Historisch Archief 1877-1940
OUDE EN MO1
Joost de Momper, Voot
Kees van Dongen .
Abel Grimmer
HET is niet altijd onaangenaam
te schrijven over dingen, die
ver van elkander lijken te liggen, of
uit een geheel ander gebied schijnen
te zjjn. Ik heb nu u een artikel te
maken over peruaansch aardewerk,
over het naakt (als een inleiding),
over enkele nieuwe lithographieën
en n gravure, en over de orchideeën
(een schilderijtje) van Van Dongen.
En het lijkt mij, dat ik beginnen moet
met een inleiding over het naakt
want soms is het mij zeker, dat vaas
en orchidee maar onderdeelen zijn
van 't edel naakt; dat in de levende zuil,
die een mannennaakt is, en in de tee
der-gewelfde volumma van een vrou
wenschoon, gemakkelijk ge den vorm
hervindt van een vaas, en in een hand
met gespreide vingers de vormen van
een orchidee, en haar bizarre zondig
heid. Want een orchidee is sinds lang
een symbool van wonderlijke zondig
heid. Dat is allicht een letterkundige
vondst; litteraturen, onophoudelijk be
langstellend in menschen, zijn daar
vinders van verfijnde gelijkenissen.
Maar waar vonden zij zulke gelijkenis ?
In het Noorden eer, in de streken
waar de orchideeën zeldzaam zijn,
zeldzamer, en waar ze heenkomen als
afzonderlijke verschijningen uit een
zuidelijk woud. Het zuidelijk bosch
is ver-weg, een gereede aanleiding wat
daar vandaan komt reeds als
afKunstzaal de Boer
zonderlijk te zien, en dan hebben deze
planten voor ons de schoonheid, die
onvruchtbare, wondergevormde din
gen voor onze diepste roeringen eigen
zijn. Een orchidee, zeldzaam en kost
baar praalt voor ons eenzaam, en niet
ver van zulke kostbre eenzaamheid
vindt ge het begrip van onvrucht
baar. En dat is tegen de natuur bij
dingen-uit-de-natuur als bloemen; dat
is volgens de normen, onjuist en dus
onzedelijk. Een orchidee is dus onze
delijk omdat zij alleen praalt, maar
dat is niet voldoende, toch, om het
geval gansch-en-al te verklaren; naar
den vorm moet zij, de orchidee, ver
want zijn met vormen van het li
chaam, of een expressie hebben, die
ook bij het lichaam gevonden, ons
door te groote spanning of door
ongewone spanning onaangenaam zou
aandoen. Dat is in de orchidee; zij lijkt
op een hand, die fel naar iets graait
of gespannen-open, wacht op wat zij
grijpen zal. Maar Van Dongen (zie het
schilderijtje bij Deelman te Amster
dam) is een colorist. Hij beleeft alles
in kleur ten eerste;
kleurensaamstellingen zijn bij hem daden van het
innerlijk wezen, en het is te begrijpen,
dat hij vóór een orchidee die kleur
ondergaand, van nature zijn innerlijk
wezen op zulke wijze voelt bewogen,
en weer schilderend teruggeeft, per
soonlijk gevonden, wat hij zag en wat
de bloem voor hem was. Daaren
boven is van Dongen vertrouwd met
het bizarre; we weten dat uit vele
zijner figuren hij kon dus een or
chidee schilderen; vorm-kleur waren
hem het tegendeel van onmogelijk.
Daarenboven was de bloem hem hier
wezentlijke hoofdzaak. Zij was geen
detail bij een vrouwenfiguur; de
blaeren, opstaand als dansende co
bra's boven het lichaam der bloem,
waren hier alleen het
levend-wekkende. En, nog eens, de bloem was
geen verplicht werk zooals een portret
kan zijn voor de portrettist van be
roep ; dat alles te saam maakte van
Dongen's orchidee, de bizarre zon
dige bloem, tot een werk, waarin ge
de bezige aandacht van een schilder
erkent, de vernieuwde en vernieu
wende aandacht, en niet de gewoonte
van een daaglijkschen arbeid.
Heeft de orchidee den vorm van
een gespreide hand of van een tro
pisch dier (niet voor niets waren bij
De Winter de orchideeën geen stille,
maar als bewegende bloemenbeesten)
zij heeft altijd een geringer, want
meer beperkte schoonheid dan ieder
wezentlijk naakt. Onmiddellijk zoudt
ge kunnen zeggen,dat er twee naakten
zijn, dat der ongereptheid en dat
geteekend door de volbrachte vrucht
baarheid. Deze twee naakten zijn voor
den geest zoo zeer verschillend van
wezen, dat er menschen, ^schilders,
beeldhouwers zijn voor wie het onge
repte alleen maar bestaat, en wien
het andere nooit komt in den zin.
Het ongerepte: het is een levend
vaatwerk; het heeft geen toekomst;
het is nu! Alles wat er aan geschiedt
is een verminderen, een zich ontsieren
van wat in volledigheid en met den
schroom der schoonheid praalt. Het
is onafwijsbaar als het ambacht bij
den ring van jade; het is voortreffelijk
A. PLASSGHAERT en
Joost de Momper
Joost de Momper
Kunstzaal de Boer
gaaf, nzichzelfj verheerlijkt als de
zonne-ring. Dat'naakt zender
-ceimoeienis, vóór de veimoeienig, het heeft
van bloemen de in elkaar overgaande
lichte kleuren en van een zuil van
e\7en-geel maimer (het licht bloze er
door !) den ranken stand en het eeuwig
opwaarts gaan. Het ongerepte naakt
is als niet van nienEchtn; gcd en
goddes wandelden zóó op hun effen
landouw. Maar er zijn menschen.
Zij bedachten den gcd en de gcddes;
zij gaven gestalten van uit een
viuchtbaren geest, maar zij geven gestalten
van uit een vruchtbaar lijf. En daaicm
is het door volbrachte
viuchtbaarheid veranderd lichaam, dat voldeed
dus aan een natuurlijke noodzaak,
voor sommigen ook een rijkdtm, die
rijk is door waaiden, zielsrijker van
inhoud. Al is de bloem vertecderend,
de vrucht is voedzamer en geeft duur !
Het voltooide lichaam, vrucht ge
dragen hebbend, ligt zooals een akker
ligt langs een heuvel. Welvingen
hebben een beteekenis daar, en vor
men'zijn tot symbolen van een functie
geworden; volheid verving schiaalte
of het aarzelend nu ment vóór die
volheid. Waarom zou dit naakt
dan ook niet schoon zijn? Het is
toch niet alleen'' van het schoon
het vervlietende eeuwig te
ma