De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 25 oktober pagina 1

25 oktober 1930 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

i)Y\& rocne msterdammer voor* Nederland Telefoon 37964 Postgiro 72860 Gm Giro 8.1000 ONDER HOOFDREDACTIE VAN A. C. JOSEPHÜS JTTTA Redacteuren: L. J. JQRDAAK, F. G. SCHELTEMA EN M. KANN. Sectetarii der Redictiet C. F. VAN DAM KEIZERSGRACHT 355, AMSTERDAM C OPGERICHT IN 1877 No. .2786 ZATERDAG 25 OCTOBER De wetsontwerpen tot regeling van de pacht en van de pachtcommissies HET pachtwezen is sinds jaren een voorwerp van studie in economisch en agrarisch opzicht. De Staatscommissie voor den landbouw van 1906 betrok het in het terrein van haar werk zaamheid. De in 1919 ingestelde Staatscommissie Diepenhorst kreeg opdracht het vraagstuk te bestudeeren tevens in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden. Naar aanleiding van haar ?verslag werd bij Koninklijke boodschap van 12 Januari 1922 een wetsontwerp ingediend. Het is ingetrokken en vervangen door twee wets ontwerpen houdende nieuwe regeling van de pacht" en regeling van de pachtcommissies". Het eerste wetsontwerp bevat een drietal maat regelen, betrekking hebbende op het recht van remissie, de vergoeding voor verbeteringen en de ?continuatie van pacht. Zij strekken, zooals in de Memorie van Toelichting wordt betoogd, ter opIieffing van bestaande misstanden. Voor de aan?wezigheid daarvan en de wenschelijkheid van ingrijpen door de overheid wordt verwezen naar de uitgebreide literatuur." De Memorie van Toelichting «preekt voorts van het hoog opdrijven van pacht prijzen als gevolg van het overvloedig aantal gega digden en hefc gebrek aan cultuurgrond, welke omstandigheden echter ook op de koopprijzen van land van invloed zijn. Het recht van remissie, vergoeding aan den pachter voor schade wegens buitengewone om standigheden, komt ook thans reeds in het Burger lijk Wetboek voor, maar als aanvullend recht; het ?wordt in de pachtcontracten dan ook vrijwel steeds uitgesloten. Het wetsontwerp bepaalt nu als ?dwingend recht, dat de verpachter een verminde ring van den pachtprijs moet gedoogen, wanneer (gedurende een pachtjaar of een pachtseizoen ten gevolge van buitengewone omstandigheden de opbrengst van het bedrijf aanzienlijk minder is geweest dan bij het aangaan der overeenkomst te verwachten was. Een verlaging van den prijs van «ie voortbrengselen van het bedrijf, alsmede om standigheden, die aan de schuld van den pachter ±e wijten zijn, of die hem persoonlijk betreffen, komen niet als buitengewone omstandigheden in ^aanmerking. De regeling is vaag en kan aanleiding geven tot veel verwikkelingen. De vraag rijst, waarom men zich niet beperkt tot vergoeding in geval van groote rampen als oorlogsverwoesting, overstrooming, hagelslag, veeziekte. Aantrekkelijk is het beginsel van vergoeding door den verpachter wegens door den pachter aangebrachte verbeteringen. Deze komen aan het «inde van de pacht ten goede aan den verpachter en kunnen aanleiding geven tot verhooging van de pachtwaarde. Voor aanspraak op de kosten van verbeteringen, welke de gedaante of de in richting van het gepachte veranderen, behoeft de pachter echter uitdrukkelijke toestemming van den verpachter. Ten aanzien van de overige is schriftelijke mededeeling voldoende, maar bij hot pachtcontract kan worden bedongen, dat de kosten van de met name te noemen verbeteringen ten laste van den pachter komen. De practische uitvoering zal vermoedelijk op onoverkomelijke ?moeilijkheden stuiten, alleen reeds met betrekking tot de bepaling van het bedrag der waardever meerdering. In Engeland bestaat een soortgelijke regeling in de Agricultural Holdings Act, maar de leden van de Staatecommissie van 1906, die door een bezoek ter plaatse de werking der agrarische wetgeving in Engeland, Schotland en Ierland onderzochten, merkten teeds op, hoezeer de toe standen aldaar en hier ten plattelande verschillen en hoe een regeling, welke in streken met groot grondbezit practisoh geen moeilijkheden oplevert, bezwaarlijk uitvoerbaar wordt in streken met een zeer versnipperd grondbezit, waar eigen land en gepacht land dooreen liggen en de hoedanigheid van pachter en van eigengeerfde boer soms in n persoon vereenigd zijn. Ernstige bezwaren bestaan tegen het voorgestelde continuatierecht. In geval van opzegging van een pachtovereenkomst betreffende los land van meer dan een hectare oppervlakte, waar van de pacht prijs hooger is dan / 300.?per jaar of een hoeve kan de pachter aan den kantonrechter verlenging vragen. Deze willigt hét verzoek niet in, indien de pachter zijn verplichtingen niet behoorlijk is nagekomen of indien blijkt van eenige andere omstandigheid, welke ten gevolge heeft, dat van den verpachter redelijkerwijze niet kan worden gevorderd de pachtovereenkomst te doen voort duren. De termijn van de verlenging wordt be paald naar het plaatselijk gebruik ten aanzien van eerste pachttermijnen. Dezelfde overeenkomst mag niet meer dan tweemaal en in het geheel niet langer dan tien jaren worden verlengd. Het groote bezwaar tegen deze bepaling is, dat de niet ver lenging van het pachtcontract in de meeste gevallen een gevolg zal zijn van gebrek aan overeenstem ming over het bedrag van den pachtprijs en dat inmenging van den rechter in de vraag van al dan niet verlenging er onvermijdelijk toe zal leiden, dat deze over het bedrag van den pachtprijs, zij het indirect, zijn oordeel zal uitspreken, al tracht de Memorie van Antwoord dit bezwaar te ont zenuwen. Indien men tegen onredelijke pachtopzegging (unreasonable disturbance) die trouwens niet zoo vaak zal voorkomen, omdat het wisselen van pachter allerminst in het belang van den eigenaar is maatregelen wil treffen, zou men kunnen volstaan met in die gevallen den pachter een recht op schadevergoeding te geven, bijv. tot het bedrag van een half jaar pacht. De voorgestelde regeling heeft bij de land bouworganisaties weinig instemming gevonden. Blijkens een adres van het Koninklijk Nederlandsch Ijandbouwcomitéacht de meerderheid der daarbij aangesloten provinciale landbouwmaatschappijen de voorgestelde regelingen voor het remissierecht, voor de vergoeding voor aangebrachte verbete ringen en voor het continuatierecht van den pachter onaannemelijk. Een enquête van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw onder zijn afdeelingen toonde aan, dat 65 van de 73 afdeelingen het ontwerp niet in het belang van den landbouw oordeelden en verwerping wenschelijk achtten. Het hoofdbestuur der Maatschappij tot bevordering van Landbouw en Veeteelt in Zeeland toonde in een afzonderlijk adres de bezwaren daartegen aan. Eén provinciale Landbouwmaatschappij, nml. de Friesche Maatschappij van Landbouw liet een ander geluid hooren. Dit is niet te verwonderen, wanneer men bedenkt, dat Friesland kan worden beschouwd als het Ierland van Nederland, niet in dien zin. dat dit gewest minder wel varend zou zijn, maar wél doordat in Fries land het aantal door pachters geëxploiteerde bedrijven en de oppervlakte door pachters geëxploiteerde grond naar evenredigheid veel grooter is dan in de andere provincies. Do redevoering van den voorzitter dier Maatschap pij op het ten vorige jare te Meppel gehouden INHOUD: 1. Mr. R. H. de Vos van Steenwijk, De pachtwet 2. Brieven uit Rusland. Nieuwe uitgaven. 3. Joh. Braakensiek. Crisistijden. Constant van Wessem, Muziek. 4. Melis Stok<-, De Hibab, teekeningen Harmsen van Beek. Voetlichtjes. 5- L. J. Jordaan, Zondagsheiliging. A. E. van der Tol, Oude schilderijen' 6. Dr R. Feenstra, Tikblaadjes. 7. J. Drijver, Onze vogels en de vuurtorens. Mr. Frans Coenen, Kroniek. 9. Otto van Tusschenbroek, Kinderkunst. [0. H. S., Merkwaardige schilderijen. A. Plasschaert, Schiiderkunstkror.iek. 12. L J. Jordaan, Bioscopy. 13. Mr. H. Scholte, Dramatische Kroniek. 14. C K., Beursspiegel. 15. C. A. K'aasse, De Windhonden. 16. Dr. C. F. Haje, Taalschut. 17. Lou Lichtveld, Happy Days". 18. L. J. van Looi, Radionieuwtjes. Charivarius, Schopenhauer. 19. Uit het kladschrift van Jantje. Alida Zevenboom, Croquante Croquetjes. Melis Stoke, Rt}m. 20. Charivarius, Charivaria.?Lelterraadstl. Cel 2, Telefoon. Omslag: Spelproblemen. Bijvoegsel: Joh, Braakensiek, Het druhkersconflict. Landhuishoudkundig (Vngres bevatte pen vurig pleidooi ten behoeve ACV laiidpachters, dat, alhoe wel aannemelijk, echter rnet enkele andere woorden evenzeer ten gunste van den landbouwer in het algemeen 7,011 kunnen zijn gehouden. Deze zal echter als zooda'iig van de voorgestelde maatre gelen allerminst profiteeren. Het is zelfs de vraag, of de eigengeërfde boer, die blijkens de gehouden landbouwtellingen 51 pCt. a 52 pCt. rekent men het van ouders gepachte land erbij 58 pCt. van de bebouwde oppervlakte exploiteert, hiervan op den duur niet de nadeelen zal ondervinden. Toch verdient deze klasse veeleer bescherming dan achteruitzetting. In de eerste plaats zal de Waarde van den grond en dus ook van de door hen geëxploiteerde eigen dommen de neiging hebben tengevolge van de voorgestelde bepalingen te dalen en voorts zal het streven om van pachter eigenaar te worden geringer wolden, wanneer voor den pachter de mogelijkheid tot afwenteling van risico wordt geboden, die de eigengeerfde boer mist. Dit ia te meer te betreuren, wanneer men uit de voorloopige cijfers der in 1930 gehouden landbouw telling ziet. dat de toeneming van eigen exploitatie sinds 1921 tot stilstand is gekomen. Versterking van de sociale positie van den pachter behoort nooit in dien zin te ga,an, dat men hem voorrechten geeft, die de eigeiigeërfdo boer mist. en hem risico's ontneemt, die de eigen geerfde boer wel moet diagen, maatiegelen, die de positie van pachter aantrekkelijker maken dan die van eigen boer. Dat dit nog in sterker mate het gevolg zou zijn van de veel verder gaande eischen in deze van sommige partijen, spreekt van zelf, maai' juist daarom hebben dexe voor de maat schappij in haar geheel haar bedenkelijke zijde. K. II. DE VOS VAN STEENWIJK 's-Gravenhage,'October 1930.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl