De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 25 oktober pagina 13

25 oktober 1930 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 25 OCTOBER 1930 Ldbori Dramatische Kroniek Teekeningen door Is. van Mens. Toon e el en Film /^NGBLIJKWAABDIGE grootheden zijn zij sinds lang niet meer: tooneel en film. Noch een conservatieve tooneelvereering, noch een rigoureuze film-aesthetiek hebben wederzijdsche beïnvloeding kunnen keeren. Twee paarden trekken de Thespiskar. Zij brachten deze week de Affain en Jannings Persoonlijk: film, toonfilm, tooneelfilm, filmtooneel. Van nu af zijn alle combinaties mogelijk. De affaire Dreyfus In het stuk van Behfisch en Herzog, bij het Amsterdamsen tooneel, was deze mixtuur allergelukkigst. Eminente reportage en zakelijke ge schiedschrijving, weinig concessie (behalve in I en V) aan het effect en het melodrama, doch in plaats daarvan rijk van schakeering, zonder overbodige replieken, steeds op het doel en de groote politieke tendsns der affaire" afgaand. Als opvoering een Journal parlé", doch met het volle behoud van breed en voluit gespeelde tooneelrollen, onder den ban eener regie in grooten, strakken stijl. Er viel in langen tijd niet zulk een, in al zijn intenties geslaagde, opvoering te melden,waarbij het boeiende moderne, resultaat niet verkregen werd op grond van nieuwe aesthetische principes, maar eenvoudig door te concentreeren op de essentieele opgave: middelaar te zijn voor het gesproken woord in dramatisch verband. Er zullen nog altijd wel menschen zijn, die niet het verschil zien tusschen de Dreyfus-stukken van twintig jaar geleden, waar het gegeven een voudig aanleiding was tot een speculatie op goedkoope volksromantiek, en dit stuk?Zeittheater," ?waar juist het doel was, inhoud te geven aan gedachten en verschijningen van den tijd. Niet om de personen (wier actualiteit trouwens uit reeds weer vergeelde processtukken moest worden opgediept), maar om den spiegel van den tijd, neer slag en concentratie van ideeën omtrent eer en recht, dictatuur en politiek werd dit stuk geschre ven. Hamlet's woord van de tooneelspelers, die de kroniekschrijvers moeten zijn van hun tijd, vindt hier, na veel theoretisch misbruik dienaangaande, eindelijk eens een practische bevestiging. Juist A!S men, met de oude opvattingen van een tooneelSmalftlnn-Amateur-Kinematografie onder Kino-technische leiding van Joris Ivens Vraagt brochures ei demonstraties C&PI BQ CAr. 115 KALVERSTRAAT Amsterdam C. «Kundige raad »n voorlichting. stuk voor oogen, uit deze Dreyfussaffaire een soort detective-historie had willen maken, dan zou zij uit den tijd" zijn geweest ! Wat deert het ons thans, dat dit stuk geen onsterfelijke, ja zelfs geen litteraire waarde heeft, als gedrukte tekst overbodig is en niet verkocht zou worden.... als zij, op het tooneel en in de handen van acteurs, die actueele ideeën willen incarneeren en desnoods eenzijdig personificaties willen zijn, een Querschnitt" van het leven evoceert? Er werd luid en veel met applaus onderstreept, van de galerijen viel de interruptie Kapitein Borren" en voor den schouwburg deelde men pamphletjes uit met Indonesische desiderata. Het tooneel, als de serre chaude" voor het psychologisch conflict en de persoonlijke gevoelsontboezemingen, kraakt in zijn al te nauwe voegen. Albert van Dalsum verstond de kunst om van dit breede betoog tooneel te maken, zonder in de uiterlijke revue of de gesproken film te vervallen. Zijn tooneelschikking, vooral na het nog wat onhandige exposéder eerste bedrijven, was mees terlijk, zijn rechtzitting grootsch en meeslepend. Hier ook vierden de besten onder de vele goede acteur? dezer opvoering hunne triomfen: vooraan Verkade als Esterhazy, Jo Sternheim als Zola een bewonderenswaardige prestatie van dezen acteur, die trouwens na zijn goed episoden-werk bjj het Oost-Nederlandsch een dergelijke groote kans verdiende, Paul Huf als een mild en bezield gespeelde Piquart, met een voortreffelijk gegrimeerde kop. Werkelijk, dit was voor het eerst weer eens tooneel op internationale hoogte. Des te gereeder kan men dit concttateeren nu de vergelijking met de film (die trouwens 100 pCt. tooneel en veel minder knap van compositie en overzichtelijkheid was), en waar Bassermann, Heinrich George, Kortner en Grete Mosheim speel den, voor de hand ligt. Emile Zola Er waren natuurlijk kleinere rollen, waar het karakter voor de typeerkunst moest wij ken. Van hen mogen kortelijks als de knapsten genoemd word en: Willem van der Veer ais Henry, met een eerlijk en sober gespeelde slotscène, Henri Eerens als de cholerische Jaurès, Frits van Dijk, met den f.Hen kop van Clemenceau, Cruys Voorberg, een der begaafdsten onder de jongeren als Du Paty de Clam, Willy Haak als de spionne, Sara Heyblom als een edel gehouden Blanche Monnier. En waarom, bij zooveel goeds, de geringe mislukkingen te noemen? Het geheel der vertooning, behaerscht door het alziend oog van den gepassioneerden re gisseur, stond op dusdanig peil als dit jaar nog door geen gezelschap vertoond werd. Dat anderen volgen! Dreyfus" isniethet eenige, zelfs niet het beste en het dringendste" stuk dat klaar ligt. Jannings persoonlijk Jannings was een groot (en een beter, een beheerschter en veelzijdiger tooneelspeler) vóór hij aan de film ging. Hij heeft in de film nooit anders gedaan dan tooneelspelen: zijn tooneel, derhalve een dubbele eenzijdigheid. Jannings en met ham de als tooneel- en als filmspeler zooveel gecompliceerder en boeiender figuur van Wegener was een der eerste groote Reinhardt-spelers, die tien jaar geleden tot de film bekeerd werden. Thans zijn do rollen in zoo verre omgekeerd, dat, ondanks alle stellige ver zekeringen van het tegendeel, het tooneel de uit zondering geworden is, een soort laatste voorstelEsterhazy ling." En daarnaast: een soort reclame, een origijieel ad verteeren van komende films. Jannings' talent heeft door de film geleden, dat kan men zoowel in de slotscène: de orgie van het beestmensch en het hartverscheurend schreien van een uit zeven hemelen verdreven gewel denaar, als in den wel zorgvuldigen, ook zeer levenden, maar niet altijd verbijsterenden opbouw daartoe constateeren. Het beste kent men hem, het meest geniet men hem. . . . door den kijker, het filmmiddel, de close-up van het tooneel. Daarbij is het een geluk, dat Jannings nooit geheel geweten heeft wat film is, en zeker nooit verleerde wat tooneel was. Dat heeft hij op een prul als Liedtke voor, die in beide opzichten negatief werkt en het tooneel kwam opstevenen, zooals men in Hollywood de studio wordt binnengeduwd: prima vista, omdat men bijv. als poeleke halfweg de oceaan overvliegt, met een goed piloot naast zich, of toevallig een beetje harder bokst of een beetje langer zwemt dan een ander. Zaken zijn zaken. Als men meer dan twaalf gulden betaald heeft om mee van de partij te kunnen zijn, dan wil men er allicht ook het vier dubbele van een normale première voor terug zien. Nu heeft Octave Mirbeau's knap-berekendparvenustukje, naar vrijwel elke tooneelliefhebber reeds een of meer malen heeft kunnen constateeren, de gebruikelijke drie bedrijven. Schat men, ondanks Europa tournee" en bioskoopreclame, de waarde van het eerste bedrijf op ongeveer n van het kostbare dozijn, en dat nog niet zoozeer om Jannings, die aangenaam Cor Ruyselend en druk van gebaar zijn entree maakt, dan wel om die klare, diepe rol van Hansi Niese's bedaagde echtgenoote. Legt men voor de heel matige midden acte (pauze dan ook om redenen van effect reeds na I) nog een gulden op zij, wat veel zou zijn, als Jannings niet in het gesprek met de twee vilijn getypeerde zakenvrienden zijn nijl paardencomplex weer nieuwe trucjes liet doen en nieuwe geluidjes liet maken, en als er niet opnieuw Hansi Niese was, ditmaal in de fijnst geschreven scène van het stuk: haar hulpelooze eenheid te midden der protserige weelde, dan blijft er toch nog altijd het tientje en het slotbedrijf. Welnu, dit zatte vleesch wordt duur betaald! Men ziet den baarlijken Caliban in levenden lijve, meer curieus dan in den grond ontroerend. Op het óogenblik zelf is dit tieren, dit hijgend rondwankelen door de kamer, waar langzamer hand vrijwel geen stuk meubilair meer heel is, dit zelfbeklag, dat zich in een physieke zelftuchtiging uit, weliswaar groot tooneel, een beklem mende ontroering, eon schepping, waarvan men de geraffineerde techniek ten eonen male vergeet, een maximum-prestatie in zijn soort. Maar juist om dat virtuoos-onbeheerschte, dat dik-op van katoen geven", als kunst" overleefd, als troef te hinderlijk, bleef er een soort verdriet, om zulk een talent, dat door uitbuiting elders op hot punt staat om uiteen toevallen en zich zelf onherroepelijk te vergooien. Qualis artifex II. SCHOLTE. t t

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl