De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 29 november pagina 15

29 november 1930 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

het Stedelijk Museum *r IASSGHAERT i ^ wat min worden gemist. Ook haar r werk is Duitsch van aard (als t ?'? de prenten van Krop l), maar in L haar is, anders weer dan in haar P vader, toch de opstand natuurlijk, f hoawel niet het gevolg van een t politieke cf oekonomische hardnek'r kigheid. Bosma Klnderprenten door Sliep Dehé, bij Van l/Ier, te Amsterdam Ik geloof, dat kinderen deze prenten aardig vinden. Dat is niet altijd het geval bij prenten voor kinderen; ik meen zelfs te weten, dat het zeldzaam het geval is! Deze werkjes van Mevr. Miep Deh zijn een soort uitknipsels. ITitgeknipte vormen van beesten, huizen, planten en wat nog meer dichtbij het kind is, de kleine mannekens, de dwergen,etc., vindt ge geplakt op een achtergrond en ge geven op d'een voudige en toch phantaisie-rij k e wijs, die het kind vertrouwd is. K n er is ook iets in, den rijkdom van de opplaksels" dat kinderen prettig vinden; er is veel aan te kijken; er is een drukte van allerlei en het geheelkan tot fleurigheid toe vroolijk zijn en niet grof noch precieu^. Bremmer over van der I^eck. Ean inleiding van Brommer in een katalogus nadert het koddige. Ik had reeds lang het gevoel, dat Brem mer, de détailaesthetikus, koddig moest worden want alle dogma tici worden dat op een bepaald oogenblik, wanneer zij zich zelf als opperst wezen gaan aanzien en zich niet meer nagaan, niet meer controleeren. Bij Bremmer is voor het koddig worden, meer dan n noodzaak; hij moest zich ten slotte overpraten in zooveel lessen als hij gaf; hij moest zich over schrijven in zoo veel uitleggingen; hij moest niet meer kunnen opletten op zich zelf en van zelve was de koddigheid er. De apodiktische Brem mer is vermakelijk. Was hij dat niet in de Van-Gogh-moeilijkheden door een toomcloos aplomb; hoe was zijn overschatting van Van der Nat; was hij niet vermakelijk in zijn schilderende learlingen, die al len den vlijt van tienduizenden stip pels hebben ? Hij was het; hij werd het meer door de inleiding; waarover ik juistj schreef. De detailaestheti- i cus Bremmer, toch weet ,,nademaal" hij Van der L( ck kent, dat deze een ernstig man is en niet ,.buitennissig." Hij, Bremmer, schrijft dat op zijn trant en zijn woordenreeks koel en hooghartig neer. Maar mist Bremmer ook het psych< ilogiseh inzicht of laat hij de woorden zoo maar en onbe heerd van zich gaan? Want wat is dat voor een armelijke aanbeveling voor een schilder, dat hij ernstig is en niet buitennissig." Dat iemand ernstig is en niet buitennissig lijkt mij een aanbeveling voor een huis knecht: ge zijt dan zeker, dat uw schoenen op tijd en niet van binnen worden gepoetst. Ken schilder, die niet buitennissig" is in zijn werk, behoort gewoonlijk tot de overtolligen, vooral wanneer hij doodgewoon heet als hij begint ! Maar deze ,.qualificatie" van Brommer dient om de ..sche mata" lij Van der I.eek te doen aanvaarden, die Brommer langs een evolutie naar hetsynthetischoenmonumeiitale verdedigt en waaralle voorstellingsinhoud (wateonhollandsch woord) langzaam w< >rdt losgelaten. (i e weet wat ik bedoel met schemata; ge hebt die in boeken over planten; ge hebt die bij Kathe Kollwitz Peter Alma Visn der Leek; eigentlij k zijn het ver armingen ! Maar Brommer is nog niet tevreden hiermee om den schilder te verdedigen in deze schemata. Hij laat hem daar-na met den voorstellingloozen inhoud aan het geometriseeren? slaan. Ik zie van der Leek; hij slaat met en naar niks; ten minste zóó ziet Bremmei1 het. Dit zou een allerijlst s.xl zij r, iets voor AristophanesiMaar zegt Bremmer ver der over zijn te verdedigen schil der: dit doen (deze ontwikkeling) had zin voor Van der Leek. Wanneer wij dezen geheelon passus met ernst en niet buitenissig nagaan, kunnen we niets doen dan hopen dat al dat doen. al dat ontwikkelen meer zin had voor Van der Leek dan deze zin van Brem mer zin (d.i. inhoud) heeft. Xa deze wijsheid is Bremmer nog niet aan het eind. Hij gaat voort, hij decreteert: ..De groote beteekenis van het werk is echter de diepe ernst en de groote overtuiging waarmee hij beelden (gegeoruetriseerden voorstellingloozeii inhoud?) plastisch emotioneel naar voren brengt, waarom wij het dan ook ..Beeldende Kunst noemen.'' Is dit geen aardige overrompeling voor Brommer's leerlingen? Al deze overtollige woorden, en zonder in houd !... Ik heb altijd gedacht, dat Bremmer woorden gebruikte K!S slaap middelen. Maai'. Brommer gaat voort, hij wil U don door hom meego.sleurden kunstenaar ook doen ontmoeten, want dan zal hot u blijken., met n der grootsten van alle tijden te doen te hebben." Wie zou durven ontkennen, dat dit een eerepromotie, is voor Van der Leek. die ernstig is en niet buitenissig volgens Brommer. Is dit geen. eerepromotie'? Charley Toorop

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl