De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1930 29 november pagina 23

29 november 1930 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

No. 2791 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 29 NOVEMBER 1930 Het Supriseavondje der Vergetenen Croquante Croquetjes ff \ LLES bij elkander genomen heeft f\ een journalist niet al te dikwijls een prettig avondje. Hij is overal bij en wordt nergens opgemerkt. Bij watersnood wordt hij nat en bij brand wordt hij koud hij is altijd aanwezig en nooit onder de aanwe zigen; zoo raakt hij ten slotte er aan gewend onopgemerkt door het leven te gaan feesten bij te wonen die zijn feesten niet zijn ? naamloos achter de koningin aan te rijden andere menschen aan roem en bekendheid te helpen begrafenissen te verslaan die zijn eigen begrafenissen niet zijn en alle licht, alle roem, alle plezier, alle vóórnamen aan anderen toe te deelen en nooit voor zich zelf iets. .. . nooit om zichzelfswille iemand.. . . Maar ik kan dit niet meer volhouden. Want op mijn tafel lag een sierlijke uitnoodiging van den Sint, gedrukt bij een van de beste firma's, voor een intiem avondje in het bovenzaaltje van een bekend Amsterdamsch hotel, dat kamers en zelfs badkamers tegen ei vielen pr^js beschikbaar stelt aan alle beroemdheden. Iedereen in zijn gewone pakje" had de Sint in zijn vlot Gothisch schrift er bij geschreven. En gén pers I" Het zou een avondje worden onder ons. Het was een zeldzame verrassing. Een avondje uit, zonder potlood en papier onder vriendelijke en wel gezinde menschen zonder angst te hebben iets te moeten schrijven over het geluk en de vreugde van anderen zelf tot die anderen te behooren. Met een kloppend hart". . . . Hoe vaak heb ik die woorden gedachteloos neergeschreven, zonder van het klop pen van het hart iets anders te weten, dan dat een hart dat niet zijn normaal aantal toeren maakt geen gezond hart is en dat menschen met hart kloppingen-van-vreugde menschen uit de literatuur zijn. In het bovenzaaltje van het bekende hotel, zag ik een merkwaardige col lectie menschen. Daaronder ook eenige muziek en tooneelcritici.. .. Ik dacht dat we onder ons zou den zijn, merkte ik teleurgesteld op. Dat zijn we, zeiden zij. Het stuk heet: De Verrassing" en de muziek wordt geleverd door de menschenmin. Maar niets daarvan in het ochtendblad ! Ik keek eens rond en zag slechts weinig bekende personen. Hoogstens meneer Wibaut, meneer Veraart, een bekend regisseur, een oude heer met een stuk of wat nadrukkelijke me dailles, een . agent van politie, een wagenbestuurder, een man met een kiespijndoek, een stuk of wat dienst boden, een meneer met een bril op die erg somber door zijn schildpadden montuur de wereld in keek. De man zag zwart van melancholie en waar hij keek ontplooiden zich donkere wolken. Voor de rest was er nog weinig vertier in het zaaltje... . Ineens kwam er beweging Sinter klaas trad binnen, gevolgd door P. de Knecht en wij mochten hem alle maal een hand geven en toen gingen wij zitten. De ontmoeting was toch wat plotseling, zoodat wij geen liedje of zoo ter verwelkoming hadden en de Sint wachtte zichtbaar op iets. Wij humden een beetje, maar ten slotte was het incident zoo pijnlijk niet, want wij zijn aan zulke dingen bij feestelijke gelegenheden wel ge woon. Heb ik niet eens een wethouder, op het oogenblik dat hij aan het Staatshoofd werd voorgesteld, zijn hoogenhoed zien laten vallen en plofte het ding niet op den steenen vloer als een late voorjaarsbom ? Toen de Sint zag dat er vocaal niets van ons te verwachten was, begon hij dan maar zelf. . . . * * * Gij zult het wel vreemd vinden, begon de goede heilige, dat gij u schijnbaar in zulk heterogeen gezel schap bevindt. Doch ik heb voor eenmaal de platgetreden paden mijner zending willen verlaten. In deze crisis tijden zoekt iedereen na,ar iets nieuws. Gewoonlijk breng ik goede dingen aan de deugdzamen en de niet-deugdzamen stellen zich wel elders schade loos. Voor vanavond heb ik om mij willen vereenigen de menschen die schijnbaar normaal en gelukkig door het leven gaan die hun werk doen van iederen dag en die toch om de een of andere reden altijd geplaagd worden door iets door hoon, door algemeene ontevredenheid met hun persoon of die geplaagd worden door de omstan digheden, waarin het leven hen heeft geplaatst. Niemand heeft voor deze, bijna altijd onopvallende lieden, een warm gevoel van medelijden, zooals men dat kan hebben met de daklooze, de blinde, met een mijnwerker, een zeeman in nood, een arme. . . . Wanneer gij hier in uw midden de agent zeven nul drie ziet, dan vraagt gij u af, waarom de agent zeven nul drie een beklagenswaardig persoon zou zijn. De agent zeven nul drie doet sedert jaren dienst in de buiten wijken. Hij ontmoet op zijn wande lingen nooit een gezelli^-meiisch hij heeft nooit de kans een berucht inbreker of een moordenaar te snappen valsch geld wordt bij hem in de buurt niet gewisseld en toch zou hij wel gaarne iets doen dat hem onder scheidt. Ik breng deze vergetene een gave de gave om 's nachts de heldendaden te droomen, die hij overdag wel nooit zal kunnen begaan. * * * Een gevoelige gedachte, zeiden wij tegen elkaar. Komt u even naar voren, zei de Sint tegen den heer met de kiespijndoek. De Sint vatte den ongelukkige bij de hand en zeide: Deze onbekende lijder zou van iedereen sympathie ondervinden, wan neer hij een lamme arm had. Toch zou hij graag zijn chronische kiespijn tegen een lamme arm inruilen. Doch zijn kiespijndoek maakt hem belache lijk iedereen vindt zijn gezanik over zenuwen en zinkings vervelend en men is geëindigd met hem geregeld uit te lachen. . . . Je moet je er tegen in zetten, zegt iedereen tegen hem. Ik geef hem de gave in andere menschen het belachelijke te zien ik maak hem tot humorist en zijn be lachelijke uiterlijk zal hem helpen. Wij waren geroerd en begonnen te applaudisseeren. Dit zou een avondje vol fijne waardeering worden en wie is daarmede verwend, ten slotte? En nu Mientje Braaf, de werk ster van zes werkhuizen, die geen enkel huis heeft. In al die huizen doet zij het zwaarste werk de akeligste karwijtjes wachten tot de dag in de week dat Mientje Braaf zich vertoont. Overal thuis te zijn en nergens thuis te zijn, was gedurende twee en dertig jaren het lot van Mientje. Nergens staat haar afgetrapte pantoffel onder den schoorsteen. Ik geef haar het adres van zes werkhuizen zonder centrale verwarming. Toen dronken we slemp en daarna door Alida Zevenboom IK zat van de week op een avond erg rustig mijn tricot-onderlijfje te verstellen ik draag van 15 Novem ber af altijd wol en daarom kijk ik ze nog eens goed na voor ze in de kast gaan tot het voorjaar, toen Leentje nie aan het schrikken maakte met de boodschap dat er een deftige auto voor de deur stond en een dame me wilde spreken. Nu maken deftige auto's geen indruk meer op me sinds ik weet dat je die ook al op afbetaling kan krijgen en vooral in dezen raren tijd moet je met de deftigheid op passen,want dikwijls is het niet anders dan een listige manier om je er in te laten loopen, maar voor dat ik ja of neen had kunnen zeggen, stond de dame al lachend in de kamer en wat blijft je dan anders over om te doen dan haar een stoel aan te bieden en je tricjt-lijfje gauw onder de tafel te laten vallen .' ? En wat was het nu? Een bestuurs lid van den Bond van Ontevreden Huisvrouwen die mij kwam polsen of ik in het komende jaar niet bereid zou zijn een candidatuur voor den Gemeenteraad aan te nemen? Ik mag wel zeggen dat er in het leven heel wat gebeuren moet voor dat ik een oogenblik de kluts kwijt raak, maar ik keek toch wel even op. Ik lid van den gemeenteraad, in het gezelschap van zulke geleerde en van de tongriem gesneden dames als juffrouw Crielars, juffrouw Katz, mevrouw van Zelm en mevrouw Koek-Mulder. Ik, de eenvoudige Alida Zevenboom ! Als dat mevrouw zaliger eens had mogen beleven .? En ik zie al het ge zicht van meneer Pierre als hij mij was tegengekomen als ik met een tisch vol pampieren op weg was naar het Stadhuis. En dat ging allemaal in eens door mijn hoofd onderwijl ik met mijn voet mijn naaimandje een trap gaf, zoodat het onder de canap schoof. Maar hoe komt u er toe juist mij te vragen? vroeg ik onschuldig. Ik ben toch heelemaal geen politieke vrouw. Juist daarom, zei de Ontevreden Huisvrouw. Wat weten de dames. die nu in den Raad zitten, van een echt, ouderwetsch huishouden? Niet dat, mevrouw ! Ik maak me sterk dat ze nog nooit een kopje hebben omgewasschen of een knoop aan een overhemd hebben gezet. En zou u graag stamppot eten die mevrouw van Zelm gekookt heeft? Ik denk dat ik flauw zou vallen, wat u? Onze bedoeling is een echte, onvervalschte huisvrouw in den Raad te brengen die weet wat de suiker kost en waar ze de goedkoopste groene zeep kan krijgen en die zich niet in haar nek laat zien door haar slager en zorgt dat ze haar gewicht krijgt, en die haar ondergoed kan verstellen als de beste... ze had het dus toch gezien.... en het was juist mijn oudste onderlijfje.. .. want wat hebben wij huis vrouwen aan dames die aan de Hooge Politiek doen en de gezondste poli tiek die er is, die van de huiskamer en de keuken, alleen van hoorenzeggen kennen ? Want als de toestand in de gezinnen goed is, dan is hij overal goed, dat is onze leus. En zoo ging ze een uurtje achter elkaar door en ze rekende me voor dat er alleen in Amsterdam een tachtig duizend ontevreden huis vrouwen zijn en als het een beetje wil, brengen we u ook nog in het college van B. en W." en toen schrok ik toch, want ik zie me al zitten naast meneer Wibaut en meneer Abrahams in de gemeente-auto en wat zou die van den overkant met der zestien honden spinnen als ik vlak langs haar reed en net deed of ik haar niet zag! En ik zou wel zorgen dat ze voor alle zestien belasting moest betalen, terwijl ze nu het met n hondenpenning afdoet. En wat me eigenlijk het meeste aantrok in wat ze zei, was dat de nieuwe Bond niets meer moest hebben van de politiek van den man en zich niet op sleeptouw zou laten nemen door de hoeren. Wij zijn mans ge noeg om onze eigen boontjes te doppen", was haar laatste woord toen de telefoon ging. Het was een nog al kort aangebon den mannen-stem die ik hoorde en hij vroeg mij of zijn vrouw ook bij mij was. Hij noemde een naam en ik keek naar mijn gast. Zij knikte het was haar man. Wat wil ie nou weer? vroeg ze nog al ontevreden. Ik bracht de vraag net zoo over en ik dacht dat de telefoondraad smolt, zoo'n vloek hoorde ik. Wat ik wou? vroeg hij. Ik wou dat ze eindelijk eens thuis kwam om de kinderen naar bed te brengen en mijn sokken te stoppen. Dat wou ik ! En nu weet ik werkelijk niet of ik de candidatuur zal aannemen, ja of neen ! Ik wist niet dat het in de politiek zoo moeilijk is daarop een antwoord te geven. Ik weet wel dat toen de inwendige zendeling om het ja-woord kwam, ik precies wist wat ik zeggen moest. Had ik toen maar net anders om gezegd. Maar zoo is een argelooze vrouw nu eenmaal. sprak de Sint meneer Wibaut toe. Nooit zegt iemand iets aardigs over uw begrootingen en iedereen maakt grapjes over uw reservefonds. Ik weet niet of er aan de Amsterdamsche financiën nog iets te doen is en ik weet ook geen passende sur prise voor den man die op het punt van surprises mijn ongeslagen con current is. Zou ik een slecht carricaturist zijn, dan gaf ik u thans een nieuw hoedje, doch ik zie er van af. Er zijn weinig hoedenmakers voor een hoofd als het viwe. . . . En nu de heer Veraart. Niemand zag uw ploeteren met vreugde aan. Uw dapperheid is hierin gelegen dat gij voortgaat regen te willen maken in een land da* behoefte heeft aan het tegendeel. Ik breng u een benoe ming van de Spaansche regeering' tot zonmaker in Marokko. Tracht gij daar zon te maken, dan regent het misschien. Thans een woord tot de aanwezige critici, die in waaidceiing gelijk ko men met den bestuurder van de eenmanswagens, de deurwaarders, de legerkoks, de daghitt 'n, de loodgieters en de huisbazen. Nooit slagen zij erin iedereen te bevredigen. Zij deelen hun rampzalig leven met dien melancholieken heer met de uil ;i.bril. de weervoorspeller uit de Bilt. I k geef u de gave blind en doof te zijn voor alle laster, Het werd nog erg gezellig later. Geen onvertogen woord. Niemand droeg iets voor en er werd geen muziek gemaakt. Ten slotte deed de agent zijn sabel af en na afloop bracht de bestuurder ons met zijn eenmanswa-jren allen naar huis. J.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl