De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 18 oktober pagina 16

18 oktober 1930 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 18 OCTOBER 1930 No. 2785 JAN VAN HERWJJNEN Nieuwewerkentot260ctober KUNSTZAAL VAN LIER ROKIN 126 .?AMSTERDAM SCHILDERKUNST door A. Plasschaert Bembrandt's man met den helm, tijdelijk in bet Manritslinis, Den Haag Bembr'andt, die romantisch-praalziek kon wezen, »as het grootst, als hij zijn psychologie (die ook in zijn licht was) het soberst voordroeg. Daarom ia. voor rmj de Broer, die steeds in het Mauritshuis is, grooter, belangrijker dan het schilderij, dat er nu voor een tijd staat uitgestald: de Man met den Helm en met het Kuras. Natuurlijk zou het on juist zijn a!leen de twee figuren der t .vee schilde rijen 'te vergeleken, want zonder eenigen twijfel is de helm, het kuras, de parel, de das om den hals met de parels ervan neerhangend deel van het schilderij van den man met den helm, en als zooda nig ook psychologisch dus van belang. En dadelijk moet erkend worden, dat de schildering van deze stoffelijke dingen op het geleende schilderij van een volle breedheid zijn; dat het licht op den helm leven en macht is, de parel van dezelfde kracht en dat de das om den hals, de versierde das, van een bijna niet te meten innigheid van schildering is in zijn donkerten, die kleur bleven. Maar toch al is dat alles zóó en al is dus wat ge dramatisch stilleven zoudt kunnen noemen op het geleende schilderij groot zelfs (het stilleven is bij Rembrandt dramatisch), dan toch blijft ons de lust, na dit erkennen, om de twee koppen te vergelijken, dien van Titus (?) met den helm er op en dien van den ,. Broeder, ongesierd en zonder praal. En de kop van Titus (?) is dadelijk ons verfijnd, en heeft de teerheid, die een ziek lichaam geeft of een lichaam 'zonder grooten weerstand; de kop is subtiel en misschien wel smartelijk achter die fijnheid, en de andere kop, die van den Broeder is dat niet. Maar wanneer wy die twee vergelijken, de een in a$n eenvoud en de andere onder zijn geleende staatsie, dan trekt ons, nooit wars van subtiliteit noch ooit tegenstander van teederheid, toch de kop van den Broeder al ware het alleen om wat de oogen zijn van dien Broeder tegenover de oogen van Bembrandt's kind 'i Voor ons zijn de oogen niet ? alleen die organen, waardoor het beeld van buiten als door een kleine poort het lichaam ingaat en komt tot spiegeling in den geest, maar evenzeer als zjj ingang zijn, zijn zij uitgang, en vele dingen, die worden in den geest en in het gevoel komen daar uit en maken met schoonheid, liefde, of droefheid de waereld vol. En zóó ge geneigd zijt, de juistheid van deze bewering te aanvaarden en zoo ge dat ook kunt zien, dan komt ook voor u uit het rechteroog van den Broeder, dat als langzaam en niet waaksch daar in den kop van den Broeder door Bembrandt werd geschilderd, een andere stoet van menscheUjkheden naar u toe, dat uit het fiere, weemoedigbesehaduwd oog van den Man met den helm. Het oog van den Broeder met het ooglid laag, is een getuigenis van een al lang leven, rijp door veel gewenschte en ongewenschte gebeurtenis; de lang zaamheid van het kijken, van het staren is een traag uitzien over vele daden van het leven, en die het leven rijk maar daarom niet vredig maken. De overschaduwing van dit oog is niet als die bij den Man met den helm, die van een tooisel, trots gedragen voor korten tijd - de innerlijke schaduw, in den blik van den Broeder, is de herinnering van een voltooider Leven, dat neergang vóór zich ziet en achter zich niet meer den praal, noch van de jeugd noch van de daad. En daarom is, ongetooid, de Broeder van Rembrandt ons een grooter V.^OSSEM; Daubigny Landschap (Kunsthandel van. Wisselingh & Co., Am&ürdam) teeken van Rembrandt's wezen, dan Titus? met den helm, al is daar de praal van helm en kuras geen wezentlijke uitbundigheid; het jeugdig, fijn en hoog gezicht neemt door zijn fieren weemoed ook daar weg, wat bij anderen ijdle pronk zou blijken. Jlir. BI. Dittlinger in Pictura, den Haag De reizen van den kritikus zijn soms wondere reizen: van Rembrandt naar Dittlinger. . .. Wanneer wij goed nagaan wat Dittlinger is, dan kunnen wij niet anders herhalen dan wat vroeger onze meening was: hij is een klein talent. Die moeten er ook wezen; ze zijn er immers altijd. Dittlinger is wat ge zoudt moeten noemen een romanticus, maar niet een dier romantici, die in een kleur of liever in een monochroom licht alle verschijningen vereenigen, en allen verschijnin gen, welken ook, een beteekenis geven, die duidt op de grootheid van dien geestelijken stroom, gaande om, over en door ons, waaruit de dingen, tijdelijk maar, ontstaan. Dittlinger is een van die kleinere romantici, dieineenlang-geleden tijd gemakkelijker opwekking vinden zich te uiten of gemakkelijker materiaal voor hun uiting dan dat zij dat kunnen ontdekken in het Tegenwoordige. Zulken kleinen talenten voegt het, wil het hun mogelijke hun gelukken, langzaam-aan de voorstelling in hen te laten rijpen, totdat zij, die voorstelling, als in innigheid is geconfijt. Zij kunnen slechts iets wezentlijks bereiken, als zij durven traag te zijn, hoewel steeds bezig met iets. En dat dit waar is wat ik hier verdedig, bewijst Dittlinger's tentoon stelling. Zij is evenmin als vroeger van een hoogen rang. Maar zij is nog zwakker dan de vorige, omdat hij te veel heeft gemaakt in te korten tijd. Daardoor wordt zij noodeloos ons tot een teleurstelling; zij bracht het kleine niet, wat zij misschien had kunnen brengen \ Ik heb indertijd geschreven, of anders met andere woorden hetzelfde bedoeld, dat Dittlin ger in staat zou kunnen zijn, wat ik hier wil noemen het kleine stilleven van de verlatenheid, van de eenzaamheid te schilderen (wat Karsen soms kan en doet). Er zijn, meer in kleine steden dan in groote, van die hoeken vol eenzaamheid, waar van-uit een als verlaten kamer een stil mensch staart naar een plein, des avonds, en waar het licht van n lantaarn nog eens herhaalt wat in die kamer is en in zulk een mensch. In zoo'n schilderijtje had Dittlinger een persoonlijkheid kunnen vertoornen, die ook de moeiten van het bezien van 't werk was waard. Hij kan dat waar schijnlijk nog bereiken, die persoonlijkheid maar dan zal hij het in het weinige werk moeten zoeken en niet in een groot aantal van schilde rijtjes, waarvan het eene al zwakker is dan het andere, waarvan het eene al weeker en oppervlak kiger dan het andere. Hij moet hier zelfs hen te leurstellen, die, onkritisch en slap-journalistiach, in hem een schilder zagen van een rang, die ger-n wezentlijkheid ooit was, maar alleen bestor: d in hun vage hoofd, die met andere woorden in tegen stelling tot mij, dit werk loofden en verdedigden als ware het een uiting in onze schilderkunst van niet-geringe verdiensten.... Ik zie ze inderdaad nu zitten, met hun gebakken peren".... Nieuwe Uitgaven De Almenhoeve" door Anna Hers, ge llustreerd door Ella Eiemersma. Anna Hero weet in dit prettig meisjesboek de belangstelling voor het gezin van den nerveusen, oververmoeiden leeraar, van Rijmeren de Vries, van begin tot einde gaande te houden. Haar figuren zijn af en leven voor ons. Heel sympathiek is ons de werkende, sterke moeder, die het weet te bestaan, de weinige uren van den dag die ze in haar huis verblijft, tot vreugde-uren voor haar gezin te maken. Er zijn de fijne en diepvoelende oudste dochter Machteld. Joost, die lijdt onder de onverdiende verwijten van zijn vader-leeraar en die op de H.B.S. zoowat de zondebok is, de zorgelooze maar daarom niet minder aardige Ingetje-Pingetje, de kleine, gebrekkige Onno?het wijze kind" waar de schrijfster al een heel fijn figuurtje van heeft gemaakt en last not least de kleine Ica, de levendige jongste van het gezin. Er is verder een kostelijke, oude meid, die het heele gezin regeert, maar toch de goedheid zelve is en een frissche, jonge tante Jannetje, waar de heele familie van houdt. Voor onze meisjes is dit boek met een onder grond" een rijke aanwinst. EMMY B.?B. POL ROG ER A CLE LE CHAMPAGNE EN VOGUE JAGER-GERLINGS HAARLEM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl