zoo omvangrijke
verkoopbeweging als die zich in Duitsche obliga
tiën voordeed kan niet nalaten ook andere
afdeelingen van de beurs te beïnvloeden. Daarbij
kwam dat ook New-York niet inspireerde tot opti
misme, terwijl tenslotte het verloop van de products
prijzen al evenmin bevorderlijk was voor een gun
stige stemming op de aandeelenmarkt. Wat in
het bijzonder Amerika betreft: de
conjurictuurindices worden er nog steeds niet gunstiger op.
De wagonladingen behalen voortdurend nieuwe
laagterecords; de koperprijs brokkelt nog voort
durend af en ook de prijzen voor ijzer en staal
zij n verve van standvastig
Eigenlijk zijn al deze omstandigheden nauwelijks
de moeite van het vermelden waard. In een
malaiseperiode mag men zich niet verwonderen over
malaise-symptonien, en eigenlijk is het onlogisch zich
bij elke publicatie van een gedaald winstcijfer
weer verrast te toonen. Maar zoolang nog de sta
tistieken telkens nieuwe achteruitgang aanwijzen
krijgt men begrijpelijkerwijze de indruk dat de
bodem nog niet is bereikt, en dat is voor de
contramine een belangrijke ruggesteun. Die contra
mine is overigens een factor waarvan de beteekenis
niet bij benadering is af te meten. Door sommigen
wordt haar invloed zeer hoog aangeslagen en wordt
de omvang van de baisse-engagementen bijzonder
groot geacht. Anderen meenen dat do baisse
vooral in de laatste tijd voorzichtiger is geworden,
dat wel bij plotselinge dalingen blancoverkoopen
van beteekenis zijn, maar dat men deze posities
niet lang meer ongedekt laat. Voor de technische
positie van de markt is het natuurlijk van betee
kenis of de contramine al dan niet een blijvende
factor is, in het bevestigende geval moet er te
eeniger tijd een steun van uitgaan, die hetzij verdere
reactie tegenhoudt of misschien zelfs een
plotselingen sprong naar boven toe uitlokt.
De situatie is misschien nog het meest door
zichtig bij de grondstoffen en producten. Niet
wat de kansen op opleving betreft, maar althans
wat de prijspositie aangaat. In de rubber zijn al
verscheidene kleinere ondernemingen die het
bijltje erbij neer moeten leggen, hetzij omdat
stopzetten van de tap en slecht onderhouden van
de tuinen goedkooper is dan exploitatie, hetzij
omdat de liquide middelen voortwerken verhin
deren. En zoodra dat stadium is bereikt kan men
tenminste verademen, wat intusschen maar een
schrale troost is, omdat toch de kansen voor een
verbetering daarmee niet veel zijn vergroot.
Althans niet wanneer de zwakke bedrijven niet
definitief den geest geven.
Binnen een afzienbaren tijd schijnt een
noemenswaarde herleving van de aandeelenmarkt
dan ook wel niet te verwachten. En is liet dan
te verwonderen dat vele beleggers, ook al zijn zij
doordrongen van de wenschelijkheid om te koopen
als de koers laag is on de allernaaste vooruit
zichten niet gunstig, meenen dat zij rustig nog wat
kunnen wachten met hun aankoopen?
C. K.
k"