Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 27 SEPTEMBER 1930
No. 2782
TAALSCHUT BOEKBESPREKING
l
SrXII Terugbrengen
WIJ halen ditmaal een gallicisme
voor den dag, een vorm dus
van taaiverzwakking door toedoen
Van het Fransen. Vooraf beproef
ik een omschrijving te geven van
een isme in het algemeen.
Een isme is een vreemd gebleven
vreemdeling in het Nederlandsch. Het
kan zijn een woord, een
uitdrukking,een gezegde en niet te vergeten
ook een woordbeteekenis en een stijl
figuur. Het moet binnengeslopen zijn,
ongemerkt, verraderlijk soms.
Wenschelijk is 't dat men bewijzen, althans
aantoonen kan, dat een -isme in strijd
is met ons taaleigen. Kan dit wettig
bewijs niet worden geleverd, dan gaat
een -isme toch niet vrij uit. Want altijd
te leveren is het overtuigend bewijs, na
melijk dat een -isme een zuiver geldig
Nederl. woord, gezegde enz. uit de
taal dreigt te verdringen en zich er
voor in de plaats stelt. Hieraan is
een -isme onverbiddelijk te herkennen.
Gén -isme is een nieuw woord, voor
een nieuw begrip uit een vreemde taal
overgenomen. Wel behoort in een
dergelijk geval het Nederl. zoo tijdig
mogelijk te worden opgewekt om een
eigen woord te scheppen tegenover
het vreemde en dit als overbodig te
verwijderen. Brengïdit moeite mede
hetgeen het geval kan zijn met
vaktermen in nieuwe vormen van
bedrijf dan trachte men zulk een
vreemd woord in klank en spelling
zooveel mogelijk bij het Nederl. te
doen aansluiten.
Onze taal heeft een lange
levensbaan afgelegd. De vraag tot hoever
men in haar geschiedenis heeft terug
te gaan om -ismen op te sporen, heeft
echter meer wetenschappelijk belang
dan waarde voor den hedendaagschen
stand van het Nederlandsch. Voor
onze beschouwing zijn de ismen van
de 19e en die van onze eeuw voldoende.
Het zal slechts zeer zelden voorkomen,
dat het taalgevoel van het tegenwoor
dig geslacht ongeoefend -ismen uit
vroegere perioden op het spoor en nog
zeldzamer, dat het tegen zulke in
verzet komt.
De volgende voorbeelden nu mogen
dienen tot onderkenning van terug
brengen als een gallicigme. Het bedrijf
is tot kleinen omvang teruggebracht
i.p.v. het bedrijf is ingekrompen.
Men heeft het voornemen, het wapen
der cavalerie tot de helft terug te
brengen i.p.v. te verminderen, te ver
kleinen. Dit regiment werd in het
gevecht tot de helft teruggebracht
i.p.v. slonk of werd gedund. Om deze
zaak tot haar wara afmetingen ruj
te brengen i.p.v. te herleiden. Wij kunnen
de vier hoofdvormen van hemelli
chamen tot de helft terugbrengen
i.p.v. beperken of ook herleiden. In
deze en dergelijke voorbeelden ge
bruikt men terugbrengen in strijd met
ons taaleigen. Iets terugbrengen heeft
alleen zin, als men iets terugbrengt
naar de plaats, waar het al geweest is
en vanwaar het was uitgegaan of ver
der gegaan. De cavalerie kan dus wel
worden teruggebracht tot haar sterkte
van bijv. 1890. Een groote zaak kan
teruggebracht worden tot haar klei
neren omvang van vroeger jaren.De
ambtenaren wenschen hun bezoldi
ging teruggebracht te zien tot den
stand van 1922. Uit dit laatste voor
beeld ziet men, dat terugbrengen wel
in de meeste, maar niet in alle ge
vallen de bij beteekenis verminderen
heeft. De ambtenaren wenschen juist
hun hoogere wedden weerom.
Het gewraakte gebruik van terug
brengen heb ik een goede twintig
jaar geleden zien opkomen als een
ongelukkige verbetering van
reduceeren. Het is ontstaan onder invloed
Groninger Volksvertellingen.
Deel II. Het Boek van Minne
Koning, verzameld door E. J.
Huizenga?Onnekes. Uitge
geven te Groningen bij P.
Noordhoff.
Groningen is een hard land.
Dat wil zeggen: ge ziet er, ook al
zijt ge daartoe voorbestemd, de
wereld niet als een onwezenlijke uit
dragerswinkel vol van voddige lappen,
schertsartikelen, scherven en
dol-geworden klokken; de straten zijn er
niet uit het lood gevallen decors en
de wegen leiden er niet, geheimzinnig
wentelend, naar donkere poelen en
zwarte kasteelen; de menschen van
het Noorden dragen niet de aange
vreten maskers met vochtige oogen,
sluike haren en monden als een grot.
De landwegen zijn hisr recht en wit;
de huizen leelijk en helder; de ge
zichten klaar en t lozend; de oogen
eerlijk en de handen sterk.
En de geweldige Martiritoren rijst,
recht boven de stad uit, geweldig
naar de koele hemel.
Zóó zijn ook de sprookjes, die de
oude Minne Koning, haast barsch,
zóó zonder omwegen, aan haar ver
telde, die ze bewaren wilde.
Van de mond. door de zeer regel
matige slag van een hart na-r het
papier geleid.
De princessen van Minne Koning's
kinderlijke fantasie kunnen nog wel
op duizend erwten en zonder
Vispring de rust voor heur weelderige
leden genieten en liever dan een
fluweelen kruis, wenschen zij nuttiger
zaken: maaiden, knechten, peerden,
rietuugen. . . .
Daarom zijn deze Groninger Volks
verhalen niet minder dichterlijk.
Zij zijn net zoo dichterlijk als alles
wat mooi en eenvoudig is: zonnebloe
men in een blank geschuurde melk
kan; wind over roode daken; 'n
draaiorgellied in een
zomeravondstraat.
Dit zijn de verhalen, die bij het
witte theelichtje, verteld worden in
Zuurdijk en Woltersum, in
Eppenhuizen en Termunten.
De glazen bruggetjes zijn er van
hardglas, de schoenmakertjes hebben
er geen bult; de herbergen zijn er
licht tot in de hoeken en de kerkhoven
zijn er even weinig spookachtig als
de wijde, heldere boerendeelen.
Deze sprookjes van het
Groningerland zijn even weinig lief als de
vrouwen, die in de stad ter markt
komen; maar hun gang is zeker als
de hare en hun oogopslag even klaar.
Het is goed hen te ontmoeten.
De uitgeefster maakte er een prach
tig boek van, dat de jonge Groninger
kunstenaar Johan Dijkstra met gees
tige en fijne houtsneden heeft ver
lucht.
Mr. E. ELIAS
van fransch réduire a = verminderen
in het algemeen, zonder gedachte aan
vroegeren stand: réduire sa dépense a
la moitié; tre reduit a la dernière
extrémité. Of het Eng. to reduce
en het basterdduitsch reducieren hier
ook gewerkt hebben, is niet onwaar
schijnlijk te achten.
Bij nader inzicht vind ik het onridderlijk de in
Schut XI aangekondigde stijlproeven van Mej.
Dr. C. B. aan kritiek te onderwerpen. Deze
dame is waarlijk niet de eenige onder de menschen
van wetenschap, die met taal en stijl
ongeloofelijk slordig, ja schandalig te werk gaat. Ver
scheidenen hunner schijnen hier zelfs een eer in
te stellen: hoe slechter de vorm is, hoe beter
dunkt hun de inhoud. Weer anderen onder hen
zijn volkomen onverschillig voor of ook onbe
wust van den vorm, waarin zij hun kennis
mededeelen. Dit geldt helaas bijzonder van
mijn vrienden in de Aardrijkskunde. Misschien
willen deze mij verzoeken, zulk een bewering
te bewijzen. Anders doe ik het zoo maar.
H A JE
Gedachten van
Schopenhauer
bewerkt door Gharivarius
XXV. DE KUNSTENAAR
Zijt gij door de natuur met gaven toegerust.
Dan moet gij die gebruiken, vrij en onbewust.
Denk nimmer aan hetgeen u gunstig onderscheidt,
Maar schep uw werk spontaan, in onbevangenheid.
Verzuimt gij dit gebod, en produceert gij toch,
Dan brengt gij affectatie, namaak, dus bedrog.
Wat door 't bewustzijn gaat, wordt denkwerk, makelij;
Zijn indruk is ondiep, verzwakt en gaat voortij.
Slechts aangeboren kracht is echt en permanent
De kunstnaar volgt de regels, die hijzelf niet kent.
XXVI. DE SCHRIJVER
Hot werk van een auteur bevat de quintessens
Van wat hij in zich heeft, als schrijver en als rnensch.
Het is dus veel meer waard dan een gesprek met hem,
Want uit zijn boeken spreekt zijn innerlijke stem.
Hij valt soms lang niet mee, wanneer ge met hem praat,
Omdat zijn quintessens in zijn geschriften staat.
Ik lees met smaak de boeken van zoo menig man,
Die mij als dischgenoot maar matig boeien kan.
Vandaar ook dat wie alles wijs en wel beschouwt.
Gewoonlijk meer van boeken dan van menschen houdt.
XXVII. HET BOEK
Lees altijd ieder boek, dat gij belangrijk acht,
Ten minste tweemaal door. Dat wordt van u verwacht.
Dat wordt verwacht door hem. die 't boek geschreven heeft,
En u in ;ija product zijn ziel gegeven heeft.
Gij zult de tweede keer waarschijolijk veel verstaan,
Wat u bij d'eerste lezing wellicht was ontgaan.
Bedenk ook dat gij nooit 't begin begrijpen kunt.
Zoolang u nog geen blik op 't einde was gegund.
Verdient een schrijfsel niet, dat gij het twee keer leest,
Dan is 't ook d'eerste keer niet lezen's waard geweest.
XXVIII. DE HUMANIORA
Het beste middel ter verpoozing van uw geest
Is, dat gij nu en dan in 't werk der Ouden leest.
Dan voelt g'u opgefrischt. veredeld. Gij herleeft,
Als een, die van een reine bron gedronken heeft.
Is 't door de weergalooze schoonheid van de taal ?
Of door 't contact met geesten, groot en geniaal:*
Misschien wel alle twee. Maar dit staat tij mij vast:
Schaft men die studie af. als noodeloozen last,
De studie en lectuur van 't Grieksch en van 't Latijn,
Dan zal dit van de letterkunde 't einde zijn.
XXIX. KRITIEK
Gij hebt, wanneer g'een ander duchtig hebt gelaakt,
Uzelven indirect een compliment gemaakt.
d'Auteur die zijn collega scherp bekritiseert,
Zegt zwijgend dat hijzelf veel beter werk presteert.
Maar ook wie 't algemeen erkende meesterwerk
Met lof bespreekt, maakt daardoor zijn positie sterk;
Wie zelf niet veel beduidt, is toch verdienstlijk man,
Wanneer hij toont, dat hij goed werk waardeeren kan.
Zij krijgt wat Xenophon beweert beteekenis:
Hij is een wijze man, die weet wat wijsheid is.
XXX. MEN SCHRIJFT ONS
De ergerlijkste vorm van perslaaghartigheid,
Vooral bij kunstkritiek, is anonymiteit.
De recensent, die ongenoemd zijn pijlen schiet,
Gedraagt zich even valsch als een vermomd bandiet.
De duisterling der krant hoont, lastert, schimpt of vleit,
Onkwetsbaar achter 't schild der anonymiteit.
Negeer zoo'n Zijd' of Men, en geef hem geen gehoor;
Wie luistert naar een rechter met een masker voor!-'
Bij dit gevloekt bedrijf, verachtlijk en infaam,
Weerklink' alom de kreet: ,,Je naam, schavuit, je naam !''
? r
.1 '
,