De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 11 oktober pagina 3

11 oktober 1930 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

GROENE AMSTERDAMMER VAN il OCTOBER 1930 $ MUZIEK door Constant van Wessem Wagnervereenlging: ,,Wozzeck". HET werd een merkwaardige avond in den Stadsschouwburg, die van den 7den October bij de Wozzeck"-opvoering onder aus piciën van de Wagnervereenigmg. Ik heb zelden een publiek hier zoo waarlijk eerbiedig geboeid gezien: men hoorde geen gestommel, geen gedruisch, geen gepraat van het oogenblik af dat de eerste toon der muziek van Berg inzette totdat zij besloot niet het trieste, in het orkest nagespeelde ,,hop-hop" van het op zijn stokpaardje naar het huis van zijn vermoorde moeder terugrijdende kind. Wanneer het waar is wat eens een aestheticus zei: ,,Ik geloof niet in een meesterwerk als het mij niet op slag weet te overtuigen", dan is Berg's ,,Wozzeck" onomstootelijk een meesterwerk gebleken. Wat natuurlijk niet wil zeggen, dat het dat niet geweest zou zijn zonder de instemming van het publiek.... Ik kende van Berg's partituur geen noot. Ik las wel het oorspronkelijke drama van Büchner, waaruit Berg zijn werk trok. Ik las wel de hoogst belangrijke artikelen, die Berg in de Wozzeck"aflevering van ,,De Muziek" schreef. Ik ben altijd bang voor kunstwerken, die iets bepaalds willen brengen. Ik zag geen operatekst in Büchner's dra ma, tenminste geen, die den onvermijdelijken draak zou kunnen ontgaan. Ik las ook, door Berg en anderen gestipuleerd: dat de deelen, muzikaal gesproken, afrondingen van in de symphonische muziek reeds aanwezige vormen brachten. Zou er weer met den tekst geëxperimenteerd zijn ten behoeve van een nieuw idee, de zooveelste poging tot een uitweg uit de impasse, waarin het muzikale drama sinds Wagner was geraakt? Ik onthield «chter n verlossende zin, uit Berg's eigen artikel over Wozzeck": Van het moment dat het scherm opgaat tot aan het oogenblik dat het voor de laatste maal zakt, mag niemand onder het publiek meer iets merken van de verschillende fuga's en inventionen, suiten- en sonaten vormen, variaties en passacailles, mag niemand van iets anders meer vervuld zijn dan van de, ver boven het individueele lot van Wozzeck uitgaande, gedachte dezer opera." Dat was taal van een echt kunstenaar, niet van een moderne componist, met stokpaardjes-overtuigingen. Inderdaad, ik heb dien geheelen avond alles wat tot de muzikale vormen behoorde vergeten, ik heb ze niet eens gehoord hoewel ik van te voren wist, dat zij te hooren waren. Men denkt er niet aan, men is er niet mee bezig, alle techniek lost zich op in de groote voortdurende spanning, die deze muziek, die op het tooneel zich tot ..handelende kreet" voortzet, in ons wekt; die in elke noot de kracht van het ware, het levende oproept, die ons laat vergeten, dat hier een opera, dat hier muziek gecomponeerd werd door een man, die Alban Berg heet. Van wien men in onze concertaaien wel toonstukken hoorde waarin men de .aanknoopingspunten met het begrijpelijke vaak zoek was en waarin men het verstand te hulp moest roepen om te kunnen zeggen: dat en dat zou het .kunnen zijn. Neen, hier was niets wat zou kunnen aijn, hier was alles. Deze muziek beweegt zich de?clamatorisch in het orkest en op het tooneel, zij maakt zich los van wat wij muziek zouden noemen «n blijft toch in wezen muziek: gemoduleerde kreet, gemoduleerde klank, zij beweegt zich als het ware tusschen wat in de muziek tot zingen overgaat, in het drama tot spreken. Diezelfde wonderlijke gewaarwording gaf ook Schönberg's Pierrot lunaire," dat echter iets overschreeuwds heeft in zijn vorm van tusschen zeggen en zingen zich uitende muziek. Men blijft bij Berg veel harmo nischer onder den ban van n ontzaggelijken totaal indruk, terwijl tegelijkertijd iedere toon, iedere klank zich apart in het gehoor grift, nooit te veel, nooit te erg, steeds het juiste, steeds het suggestief juiste, steeds het muzikaal-harmonisch uitgebalan ceerde. Nergens is alleen het woord, dat zegt, nergens alleen de muziek, die musiceert; uit woord, ?gebaar, klank leeft het alles tezamen op, sluit tot een prachtig overtuigend geheel. En achteraf heeft men dan de indruk, dat voor dit talent van Berg de ,,Wozzeck"-dramatiek, de Wozzeck"plastiek, de ,,Wozzeck"-geest toevallig een uit stekend materiaal heeft aangeboden. Maar het .heeft Berg niettemin tot iets geniaals geïnspireerd. Ik wil over deze meesterlijke schepping wat de muziek betreft niet verder in detail tre den, zooals ook Berg als musicus in zijn muziek, zoodra zij het 3rama zelf weer geeft, het drama zelf "is, wil, dat men zijn muziek in detail vergeet, haar alleen onderyaai. Ik wil er niets van zeggen, of het exprassionisme of verisme was en of er een afstamming uit de getourmenteerden laatsten Mahler in op te merken zou zijn, of de eerste declamatorische aanloopen de plastiek van de scherp geteekende atmosfeer 'van Der-Trunkene im Frühling" Der Abschied" doen gedenken, of Berg's bewondering voor den dramatischen Mahler blijkbaar even groot moet wezen, als voor den patholo gisch geestelijk verworden en al te zeer zich binnens te buiten keerenden Schönberg. Want het is nergens Mahler, nergens Schönberg, alleen maar waar, intelligent waar, maathoudend, waar anderen muzi kaal gesproken in een burgerlijk operapathos zouden zijn teruggevallen. Het blijft alles op een hoog niveau zonder overintelletueel, schraal, kortademig te worden. De voorstelling, door het ensemble van de Akensche opera, stond eveneens op een hoog peil, in ie,der geval, steeds op een voornaam peil. De opera is tooneel geworden, er acteeren geen begeleidende poppen; in hun vaak klaarblijkelijk symbolieke eigenaardigheden van aan kleeding en actie blijven het steeds menschen. De Wozzeck" van Richard Bitterauf was prachtig, reeds van de eerste inzet met de ledepopgebaren van zijn actie den man aangevend, dien hij in dit stuk moet wezen, den man zonder een eigen steunpunt, den man, die die in zijn bewegingen met zichzelf in den knoop zit. Een prachtig rood beest niet veel gewiebel van kwasten en pluimen mar cheert breeduit over hot tooneel. beweegt, van te voren zeker van zijn onweer staanbaarheid, over de planken: de Tam boer-majoor. Dan zijn er de bittertafel kapitein, de laboratorium-dokter en Marie, de vrouw uit het volk, gauw be koord door de romantiek van het mooie mannetjesdier, en eenschulde bewust moe der. De regie deed alleen in de montee ring van de bordeelscene en in het aller laatste tafereel met dézingende meisjes en het stokpaardjes rijdende kind van Marie een misgreep, het eerste bleef te cliché-achtig. het laatste werd te sentimenteel, omdat deze scène, door haar De belastingbetaler: Zevenhonderd duizend gulden voor Amsterdam's nieuwe zwembad Teekening voor de Groene Amsterdammer** door johan Braakensiek hebben me nu zoover schrijnende bedoeling reeds een te opzet- uitgekleed, dat ik me alleen hier nog op mijn telijke en daardoor tevens te breekbare plaats eVOel?" gevoeligheid aan den dag legt. Het orkest onder leiding van Paul Pella ===== speelde uitstekend, steeds zijn eigen maat houdend en nergens, zelfs in zijn dreigende plas tiek niet, het tooneel overschreeuwend. Zoodat alles het tot een ovatie aangroeiend succes heeft begrijpelijk gemaakt van dezen Wozzeck" die in de dertiger jaren van de vorige eeuw geschreven werd en in 1920 tot muzi kaal drama, opera, door Alban Berg werd omge schapen en die tot de waarlijke meesterwerken van onze hedendaagsche muziek behoort en zal blijven behooren. Herfst- Gedachten Concertgebouw: Charles Panzcra Zijn prachtige kwaliteiten als Pelléas-zanger, in Debussy's Pelléas et Melisande'', in een creatie die ons nog versch in het geheugen ligt. hanhaafde Charles Panzéra ook als zanger in de concertzaal. Hij trad Donderdagavond onder Monteux in het Concertgebouw op, met de' Invocation et Hymne au soleil" van llameau en de reeks Chants populaires hebraïques" van Milhaud, in het eerste helder en sterk, in de liederen van Milhaud nobel van geluid, uiterst plastisch en vervoerend, in het karakter van elk lied afzon derlijk ingeleefd en waarlijk grootsch van allure, zooals aan het slot van het laatste lied: Mais un c'est notre Dieu!" Een zanger, die zoowel het elegische als het heroïsche volmaakt beheerscht en die om zijn vertolkingen terecht onstuimig werd toegejuicht. Een kleine, groene kan met gele zonne-bloemen Staat oj> de ia f cl in het grijze najaars-licht; Ik zit alleen en kijk en denk verwonderd hoe men Zich niet. de bloem gelijk, altijd ter zonne richt, Want alle stele» staan gedraaid naar de open deuren, Waardoi r nog itts van gouden zminaarbinnenschijnt, En, met dat licht, gelokt door koning-zoete geuren, Een late bij, die gonzend in een bloem verdwijnt. Waarom remijlt mijn h'irt bij oude erinnerinyen, Waarom gaat tt°eds mijn lied in eigen leed teloor, Want als mijn hart opeens luid jubelend wil zingen Dun is tiet, dat ik iets in mij zacht klagen hoor. Nu z\i ik eenzaam, stil, en i'oor mij staan die bloemen Daar o\> de tafel in het grijze na/aars licht; En mijn gedachten divalen rond en i'ragen hoe men Zich niet, de bloem gelijk, alleen ter .zonne richt !. . . . JAN J. ZELDENTHUIS VAIÏHELLES TABAK IS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl