Historisch Archief 1877-1940
r
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN -4 OGTOBER 1930
Het geld en de prijsafbraak
BEURSSPIEGEL
door G. A. Klaasse
DE kwestie van de dalende tendens van het
prijsniveau en het verband hiervan met de
totaalvoorraad en de verdeeling van het monetaire
goud is, nadat ik daarover verleden week schreef,
ineens actueel geworden. Immers de Volken
bondscommissie, welke met een onderzoek in deze
materie was belast, heeft zoo juist het eerste ge
deelte van haar rapport het licht doen zien. Bijna
unaniem (alleen Strakosch heeft zich bij het meer
derheidsstandpunt niet kunnen neerleggen) zijn
de commissieleden tot de conclusie gekomen dat
inderdaad de verminderde goudproductie en de
goud verschuivingen mede als oorzaak van de prijs
daling en de daarmee samenhangende economische
malaise moeten worden beschouwd.
Ik gaf verleden week reeds een beknopt overzicht
van de argumenten van Cassel, die in groote lijnen
ook door zijn medecommissieleden worden gehuldigd
?en beloofde voor dit keer critiek. La crititque est
aisée.... Het zou al heel pedant zijn om in dit
.korte bestek op een zoo veelomvattend onderwerp
als het probleem goud-geld-prijsniveau afdoend
commentaar te willen leveren. Men mag aannemen
dat de commissie niet dan na zeer nauwgezette en
diepgaande studie tot haar conclusies is gekomen.
Maar.... de economie is geen absolute wetenschap
«n uiteenloopende inzichten over de meest vitale
problemen behooren er tot de orde van den dag.
.Hetgeen ook voor dit geval weer duidelijk blijkt
uit de onverzoenlijke houding van Strakosch,
die toch werkelijk ook niet gewoon is de vraagstuk
ken alleen maar aan de oppervlakte te bekijken.
Genoeg om duidelijk te maken dat deze beschou
wing niet rneer wil zijn dan critische aanteekeningen
over de gouden prijsdaling" zonder de pretentie
van volledigheid of wetenschappelijke allure.
Laten wij nog even in een enkel woord het stand
punt van de aanhangers der goudleer aangeven:
productie, handel en bedrijf hebben zich in de
laatste tientallen jaren zeer sterk uitgebreid. Wilde
het prijspeil gelijk blijven dan zou de geldcirculatie
evenredig met de tosname van de voortbrenging
moeten zijn gestegen. Die stijging nu is tegenge
houden door de achteruitgang van de goudpro
ductie en door do omstandigheid dat enkele landen :
de Vereenigde Staten en Frankrijk uit andere lan
den belangrijke hoeveelheden van het gele metaal
tot zich trokken.
De stelling is dus kort en goed: de geldsomloop
heeft de productie niet kunnen bijhouden. Hier
stuiten wij op het eerste vraagpunt. Hoe stelt
men zich voor dat de circulatie de uitbreiding der
productie wel bijhoudt indien de goudproductie
voldoende is? Antwoord: langs den weg der
credietgeving! Niemand is nog zoo naief om aan te
nemen dat de geldsomloop slechts gevoed wordt
door het aanbod van het goud dat jaarlijks uit
de mijnen wordt gehaa't. Moge al in de vorige
eeuw vooral langs dien directen weg de circu
latie en de prijzen zijn beinvloed (al was ook
toen het crediet, vooral het circulatie
bankcrediet. al een factor waarmee rekening moest
worden gehouden) tegenwoordig is het crediet
verreweg de voornaamste bron waaruit de nieuwe
geldsomloop stamt. Maar de omvang van de
crediet ge ving hangt nauw (?) samen met de
goudvoorraden der centrale banken.
En aldus geïnterpreteerd komt derhalve de
theorie hierop neer dat de credietgeving de ont
wikkeling van het economisch leven niet heeft
kunnen bijhouden, omdat de basis van de
credietverstrekking de monetaire goudvoorraad ten achter
is gebleven is haar groei. Nu zou men allerlei
argumenten kunnen aanvoeren die daartegen
plsiten. Speciaal voor Amerika, waar de statistiek
op dit punt zoo goed bij is, kan men cijfers van
de eredietuitzetting der banken geven, die den
J?'
buitengewoon snellen groei in de laatste jaren
aantoonen. De vermeerdering is veel sterker dan
op basis van de vroegere verhouding tusschen goud
en crediet te verwachten geweest zou zijn, wanneer
de goudproductie niet was afgenomen. Maar men
kan dan altijd weer tegenwerpen dat toch een deel
van het Amerikaansche goud aan Europa onttrok
ken is, en dat men voor Europa veel minder nauw
keurige cijfers kent. En voor zoover zij wel bekend
zijn is inderdaad de groei veel minder sterk.
Maar desondanks vraagt men zich af of dan nog wel
de gebrekkige ontwikkeling der credietgeving
gebruikt mag worden als verklaring voor de prijs
daling. Immers die daling heeft zich in Amerika
even snel voltrokken als hier. En het is zeker niet
juist daarvoor als argument aan te voeren de
beruchte gemdsterilisatiepolitiek van de
reservebanken. Want die was maar tijdelijk. Gerekend
over een periode van vijf jaar is de credietgeving
veel meer dan evenredig met de totale goudaanwas
gestegen. Door de sterilisatiepolitiek worden
alleen schommelingen op korten termijn uitgescha
keld. En evenmin mag men als bewijs voor de juist
heid van de goudleer aanvoeren het voorbeeld van
Frankrijk waar goudvoorraad en circulatie sterk
zijn toegenomen en waar do prijzen stegen. Want
die prijsstijging geldt slechts voor den kleinhandel
en daar beteekende zij niet meer dan aanpassing
aan de stabilisatiekoers van den franc.
Het geval Amerika ma.g men dus ongetwijfeld
beschouwen als een van de zwakke punten der
goudleer, omdat daar circulatie en credietgeving
700 krachtig zijn toegenomen. Wat niet wegneemt
dat men toch nog zou kunnen stellen dat het niet
hard genoeg is gegaan, omdat de productie nog
krachtiger is gestegen. Men gaat daarmee al iets
verder: zelfs wanneer de goudproductie op gelijk
peil (X p('t. per jaar van den bestaanden voorraad)
zou zijn gebleven was het dus niet voldoende;.
Maar ook hier schuilt toch wel weer een addertje.
Wanneer een economische depressie intreedt dan
beteekent dit dat de productie de consumptie over
treft. Dat houdt dus in dat de productie gcstege n is.
Maar dan moet daarvoor ook reeds credit.t ver
strekt zijn. Want de producent moet zijn arbeiders
en zijn grondstoffen betalen.Tegenovei die meerdere
productie moet dus reeds een overeenkomstige
hoeveelheid ruilmiddelen bestaan. En als dan
desonda.nks die goederen geen afzet vinden, kan men
dan concludeeren dat het de credietgeving is die
de schuld draagt 'i Veeleer nou men aannemen dat
hetincirculatie ge bracht o geld niet wordtaangewend
tot aankoop van de meerdere productie. Zoodat
men eerder bij die pioduotie dan bij de geldsom
loop de oplossing zou zoeken.
Te meer klemt dit omdat dit koor de depressie
in afwijking van vele vroegere crises?begonnen is
bij de consumptienijverheid, en zich nog steeds
daar het sterkst manifesteert. Kan men het teveel
aan graan, koffie, suiker, automobielen en kunstzij
verklaren door te wijzen op een tekort aan crediet
faciliteiten:' Dan zou men toch al moeten denken
aan afbetalingscrediet ! Ook dit is ongetwijfeld
een van de zwakste punten in de theorie: de
prijsdaling die sedert 1925 langzaam inzette was
het sterkst voor agrarische producten. Waarbij nog
komt dat het indexcijfer dit keer bleef doorhalen
ook in de hoogconjunctuur van 1028 en 192'J. Een
tekort aan crediet zal toch slechts omgezet kunnen
in prijsdaling via een industrieele depressie !
Daar zijn dus al drie omstandigheden die moei
lijk te vereenigen zijn met de goudleer: in Amerika
was de prijsdaling minstens even sterk als in
Europa, en daar is de credietgeving zeker veel
sterker uitgebreid dan ..normap,!": de depressie en
de prijsdaling zijn begonnen en zijn nog het meest
uitgesproken in de consumptie-industrieën, waar
van wel de productietoename niet de afzetstijging
van credietuitbreidiiig afhankelijk is: en in dot
verband is het ook belangrijk dat de geleidelijke
prijsdaling, sinds 1025. die het krachtigste wapen
in de hand.en der ..goudtheoretici" zou moeten zijn.
zich hoofdzakelijk concentreerde op agrarische
producten.
Tot slot 110g een enkel woord over de conse
quenties van de onderhavige leer. Deze is. dat bet
geldstelsel reeds faalt in '/Jjn taak. wanneer de
circulatie de productie nii-t op den voet volgt'
Donderdag, 2 October
HET is nu ongeveer een jaar geleden dat
Hatry de boel in de war stuurde en de
eerste koersduikelingen in het leven riep. Sedert
dien is de baisse na de lawineachtige daling
in October van het vorige jaar steeds langzaam
doorgeziekt. Waar is het einde, en wat zal gebeuren
zoodra de bodem is bereikt 'i Vraagteekcn ! De
aanhoudend zwakke stemming der voornaamste
productenmarkten oefent nog voortdurend een
druk uit ook op de effectenbeurs. Er zijn nog maar
steeds weinig koopers om de markt te steunen, de
meesten zijn huiverig een paar procent teveel te
betalen. Met hoeveel enthousiasme zullen zij zich
over vijf (zeven, tien of langer?) weer in Philips
storten, wanneer de koers verdubbeld of verdrie
voudigd is, om dan. .. .'tinnen een paar maanden
de helft van hun vermogen kwijt te zijn. Zoover
is het intusschen nog niet; de depressie duurt nog
maar een jaar. Na de crisis in 1921 haalde het
koersindexcijfer aan onze beurs di'ic jaren achtereen
het laagterecord 80 (dat thans irmiddels al onder
schreden is), in 1922, 1923 en 1024, nadat telkens
een opleving het niveau tot circa l GO had opge
voerd. Als wij ons aan dat voorbeeld moeten spie
gelen behoeft men nog geen haast te maken, ook
niet als straks voor het eer&t de lijn \\ecr in
opwaartsche richting gaat.
Nadaf aandeelen Koninklijke geruirr.en tijd c*e
storm van de koersdalingen hadden kunnen
weerstaan is tenslotte ook dit fonds voor den
aandrang bezweken. In enkele weken tijds werd
een flink koersvcrlies geregistreerd. Toe-n eenigen
tijd geleden do Nhell l" n ion een kwartaakdivicleiid
passeerde begon de koers al te wankelen. Maar nu is
het meenens geworden. De verlaging van den
benzine prijs in verschillende streken en de ver
wachtingen voor de naaste toekomst, wat de ver
houding lussrhen productie en verbruik betreft,
hebben ineens de bodem ook einder deze fondsen
weggenomen. Dat is feitelijk het eenige motief
voor de koerweactie. Ee-nige 'calculatie van cle
rende-inentskansen (die overigens toe h op het
huielige eiogenblik ven een papier-niet-toekemst
toeh al weinig tc-teekc-nis heelt) kt.n elaaraan
nauwelijks ten grondslag liggen, (mdat daarvoor
ele verhoudingen in dit wijdvertakte concern te
weinig ovei zichte-lijk zijn. Bij oen suiker- of een
rubbermaatschappij kan men rog een benaderende
berekening van de marge tussihen kostprijs en op
brengst maken. Bij eilie is dat niet het geval; niet
ve>e)r de ruvvoliepreiductie, maar neig veel minder
voor het heele bedrijf. De KoninkJijke-groep
omvat immers behalve de voortbrenging va-n olie
oeik ra.ffinage. transpe>rt en distributie. De groep
ve-rwerkt niet alleen de eigen olie. maar koopt ook
in. Wat emder die euustaneligheden het effect ven
e>en overpi'oeluc! ie van ruwe olie. en een prijsdaling
daarvan is. valt practisch gesproken niet nategaan.
/oodat ele ke>ersdaling geheel een slag in de lucht
is, een uitdrukking van de feelirg". vc.n de graad
van oe>genblikkelijk pessimisme van de bours is.
En alleen daarom is nie^t eip 30, niet eip 50 pCt.
ra te zeggen of de daling te sterk e>f te zwak is !
De beurs me>et e>r nu eenmaal dik\\ijls met de
muts naar gooien. In elk geval zullen heiuders die
niet e>p prole>ngatie zitten er verstandig aan doen
zich niet te laten verontrusten, en rustig af te
wachten.
O. K.
Dat be'tee'ke'nt dus een streven na.ai' absolute
prijsniveau-stabilisatie. En dat beteekent ook
dat prijsdaling doeir ve-rheioging van de
preieluctivite:it (verlaging van koeten) uit de.-n booze worden
geacht, maar dat in dat geval de ke>steii (loonen
e.d.) moeten worden verheuigel. Bij efficiënter
productie dus geen Ip.ger prijzen, maai' hoogor
loemen. En de economie ontaard elan dus in :
machtsstrijd ! Alweer een preibleem elat niet entre
poire et frommage is op to le>ssen.
Dat bij een strenge toepp?ssii!g van den gemden
stam aard in e*nge interpretatie van dat begrip
(die men intusschen al lang heeft laten varen)
ele goudproeluctie or.s mejeilijkhcden zal kunnen
bezoi'ge-n valt niet te betwijfelen. Maar of de
jongste prijsbeweging ree-els aan deze factor is
toeteschrijven lijkt in he:t licht van de vele om
standigheden, elie afwijkende argumenten in den
mond geven, op zijn minst twijfelachtig.