De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 1 november pagina 11

1 november 1930 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

en haar Bewoners BES VAN SWINDEREN 3f'dammer'' door Is. van Mens ?öt in hun pientere oogjes lichtte jiete als: Neen, dat mag alles nou g zoo mooi en nog zoo verleidelijk a uitgestald, het zal jelui niet .ukken ons daarvoor onze zuur (diende kopeken en moneten af te «gelen. *jf wandelden dan ook naar die frt^n, waar stalletje naast stalletje lt, en. waar de nijvere kooplieden vliegen op de suikerpot, op den igen wandelaar neerzwermen, en -t liiet eerder met rust laten, voor lefer hij de een of andere prullaria ^gekocht of ruzie gekregen, 0 eenvoudige reden dat hij van a] d< ze flonterijen nu eenmaal werke lijk niets noodig heeft. voelden de brave burgers zich iliteifmate wel, hier hadden zij het onder huns gelijken te zijn, zwoegers die hun medestanIfraren in den harden Struggle life".... jr ? werd over een schaar onderideld, en ook de zoon nam levendig aandeel in^het zér opgewekte debat. Het instrument ging van hand tot hand, er werd mee geknipt en de oude ontzag zich niet, de kracht van het staal te probeeren op zijn harde en dorre nagels. Men ging weg, deed net alsof men nooit weer terug zou komen, en stond een minuut later bij weer precies denzelfden koopman verder te schacheren. Men greep een andere schaar, knipte met het begeerde wapen denkbeeldige gaten in de lucht, opereerde een anderen nagel, kortom trachtte er den koopman van te overtuigen, dat er van het reeds minimale bedrag nog best een tikkeltje af kon. Want. ... de denkbeeldige concurrent op den denkbeeldigen hoek.... neen, maar, die had zulke beste en zulke goedkoope scharen. . . . Wat werd er gekwanseld en gekocht ! Bracelctten. een scheermes! Hier waven de teide oudjes in hun element e i hun gezichten onde gingen ee i merkwaardige verandering. Weg was op eenmaal het besjhouwende.het bestudee?ende, het moeizaam ver werkende, en daa voor was in de plaa's gekomen <-en trek van sluwheid om uit al deze onbeschrijfelijke rom mel het nog minst onbruikbare voor de minst mogelijke finantieele opoffe ring mee naav hjis te kunnen nemen. R De ovide kocht een zeis. S Hij haalde den heelen winkel grondig overhoop, wond zich op, schold, werd grof, kwam opeens tot de merkwaardige ontdekking dat alles in de dorpen evengoed als hier slecht en gemeen was, vervloekte het moment dat hij in de groote stad verzeild was geraakt, werd nijdig, toen er geen sprietje gras te ontdekken viel, waarop hij de scherpte van het zwaard zou kunnen probeeren, en pingelde tot in het oneindige. Haalde toen langzaam, alsof hij er alweer spijt van had, den zak waarin vele moneten bleken te zitten, te voor schijn, wriemelde deze obolen uit een allersmerigst lapje, draaide iedereen den rug toe, alsof hij vreesde dat men hem het geld uit den zak zou kijken, en schoot vervolgens en hieruit bleek mij dat hij er veeleer in geslaagd was den koopman te bedriegen dan andersom een taartewinkel binnen, waaruit hij met een drietal pracht stukken op culinair gebied weder te voorschijn kwam. ... Wij gingen samen een herberg binnen en beklonken een goeden afloop. Moeder de vrouw stalde al het verworvene nog eens in deszelfs volle glorie op do tafel uit, kwam tot de ontdekking dat van een der prachtige braceletten al de kralen los zaten, en dat het scheermes nóg botter dan een talhout was, werd dies boos, en bezong mij de vreugden en voordeelen van het buiten leven in hooggestemden lof. Nee, in de stad was het goed, voor ,,IIeeren en Dames", maar voor hen? N-iks gedaan. De oude was tevreden, hém smaakte de Slibovic voortreffelijk, en voor weinig geld had hij eenige, althans niet heelemaal onbruikbare voorwerpen op de kop weten te tikken. Zijn klein getrokken oogjes schit terden van nauw verholen afzetterspret. Hij bood een rondje aan, en werd boos toen ik het andere wou betalen. Wat ik toen schielijk naliet, omdat de oude mij bezwoer, dat de ossen de weg naar huis heel best alleen konden vinden. . . . Hij offreerde sigaretten, draaide ons de tabak met vaardigen vinger tot Teen rookbaar genotmiddel en likte tenslotte het zaakje eigentongig dicht. Stak een vuurhoutje aan en den brand erin. Niet alzoo de zoon; de groote stadslucht had hem nog niet verleerd dat een oud en eerbied waardig gebruik niet wil, dat de zoon de sigaret in het bijzijn van zijn ouders in brand zet. En dus rookte hij eerst op straat.... * * * Toen scheidden zich onze wegen. De dorpelingen zochten den ossewagen weer op, de vrouw kroop onder den warmonden deken, de boer legde de zweep over do bonkige beestcruggeri, de stoet loste zich weldra op in den zich gestaag verdikkenden nevel van den komenden nacht, en schrijver dezes liet thuis op de grammo foon het plaatje spelen, dat ons zingt van den voerman die den weg niet al te best meer weet. . . . Kent gij het óók nogV

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl