Historisch Archief 1877-1940
en haar Bewoners
BES VAN SWINDEREN
3f'dammer'' door Is. van Mens
?öt in hun pientere oogjes lichtte
jiete als: Neen, dat mag alles nou
g zoo mooi en nog zoo verleidelijk
a uitgestald, het zal jelui niet
.ukken ons daarvoor onze zuur
(diende kopeken en moneten af te
«gelen.
*jf wandelden dan ook naar die
frt^n, waar stalletje naast stalletje
lt, en. waar de nijvere kooplieden
vliegen op de suikerpot, op den
igen wandelaar neerzwermen, en
-t liiet eerder met rust laten, voor
lefer hij de een of andere prullaria
^gekocht of ruzie gekregen,
0 eenvoudige reden dat hij van
a] d< ze flonterijen nu eenmaal werke
lijk niets noodig heeft.
voelden de brave burgers zich
iliteifmate wel, hier hadden zij het
onder huns gelijken te zijn,
zwoegers die hun
medestanIfraren in den harden Struggle
life"....
jr ? werd over een schaar
onderideld, en ook de zoon nam levendig
aandeel in^het zér opgewekte debat.
Het instrument ging van hand tot
hand, er werd mee geknipt en de oude
ontzag zich niet, de kracht van het
staal te probeeren op zijn harde en
dorre nagels. Men ging weg, deed net
alsof men nooit weer terug zou komen,
en stond een minuut later bij weer
precies denzelfden koopman verder
te schacheren. Men greep een andere
schaar, knipte met het begeerde
wapen denkbeeldige gaten in de
lucht, opereerde een anderen nagel,
kortom trachtte er den koopman van
te overtuigen, dat er van het reeds
minimale bedrag nog best een tikkeltje
af kon. Want. ... de denkbeeldige
concurrent op den
denkbeeldigen hoek.... neen, maar, die
had zulke beste en zulke goedkoope
scharen. . . .
Wat werd er gekwanseld en gekocht !
Bracelctten. een scheermes!
Hier waven de teide oudjes in hun
element e i hun gezichten onde gingen
ee i merkwaardige verandering. Weg
was op eenmaal het besjhouwende.het
bestudee?ende, het moeizaam ver
werkende, en daa voor was in de
plaa's gekomen <-en trek van sluwheid
om uit al deze onbeschrijfelijke rom
mel het nog minst onbruikbare voor
de minst mogelijke finantieele opoffe
ring mee naav hjis te kunnen nemen.
R De ovide kocht een zeis.
S Hij haalde den heelen winkel
grondig overhoop, wond zich op,
schold, werd grof, kwam opeens tot
de merkwaardige ontdekking dat
alles in de dorpen evengoed als hier
slecht en gemeen was, vervloekte het
moment dat hij in de groote stad
verzeild was geraakt, werd nijdig,
toen er geen sprietje gras te ontdekken
viel, waarop hij de scherpte van het
zwaard zou kunnen probeeren, en
pingelde tot in het oneindige. Haalde
toen langzaam, alsof hij er alweer
spijt van had, den zak waarin vele
moneten bleken te zitten, te voor
schijn, wriemelde deze obolen uit een
allersmerigst lapje, draaide iedereen
den rug toe, alsof hij vreesde dat men
hem het geld uit den zak zou kijken,
en schoot vervolgens en hieruit
bleek mij dat hij er veeleer in geslaagd
was den koopman te bedriegen dan
andersom een taartewinkel binnen,
waaruit hij met een drietal pracht
stukken op culinair gebied weder te
voorschijn kwam. ...
Wij gingen samen een herberg
binnen en beklonken een goeden
afloop. Moeder de vrouw stalde al
het verworvene nog eens in deszelfs
volle glorie op do tafel uit, kwam tot
de ontdekking dat van een der
prachtige braceletten al de kralen
los zaten, en dat het scheermes nóg
botter dan een talhout was, werd
dies boos, en bezong mij de vreugden
en voordeelen van het buiten leven
in hooggestemden lof. Nee, in de
stad was het goed, voor ,,IIeeren en
Dames", maar voor hen? N-iks gedaan.
De oude was tevreden, hém smaakte
de Slibovic voortreffelijk, en voor
weinig geld had hij eenige, althans
niet heelemaal onbruikbare voorwerpen
op de kop weten te tikken.
Zijn klein getrokken oogjes schit
terden van nauw verholen
afzetterspret. Hij bood een rondje aan, en werd
boos toen ik het andere wou betalen.
Wat ik toen schielijk naliet, omdat de
oude mij bezwoer, dat de ossen de
weg naar huis heel best alleen konden
vinden. . . .
Hij offreerde sigaretten, draaide
ons de tabak met vaardigen vinger
tot Teen rookbaar genotmiddel en
likte tenslotte het zaakje eigentongig
dicht. Stak een vuurhoutje aan en
den brand erin. Niet alzoo de zoon;
de groote stadslucht had hem nog
niet verleerd dat een oud en eerbied
waardig gebruik niet wil, dat de zoon
de sigaret in het bijzijn van zijn ouders
in brand zet. En dus rookte hij eerst
op straat....
* *
*
Toen scheidden zich onze wegen.
De dorpelingen zochten den
ossewagen weer op, de vrouw kroop onder
den warmonden deken, de boer legde
de zweep over do bonkige
beestcruggeri, de stoet loste zich weldra op
in den zich gestaag verdikkenden
nevel van den komenden nacht, en
schrijver dezes liet thuis op de grammo
foon het plaatje spelen, dat ons zingt
van den voerman die den weg niet
al te best meer weet. . . . Kent gij het
óók nogV