De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 27 september pagina 3

27 september 1930 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Nv. 2782 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 27 SEPTEMBER 1930 ;, r: i De Vereenigde Staten van Europa Het ideaal van Briand Wetenschappelijke Varia Het onrustige Groenland door Dr. P. van Olst DE bewoners dei' aarde, zoowel mensehen als dieren en planten hebben allen behoefte om te reizen en te trekken, hetzij actief zooals menschen en dieren kunnen doen, hetzij passief, dus door middel van andere wezens of wind en water, met welke reismethoden de planten tevreden moeten zijn voor zichzelf maar vooral voor hun nakomelingen, dus vruchten en zaden. Deze reislust hebben de levende wezens van niemand vreemds. Immers moeder Aarde, waaraan zij hun ontstaan danken, heeft zelf deze reis- en treklust in sterke mate. Ik bedoel niet de bewegingen der aarde in de wereld ruimte maar van de deelen der aardbol zelf, die zich ten opzichte van elkaar verplaatsen. Volgens de thans zeer verspreid aangenomen theorie van Wegener moet men zich voorstellen dat de vaste deelen der aardoppervlakte, dus de vastelanden" zelf ook, schotsen zijn van lichtere aardbestanddeelen, drijvende in een zeer-taai-vloeibare laag van zwaardere aardbestanddeelen, eenigermate te vergelijken met ijsschotsen, die op het water drij ven. Zooals een ijsschots door zijn geringer soorttelijk gewicht boven het water uitsteekt, maar er natuurlijk ook een eind in steekt, is dit ook het geval met de vasteland-schotsen, die boven de taai-vloeibare laag uitsteken maar er eveneens een eind in zitten. Volgens Wegener liggen de vastelandschotsen niet stil, zooals een oppervlakkig waarnemer zou meenen, maar zij verschuiven, weer evenals ijsschotsen op water, maar vél lang zamer daar de massa waarin de vastelanden drijven zér taai is. Als verschuivingsrichtingen neemt Wegener er hoofdzakelijk twee aan, n.l. een ver schuiving naar het westen en een verschuiving van de polen weg naar den aequator. Heel eenvoudig is deze beweging niet want er zijn talrijke factoren, zoowel van eigenlijk aardkundigen als van astronomischen aard, die hierbij in actie zijn. De verschuivingen zijn meetbaar, hoewel na tuurlijk van bescheiden afmeting, zoodat uiterst nauwkeurige metingen noodig zijn, eer betrouw bare uitkomsten verkregen worden. Het zijn be dragen, die op zijn best met meters, maar ook wel slechts met decimeters per jaar aan te geven zijn. Wegener zelf geeft voor verschillende gebieden der aarde jaarbedrageA die varieeren van 2 dm tot 32 m. De snelste verschuiving is gemeten bij Groenland, dat op grond der radiographische leng te-bepalingen van de Deensche graad-meting jaar lijks 3(5 m van Europa wegschuift, dus naar het westen gaat. Speciaal over dit snol-loopende Groenland heeft de Duitsche geoloog Otto Baschin interessante be schouwingen gehouden, waarin hij de diepere oor zaak van dit ,.snelvervoer" probeert te vinden. Want terwijl voor de vlucht" der continenten van pool naar aequator aannemelijke verklaringen te geven zijn, is de vraag welke krachten de ver schuiving naar het westen veroorzaken nog onop gelost. Baschin redeneert ongeveer als volgt. Ieder punt der aardoppervlakte beweegt in 24 uur een maal om de aardas heen. De weg, dien een punt aan den aequator aflegt is de grootste, dus de snelheid is hier ook grooter dan bij een punt op onze breedte; naarmate men dichterbij de polen komt is de cirkel die in 24 uur afgelegd wordt, kleiner, dus de snel heid ook geringer. Zoo zal eveneens een punt, dat hooger boven het aardoppervlak verheven is (b.v. een torenspits of een bergtop) een grooter cirkel beschrijven, dus een grooter snelheid hebben dan een punt bij den beganen grond. Wanneer nu een schots" der aardkorst door een of ander reden omhoog rijst (zooals voor verschil lende deelen der aardoppervlakte onweerlegbaar is aangetoond) dan komt deze schots dus uit een gebied van geringer snelheid omhoog in een gebied van grooter snelheid. Het zal in die nieuwe omge ving, die zich sneller beweegt, dank zij de inertie die alle dingen eigen is, een tijdlang nog vasthouden aan zijn eigen geringer snelheid en daardoor achter blijven. En daar de deelen der aardoppervlakte zich bewegen van west naar oost, zal deze oprijzende schots, die iets achterblijft, ten opzichte van zijn nieuwe omgeving schijnbaar naar het westen gaan. Als er dus een mogelijkheid is om een algeheele rijzing van Groenland aan te toonen, die zeer sterk is, dan is vanzelf de sterke westelijke bewegingverklaard. De reden dat een deel der aardschors omhoog komt uit de taai-vloeibare onderlaag kan b.v. zijn dat dit deel minder sterk belast wordt dan te voren. Bij Groenland hebben we te maken met een land waarvan de belasting voornamelijk be staat uit een overmatig dikke ijsmassa, immers geheel Groenland is n reusachtige gletscher. met uitzondering van een smalle kuststrook. Deze gletscher is wisselend dik; in het binnenland is de dikte 3000 m. zoodat ook de hoogste bergtoppen eronder begraven liggen. Neemt men een gemid delde gletscherdikte van 1000 m aan, dan drukt gemiddeld een gewicht van 900 ton. of 900.000 kg op lederen vierkanten meter ! Door deze geweldige ijsdruk zal do Groenland-schots dus waarschijnlijk diep in de taai-vloeibare onderlaag ingedrukt wor den, evenals een zwaaargeladen zoldevschuit gvoote diepgang heeft en slechts oven boven water uit steekt. Uit de sporen die de eilanden 011 rotsen der Groenlandsche kust vertoonen. kan men aflezen dat deze deelen vroeger ook door gletschers bedekt zijn geweest maar nu vrijgekomen zijn. De aanzien lijke ijs-kap, die over Groenland thans nog ligt, moet dus toch beschouwd worden als een vermin derende bedekking, het restant van een vroeger veel dikker en uitgestrekter ijslaag. Ten gevolge van deze vermindering is dus de druk op Groenland reeds aan het afnemen en evenals een schip dat uit geladen wordt voortdurend hooger komt te liggen, zal ook Groenland, door het afnemen der ijsbedekking, minder zwaar belast worden en bezig zijn op te rijzen uit de taai-vloeibare onderlaag. Dit klopt vrij goed met de tot nu toe bekend geworden aanduidingen van een oprijzing van Groenland; in het zuidwesten liggen de sporen van de vroegere zeespiegel ongeveer 50 m hoog, welk bedrag toe neemt tot 550 m op de hoogste noorderbreedte. IJsland is dus reeds aan het rijzen. Maar deze rij zing is niet gedaan. Als al het ijs verdwenen is te eeniger tijd zal Groenland nog ongeveer 300 m hooger komen te liggen, naar schatting van Baschin. Juist is een Duitsche expeditie be^ig om het inlandijs in Groenland te onderzoeken o.a. ook wat het bedrag der wegsmelting betreft. In Juni laatstleden heeft deze expeditie geseind dat deze meting der afsmelting gelukt is. Men had meters diepe gaten in het gletscher-ijs geboord, hierin ijzeren stangen geplaatst en de ijshoogte erop aangegeven. Bij con trole dezer stangen bleek het ijs twee en een halve meter afgenomen te zijn in een jaar. Hiermee cor respondeert, bij berekening, een stijging van Groen land over 80 cm ! Met belangstelling wacht men de verdere me tingen der expeditie af, want men weet natuurlijk nog niet of de gepubliceerde metingen gelden voor het ijeheele gebied. In ieder geval echter pleit veler lei voor een sterke afneming der ijsvracht op Groen land, welk feit dus een aannemelijke verklaring kan geven voor de sterke westelijke beweging van dit aardgebied. ,t t'.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl