Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN n OCTOBER 1930
Na. 2784
Overeenkomsten
f, ?
i?'
l'.
Advertentie-illustratie door
Barclay voor
Fisher-CarrosReclameplaat voor de
Nederlandsche Spoorwegen
serieen
TAALSCHUT
XIV
MET den hear Greshoff als
proeftuig zet ik met U de behandeling
"voort van hetgeen hij verder uitwerpt,
.dat niet onbruikbaar is. Hij zegt van
,,het lustige duo C. &H." van deze
brutale burgermannen":
Zij willen den schijn wekken, dat de taal iets,
de hemel weet wat voor bijzonders en
onaantastbaars is. Zij willen de mystiek der gramma
tica suggereeren, om zich zelf het air van
hoogepriesters te kunnen geven. Laten wij nu toch
zoo spoedig mogelijk aan die kwakzalverij een
«inde maken. De taal is eenvoudig een, nog
zeer onvolmaakt, middel om mededeelingen
van zakelijken of menschelijken aard te doen.
Op die mededeelingen komt het aan. En de
rest is tarra.
Wanneer ik een nuance van mijn gedachten
of van mijn gevoel wil kenbaar maken, dan
gebruik ik daarvoor ieder middel, dat mij geschikt
lijkt. En wanneer ik mij volledig en nauwkeurig
kan uitspreken, dan heb ik er vierkant lak aan,
of ik daar barbarismen, neologismen,
gallicismeri of andere schoolmeestersuitvindingen voor
noodig heb.
Zoo schrijvende sluit de aristocraat
G. zich geheel buiten de aristocratie
van het Woord. In den kunstenaar
troont het Woord gelijk van macht
bij de Gedachte. Voor dien man echter
is het Woord gelijk aan een hond voor
den schillenboer. Hij gebruikt dat dier
voor alles, hij ranselt het, hij
bekloddert zijn kale plekken. Moet men
gelooven, dat in den morsboel, dien
hij van de taal wil maken, meegeroerd
wórdt door al de publicisten van dezen
tijd? Neen, wij hebben Antonie
Donker, Albert Heiman, Plasschaert,
wij hebben er meer, die eerbied toonen
voor de gaafheid van het hoog bezit,
waaraan G. zijn zolen afveegt. Er
zijn rasploerten in de samenleving,
er zijn rasploerten in de taal. Een
kenmerk dezer laatsten is ook, dat zij
smalen en afgeven op hun land en
volk. Zij hangen de miskenden uit,
ze zijn slechts de geminachten.
Zie, het Nederlandsch, voor welker
rechten wij opkomen, dat staat buiten
alle woordkunst en dat heeft niets te
maken met de babelsche bombarie
van het literaire winkelpersoneel. Het
is de taal der breede bevolking van
Nederland, der onderwezenen en
deiwerkenden. Lang werd zij verronseld
en verkocht, zij de goedmoedige en
geduldige, maar eindelijk staat zij op
en werpt het dienstkleed af. Het
Nederlandsche volk wil haar hebben in al haar
grooten eenvoud, doch ook in al haar
slaande kracht. Het zal niet voor
komen, dat wie in Nederland zijn
klassieke of zijn moderne talen zoo
goed kan lezen of spreken, de meerdere
blijft geacht van hem die slechts zijn
Nederlandsch kent en waardeert.
Maar het zal gebeuren, dat wie in
Nederland de taal des volks hoont
en achterzet in woord of in daad,
wordt neergeslagen als een schendboef
of weggekeken als een verachtelijke,
ook al had hij een Troonrede opge
steld en al sprak men hem met
Hooggeleerde aan. En van zulke
taalverrekkeis als de heer G. zal dan
geen broekspijp meer te zien zijn,
in welke nuances die geglommen
mocht hebben.
Dat Nederlandsch nu zal zijn
opperrecht vestigen en mits men mij ruimte
geeft, zal ik voor mijn klein deel
hiertoe medewerken. Een ieder in de
maatschappij heeft belang bij de
zuiverheid van zijn moedertaal. De
koopman wenscht zich kort en zakelijk
uit te drukken. De arbeider wil door
lezen zijn kennis verruimen. De man
van studie wenscht scherpe om
schrijving, rangschikking en
ordestelling. De spreker roept om zeggings
kracht. Dat alles verleent hun dat
Nederlandsch op die ne voorwaarde,
dat zij het levende taaiwezen recht
van. lijf en leden houden, het verzorgen
en aankweeken naar zijn eigen duidelijk
voelbaren aard. Dat Nederlandsch
heeft in al zijn mildheid een hoog
gevoel van eigenwaarde en keert zioh
aanstonds af van hem, die het voor
stom materiaal aanziet en het ruw
en onverschillig meent te kunnen be
handelen. Al mijn kritiek is er op
ingericht dit te bewijzen.
Wel verre van mystici zijn wij heel
nuchter de gebruikers van de eenig
werkelijk bestaande taal, aan wier
geboden wij vanzelf gehoorzamen.
Wij hebben niet druk en zenuwachtig
te zoeken naar ieder middel. Kustig
nemen wij de middelen aan, die dat
Nederlandsch ons reikt, en wij zijn
voor alles toegerust.
Toen ik in 1924 deze rubriek nog
onder den naam Taaiverwoesting
leidde, schreef een mij volkomen onbe
kende, iemand die als sportsman naam
had, mij uit Semarang.
RUIZERIJMEN
IGARUS
Thans toond' ons wederom een tweetal zware rampen
Hoe vruchteloos het is, den luchtgod te bekampen.
Een toonbeeld van techniek met nen slag vernield,
De schepelingen schier verpletterd of ontzield.
Hat kost mij moeite, mij daarover te bedroeven.
De naties trachten steeds elkaar te overtroeven
In ' t bouwen van de duurste, schoonste, sterkste vloot;
Zij wanen sterk te zijn maar sterker is de Dood.
De rnensch kan zich in 't water vrijelijk bewegen,
Maar niemand is n meter in de lucht gestegen
Door eigen lichaamskracht. Een knaapje speelt met vuur
De menschen doen hem na, en tarten de natuur.
Ai! Verootmoedigt u, verwaten stervelingen,
Want de natuur is trotsch, en laat zich niet bedwingen.
Daar boven doolt een Geest, ontembaar en geducht,
Uw vijand tot den dood de Daenion van de lucht.
Het luchtschip, dat is waar, doet in den oorlog wondren,
Door 't menschonteerend werk van helsche bommen dondren
In tijd van vrede is het slechts begeerenswaard
Voor wie doordeesemd is door 't dogma van de vaart.
Het dogma van de vaart beheerscht ons gansche leven.
.Snel. sneller, snelst ziehier het doel van al ons streven.
Is vreugd om vaart dan steeds en overal gegrond?
Zwijg, oude. Snel is goed. en verder hou je mond.
Hoe menigeen, door god Typhaon overrompeld.
Heeft maag en vriend door eigen schuld in rouw gedompeld !
Maar 't luchtschip ligt gereed. Men stapt er lachend in.
En denkt niet aan zijn vriend of aan zijn huisgezin.
Ach, dat men nederig 't klassieke woord aanvaardde:
De mensch, o Irarus, de mensen hoort hier, op aarde;
De lucht vergeef mij maar mijn ouderwetsche leer
Is voor de vogels en voor Oiize-Lieve-Heer.
CHAUIVARIUS
Het zal u vermoedelijk genoegen doen, dat er
ook in Tropisch Nederland menschen zijn, die
uwe kernachtige artikelen over,.taaiverwoesting"
met sympathie en warme belangstelling lezen.
Uw aanteekeningen zijn niet alleen leerzaam,
maar ook kostelijk en boeiend ... U sleept ons
mee in uw sterke liefde voor onze mooie rijke
taal en ik overdrijf niet, wanneer ik zeg, dat de
verborgen zin uwer opmerkingen en uw heele
enthousiasme ons dikwijls ontroerd hebben, alsof
we een schoon gedicht hadden gelezen.
Wat hier staat vormt geen geringe
tegenstelling met den vlerk, dien de
heer G. in mij ziet. Wie gelijk heeft?
Och, we zien elkaar door de glazen
van ons eigen temperament. Boven
dien laat de beantwoording mij on
bewogen. Of het moest zijn, dat hoog
over mij heen de vraag en het ant
woord werden overgebracht tot het
Nederlandsen: wie van beiden heeft
voor den rechteistoel van het Ne
derlandsen gelijk? Moet die andere
mij dan weergeld betalen, ik ruik
er even aan en laat het dan liggen
voor zijn (luldenWinckel, opdat die
beteren voorraad kunne inslaan.
HAJE
ADVERTEERT
IN DE GROENE"
Dat is een zin dien ge dikwijls leest.
WAAROM?
Omdat DE GROENE in het
geheele land gelezen wordt
door het beste publiek door
het publiek dat iets te besteden
heeft. De adverteerder behoeft
niet te betalen voor een ver
spreiding, waarmee hij honderd
duizenden bereikt, die juist niet
tot het koopkrachtige publiek
behooren, maar het betaalt
hem om in dit blad te
adverteeren, dat hem direct in
contact brengt met het publiek
dat hij zoekt.